Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2008079999, doorgenummerd 1 tot en met 104.
Rb. Midden-Nederland, 10-06-2014, nr. 16.659209-14 (P)
ECLI:NL:RBMNE:2014:2345
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
10-06-2014
- Zaaknummer
16.659209-14 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2014:2345, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 10‑06‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:4322
Uitspraak 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zijn minderjarige dochter, die op het moment van vertrek anderhalf jaar oud was, onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag door haar, zonder toestemming van de moeder, mee te nemen naar Soedan en het Verenigd Koninkrijk en haar daar, gedurende een periode van vijfeneenhalf jaar bij zich te houden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, passend en geboden is.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659209-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 juni 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1962] te [geboorteplaats] (Soedan),
wonende [adres] [woonplaats].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 27 mei 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.E. Dijkstra, advocaat te Zeewolde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 november 2008 tot en met 20 februari 2014 te Almere, althans in Nederland, en/of Soedan, althans in Afrika, en/of Londen en/of Salford en/of Manchester, althans in het Verenigd Koninkrijk,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige], geboren op [2007], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen,
voornoemde [minderjarige] – zonder toestemming van haar moeder – (met wie verdachte tot en met 2 augustus 2012 gezamenlijk was belast met het gezag over die [minderjarige], waarna de enkelvoudige familiekamer van de rechtbank Zwolle/Lelystad, locatie Lelystad bij beschikking van 3 augustus 2012 heeft beslist dat het gezag over die [minderjarige] voortaan alleen aan haar moeder toekomt) vanuit Almere naar een voor haar moeder onbekende plaats gebracht en/of (vervolgens) die [minderjarige] – zonder instemming van haar moeder – meegenomen naar en/of ondergebracht in het buitenland (Soedan en/of het Verenigd Koningrijk), terwijl de minderjarig beneden de twaalf jaren oud is.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft kort samengevat naar voren gebracht dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft kort samengevat bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Verdachte had toestemming van [de moeder] (de moeder) om hun dochter, [minderjarige], mee te nemen. Dit blijkt onder meer uit de wijze waarop het paspoort en het visum voor [minderjarige] zijn aangevraagd. Verder hadden verdachte en [de moeder] veel (telefonisch) contact.
Er is geen opzettelijk onttrekken aan het gezag, aangezien verdachte en [de moeder] het gezamenlijk gezag hadden en de nadien gevolgde beschikking waaruit blijkt dat [de moeder] alleen het gezag over [minderjarige] heeft gekregen, is niet onherroepelijk. Voorts was [de moeder] op de hoogte waar [minderjarige] verbleef en hadden zij contact.
Het oordeel van de rechtbank1.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard, samengevat weergegeven, dat hij zijn dochter [minderjarige] op 2 november 2008 vanuit Almere heeft meegenomen naar Soedan en later naar het Verenigd Koninkrijk, en dat hij op 20 februari 2014 met haar terug is gekomen in Nederland. Verdachte heeft tevens verklaard dat moeder in die periode eveneens het gezag over hun dochter had en dat zij diverse malen in het buitenland is geweest, waarover hij had vernomen dat zij toen haar dochter mee terug naar Nederland wilde nemen, hetgeen hij niet heeft toegestaan.2.
De rechtbank stelt vast dat [de moeder] bij beschikking van 3 augustus 2012 is belast met het wettig gezag over het kind.3.
Onder “onttrekken” in de zin van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan: elk doen verkeren van de minderjarig buiten het wettig gezag. Het “onttrekken” kan zowel bestaan uit het wegvoeren als uit het onttrokken houden van de minderjarige aan het wettig gezag. Degene die samen met een ander het gezag over een minderjarige uitoefent kan desondanks deze minderjarige aan het gezag van die ander onttrekken als hij het de andere gezagsdrager onmogelijk maakt het wettig gezag over de betreffende minderjarige uit te oefenen.
De rechtbank leidt uit de verklaring van [de moeder] af dat zij aan verdachte geen toestemming heeft gegeven hun dochter [minderjarige] gedurende voornoemde periode mee te nemen. [de moeder] heeft immers reeds op 3 november 2008 aangifte gedaan dat haar kind zonder haar toestemming is meegenomen door verdachte.4.Ook nadien heeft [de moeder] gepersisteerd bij haar verklaring dat zij geen toestemming heeft gegeven aan verdachte om haar kind mee te nemen.5.
