Rb. Overijssel, 04-04-2017, nr. ak, ZWO, 16, 3043
ECLI:NL:RBOVE:2017:1533
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
04-04-2017
- Zaaknummer
ak_ZWO_16_3043
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2017:1533, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 04‑04‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:137, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 04‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Kinderopvangtoeslag 2012 definitief vastgesteld op nihil. Eiser moet het voorschot terugbetalen.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/3043
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: D.W. van Kommer,
en
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,
gemachtigde: mr. D.W.L.M. van Veldhuizen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag 2012 definitief vastgesteld op nihil. Eiser moet het voorschot van € 18.067,00 terugbetalen.
Bij besluit van 7 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 29 december 2011 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag van eiser voor het jaar 2012 vastgesteld op € 23.122,00.
Bij besluit van 21 september 2012 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag van eiser voor het jaar 2012 vastgesteld op € 16.462,00.
Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag van eiser voor het jaar 2012 vastgesteld op € 18.067,00.
Verweerder heeft eiser verzocht nadere gegevens over te leggen om het recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2012 en 2013 te beoordelen.
Eiser heeft aan dit verzoek bij brief van 6 augustus 2014 gehoor gegeven. Daarop heeft verweerder eisers recht op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2013 bij besluit van
1 september 2014 stopgezet.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor in de rubriek ‘Procesverloop’ uiteen is gezet.
2. Verweerder heeft de kinderopvangtoeslag voor 2012 definitief vastgesteld op nihil. Daarbij heeft verweerder gesteld dat uit de jaaropgave 2012 van [naam gastouderbureau] blijkt dat eiser voor € 17.061,68 aan kosten heeft gemaakt. Uit de meegestuurde bankafschriften lijkt dat er € 14.762,00 is overgemaakt aan [naam gastouderbureau]. Eiser heeft niet aangetoond dat hij alle kosten voor kinderopvang in 2012 heeft betaald.
3. Eiser voert aan dat – samengevat weergegeven – uit de bankafschriften van december 2011 tot en met mei 2013 blijkt dat hij € 16.871,65 aan [naam gastouderbureau] heeft overgemaakt en dat het gastouderbureau € 17.061,68 aan kosten heeft berekend. Het verschil van € 190,03 is vanwege non-communicatie met het gastouderbureau niet meer te verklaren, aldus eiser. Verder stelt eiser dat de gastouder, mevrouw [naam], van [naam gastouderbureau] voor de periode januari 2012 tot en met september 2012 in totaal
€ 15.371,65 heeft ontvangen, wat ook uit de bankafschriften blijkt. Verder voert eiser aan dat hij het contract met [naam gastouderbureau] medio oktober telefonisch heeft opgezegd. Als gevolg van de non-communicatie tussen eiser en het gastouderbureau is niet te achterhalen wanneer dit exact heeft plaatsgevonden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp), zoals deze luidde ten tijde van belang, voor zover thans van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wkkp heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld
in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
4.2
De rechtbank overweegt dat uit artikel 18 van de Awir, in samenhang gelezen met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte van deze kosten is. Daarbij dienen deze kosten in zijn geheel te zijn voldaan. Dit volgt ook uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:9) . Dit brengt met zich dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt een deugdelijke administratie dient bij te houden en op verzoek alle van belang zijnde gegevens ter verantwoording van de gemaakte kosten moet kunnen overleggen.
4.3
Niet in geschil is dat de kinderen van eiser daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van kinderopvang. Evenmin is in geschil dat eiser een jaaropgave heeft overgelegd waaruit volgt dat de te verantwoorden kosten voor de kinderopvang 2012 in totaal € 17.061,68 bedragen en dat uit de betaalbewijzen die eiser heeft overgelegd niet blijkt dat hij dit bedrag in zijn geheel heeft voldaan.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser met betrekking tot de in 2012 genoten gastouderopvang geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat hij niet heeft kunnen aantonen dat hij alle kosten van deze kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald. Eiser heeft weliswaar een jaaropgave overgelegd, maar hieruit volgt enkel wat de totale kosten voor de kinderopvang 2012 zijn en niet of hij die kosten ook geheel heeft voldaan. Nu het bedrag aan kosten dat eiser volgens de jaaropgave verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp heeft plaatsgevonden. De schriftelijke overeenkomst met het gastouderbureau kan overigens niet dienen als bewijs dat hij alle kosten heeft voldaan, nu deze geen inzicht geeft in de afspraken die eiser en het kinderopvangbureau hebben gemaakt over, onder meer, de kosten van de kinderopvang.
4.5
Voorts betekent de omstandigheid dat eiser wel een deel van de kosten heeft betaald, niet dat hij recht heeft op een evenredig lager bedrag aan kinderopvangtoeslag voor de in 2012 genoten gastouderopvang. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van
9 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2519) en 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2565), is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat eiser kan aantonen dat hij een deel van de kinderopvangkosten wel heeft voldaan, niet maakt dat hij aanspraak kan maken op een evenredig lager bedrag aan kinderopvangtoeslag. Er bestaat immers geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien eiser niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Verweerder heeft de kinderopvangtoeslag voor 2012 terecht vastgesteld op nihil.
4.6
Zoals de Afdeling heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1325) is in artikel 26 van de Awir dwingend voorgeschreven dat, als een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, zoals in dit geval, eiser het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. De Awir voorziet niet in de mogelijkheid van terugvordering af te zien. Dit wettelijk kader brengt mee dat verweerder in dit geval geen mogelijkheden heeft om anders te handelen dan hij heeft gedaan en gehouden was tot volledige terugvordering over te gaan. Om die reden kan de beroepsgrond van eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met de overmachtsituatie waarin hij als gevolg van brand in zijn woning verzeild is geraakt, dan ook niet slagen. Ook de omstandigheid dat [naam gastouderbureau] niet genegen is tot medewerking en de verantwoording mede daardoor onduidelijk is gebleven, is een omstandigheid die voor eisers rekening en risico komt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, rechter, in aanwezigheid van
A. van den Ham, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.