De redenering van verdachte, te weten dat [de moeder] haar kind zou hebben “opgegeven” omdat zij het kind niet wilde en er niet voor wilde zorgen, vindt geen steun in het dossier. Wat hier ook van zij, uit het dossier blijkt niet van enige verandering in het wettig gezag waaruit door verdachte afgeleid had mogen worden dat [de moeder] haar wettig gezag prijs gaf. Dat wellicht in Soedan een andere (wettelijke) regeling geldt ten aanzien van het ouderlijk gezag doet daar niet aan af.
Toestemming kan evenmin worden afgeleid uit de reizen van [de moeder] naar Soedan en de telefonische contacten. Zoals blijkt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting6.heeft [de moeder] hun kind [minderjarige] in Soedan niet mogen zien. Voorts blijkt dat die reizen niet hebben geleid tot herstel van het feitelijk gezag van [de moeder] over [minderjarige], hoewel zij, blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzitting, wel had verzocht om hun kind te zien en mee terug te nemen naar Nederland.7.Ook uit telefonisch contact kan niet worden afgeleid dat het gezag van [de moeder] was hersteld of dat het gezag met instemming van [de moeder] aan haar werd onthouden.
Verdachte heeft aldus zijn dochter [minderjarige], geboren op [2007]8., onttrokken aan het gezag van [de moeder], omdat hij door het kind mee te nemen naar het buitenland van 2 november 2008 tot en met 20 februari 20149.aan [de moeder] de mogelijkheid onthield op enigerlei wijze haar gezag over haar kind uit te oefenen.
De omstandigheid dat verdachte (wellicht) in samenspraak met [de moeder] een paspoort voor [minderjarige] heeft aangevraagd doet aan voorgaande niet af. Ook het al dan niet bekend zijn van [de moeder] met het aanvragen van een visum doet aan voorgaande niet af. Immers, dit houdt niet in dat verdachte bevoegd was om zonder toestemming van de andere gezagsdrager het kind voor jaren mee naar het buitenland (Soedan en het Verenigd Koninkrijk) te nemen.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen bewijzen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gehandeld, zodat hij van het medeplegen zal worden vrijgesproken.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich, alleen handelend, schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 2 november 2008 tot en met 20 februari 2014 in Nederland, en/of Soedan en/of in het Verenigd Koninkrijk,
opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige], geboren op [2007], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, immers heeft verdachte daar toen,
voornoemde [minderjarige] – zonder toestemming van haar moeder – (met wie verdachte tot en met 2 augustus 2012 gezamenlijk was belast met het gezag over die [minderjarige], waarna de enkelvoudige familiekamer van de rechtbank Zwolle/Lelystad, locatie Lelystad bij beschikking van 3 augustus 2012 heeft beslist dat het gezag over die [minderjarige] voortaan alleen aan haar moeder toekomt) vanuit Almere naar een voor haar moeder onbekende plaats gebracht en (vervolgens) die [minderjarige] – zonder instemming van haar moeder – meegenomen naar en ondergebracht in het buitenland (Soedan en/of het Verenigd Koningrijk), terwijl de minderjarig beneden de twaalf jaren oud is.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Onttrekking een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaar oud is.
7. STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest, alsmede een voorwaardelijk straf met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte heeft zijn kind goed verzorgd en heeft zich gehouden aan de uitspraak van de rechtbank in Groot-Brittannië.
De raadsvrouw heeft bepleit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, aangezien detentie het contactherstel met verdachtes dochter zal doorkruisen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zijn minderjarige dochter, die op het moment van vertrek anderhalf jaar oud was, onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag door haar, zonder toestemming van de moeder, mee te nemen naar Soedan en het Verenigd Koninkrijk en haar daar, gedurende een periode van vijfeneenhalf jaar bij zich te houden. Door aldus te handelen heeft verdachte het voor de moeder onmogelijk gemaakt haar taak als diegene die (mede) met het gezag was belast uit te voeren, hetgeen haar, naar de rechtbank heeft kunnen afleiden uit de door de moeder opgestelde stukken die zich in het dossier bevinden, emotioneel en psychisch zeer heeft aangegrepen.
Het handelen van verdachte, waardoor een zeer jong kind en haar moeder voor een lange periode van elkaar zijn gescheiden, levert een rechtsschending van uitzonderlijke zwaarte op. De gevolgen hiervan zijn evident. De moeder was haar dochter gedurende een periode van vijfeneenhalf jaar kwijt. Vanwege de jonge leeftijd van het kind is het van groot belang dat de moeder bij de opvoeding en de ontwikkeling van het kind wordt betrokken.
Zaken als de onderhavige hebben vaak een grote impact op alle leden van een gezin. Het strafrecht vormt hierbij niet altijd de meest geschikte remedie om verdere escalatie in de toekomst te voorkomen, terwijl de personen om wie het gaat wel op enige wijze met elkaar contact moeten kunnen blijven onderhouden. Verdachte en [de moeder] zijn inmiddels gescheiden, maar verdachte heeft contact met hun dochter ([minderjarige]) kunnen onderhouden en moeder heeft aangegeven voorstander te zijn van een –voorzichtige- omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar vader.
Uit een op verdachtes naam gesteld uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 april 2014 blijkt dat hij niet eerder wegens enig strafbaar feit is veroordeeld.
Uit het reclasseringsadvies d.d. 2 mei 2014 opgesteld door M. Talstra, reclasseringswerker van het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering, blijkt het volgende.
Verdachte heeft na zijn invrijheidstelling zelfstandig een uitkering aangevraagd en een slaapplek geregeld. Verdachte is op zoek naar zelfstandige woonruimte. Verdachte is in staat zelfstandig te functioneren en lijkt zijn weg te kunnen vinden binnen de hulpverlening (opvang, gemeente en maatschappelijk werk). De kans op recidive is laag ingeschat. Verdachte laat immers serieus zien op zoek te zijn naar stabiliteit in zijn leven en heeft op eigen initiatief op verschillende gebieden hulp ingeschakeld. Ook ziet de reclassering dat verdachte op dit moment oog heeft voor het belang van zijn dochter, zich houdt aan de afspraken met de voogdij instelling en zich begeleidbaar opstelt binnen de dag- en nachtopvang. Bijzondere voorwaarden onder reclasseringstoezicht zijn niet geïndiceerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar passend en geboden is. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de zeer jeugdige leeftijd van het kind op het moment dat zij werd onttrokken aan het gezag van haar moeder, de zeer lange duur van de onttrekking en de houding van verdachte, te weten dat hij zichzelf beschouwt als slachtoffer. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een substantieel deel daarvan, te weten 2 jaar, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 3 jaar. Met deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten als het onderhavige te plegen.
9. DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [de moeder] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 10.789,92.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de reeds bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de vordering eveneens niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de immateriële schade summier is onderbouwd en niet duidelijk is wie deze schade heeft geleden. Van een deel van de materiële schade heeft een buitenlandse rechtbank reeds bepaald dat deze niet op verdachte is te verhalen. De reiskosten naar Soedan zijn tevens gemaakt voor familiebezoek, waardoor deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Geheel subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel buiten beschouwing te laten, gelet op het leed toevoegende karakter daarvan, aangezien verdachte geen inkomen heeft.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [de moeder] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 10.789,92 vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
Gelet op de uitgebreide toelichting acht de rechtbank het evident dat de gevorderde schade door [de moeder] is geleden terwijl deze blijkens het bewezen verklaarde redelijkerwijs toewijsbaar is. De gevorderde immateriële schade is reeds met het oog op de duur van de onttrekking en de leeftijd van het onttrokken kind toewijsbaar. Reis- en verblijfskosten naar alle door [de moeder] bezochte landen om haar dochter te kunnen zien en om (in het Verenigd Koninkrijk) een juridische procedure te kunnen voeren, acht de rechtbank eveneens in redelijkheid en billijkheid toewijsbaar, nu deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt in het kader van het herstel en de uitoefening van [de moeder]’ wettige gezag over haar dochter.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in zoverre toewijsbaar.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij. De rechtbank is niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat in dit geval de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel achterwege zou moeten blijven.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
11. BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dat zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte gedurende de proeftijd van 3 jaren de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [de moeder], wonende te Almere, van een bedrag van € 10.789,92 (zegge: tienduizend zevenhonderd en negenentachtig euro en tweeënnegentig cent), waarvan een bedrag van € 8.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2011 (het midden van de bewezenverklaarde periode), en waarvan een bedrag van € 2.789,92 aan materiele schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2014 tot de dag der voldoening.- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 10.789,92 ten behoeve van het slachtoffer [de moeder] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 88 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [de moeder] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [de moeder], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D. van Heffen, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑06‑2014