ABRvS, 28-09-2016, nr. 201600375/1/A2
ECLI:NL:RVS:2016:2565
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-09-2016
- Zaaknummer
201600375/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2565, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑09‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en op nihil gesteld.
201600375/1/A2.
Datum uitspraak: 28 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 december 2015 in zaken nrs. 15/510 en 15/4163 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 29 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2016, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Omvang van het geding
1. Ter zitting heeft [appellant] het hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op het berekeningsjaar 2008 ingetrokken. Het geding heeft daarom uitsluitend nog betrekking op het berekeningsjaar 2009.
Aanleiding
2. [appellant] heeft in 2009 voor zijn zoon [zoon] gebruik gemaakt van kinderopvang bij een gastouder. Deze opvang vond plaats door tussenkomst van gastouderbureau [gastouderbureau]. [appellant] heeft van de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot ontvangen op de tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot herzien, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij kosten heeft gemaakt voor de gastouderopvang, wat een voorwaarde is om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag. Bij besluit van 2 mei 2013 is het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 daarom op nihil gesteld.
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot terecht heeft herzien, omdat [appellant] over het jaar 2009 geen jaaropgave of facturen heeft overgelegd en er aldus niet in is geslaagd aan te tonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad. Dat hij deze stukken niet kan overleggen, omdat [gastouderbureau] failliet is en de curator deze stukken niet kan leveren omdat de administratie van [gastouderbureau] door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst in beslag is genomen, maakt dit volgens de rechtbank niet anders, omdat [appellant] gehouden was zelf een deugdelijke administratie te voeren, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de omstandigheid dat hij geen jaaropgave of facturen kan overleggen er niet aan afdoet dat hij betalingen heeft gedaan voor kinderopvang. Daartoe voert hij aan dat hij maandelijks een - naar later is gebleken te lage - bijdrage aan de gastouder heeft betaald, waarover de gastouder inkomstenbelasting heeft betaald.
4.1. In artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is bepaald dat een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen verstrekt die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
In artikel 1a van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), is bepaald dat op deze wet de Awir van toepassing is.
In artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is bepaald dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk is van de kosten van kinderopvang.
4.2. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:211) overwogen dat uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko volgt, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Dit betekent dat het aan [appellant] was om stukken over te leggen waaruit blijkt wat de kosten van gastouderopvang in 2009 zijn geweest en dat hij die kosten volledig heeft voldaan.
In het hoger beroepschrift heeft [appellant] te kennen gegeven dat achteraf is gebleken dat hij in 2009 elke maand € 51,00 te weinig aan de gastouder heeft betaald voor de opvang van zijn zoon. Aldus staat vast dat hij niet alle kosten van kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald. Reeds daarom bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag. Dat [appellant] stelt bereid te zijn om de niet betaalde kosten alsnog te voldoen, maakt dat niet anders, aangezien, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014 ECLI:NL:RVS:2014:1114), alle verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van de opvang of uiterlijk kort daarna dienen te worden voldaan om voor toepassing van de Wko in aanmerking te kunnen worden genomen. Gelet op het vorenstaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] geen recht op kinderopvangtoeslag heeft. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat de Belastingdienst/Toeslagen de beslistermijnen overschreden heeft door, nadat bij besluit van 25 maart 2011 het aan hem toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 is herzien en op € 7.153,00 gesteld, bij besluit van 2 mei 2013 het voorschot opnieuw te herzien en alsnog op nihil te stellen.
5.1. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1484) dat, gelet op de rechtszekerheid en het wettelijke systeem, de bevoegdheid van de Belastingdienst/Toeslagen om een voorschot te herzien of een toeslag definitief vast te stellen op een lager bedrag dan het laatste aan de aanvrager verstrekte voorschot, vijf jaar na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de toeslag betrekking heeft, vervalt. In dit geval is ten tijde van het besluit van 2 mei 2013 geen vijf jaar verstreken sinds het einde van het berekeningsjaar 2009. Het tijdsverloop maakt dan ook niet dat de Belastingdienst/Toeslagen geen gebruik kon maken van de bevoegdheid om de toeslag lager vast te stellen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het evenredigheidsbeginsel het voorschot over 2009 op nihil heeft gesteld. Daartoe voert hij aan dat hij per maand slechts € 51,00 te weinig heeft betaald aan de gastouder.
6.1. Dat [appellant], naar hij stelt, kan aantonen dat hij een gedeelte van de kosten van kinderopvang bij de gastouder heeft voldaan, betekent niet dat hij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Daarbij is van belang dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519), geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Zoals is overwogen onder 4.2 staat in dit geval vast dat [appellant] niet alle kosten van kinderopvang heeft voldaan. Dit betekent ook dat hij niet heeft aangetoond dat hij de kosten van kinderopvang die voor zijn rekening komen heeft betaald.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover die betrekking heeft op 2009, te worden bevestigd. Dit betekent dat [appellant] het bedrag dat hij over 2009 teveel aan voorschotten heeft ontvangen moet terugbetalen. Als hij dit bedrag niet kan betalen, of niet in één keer, dan kan hij de Belastingdienst/Toeslagen vragen om een betalingsregeling te treffen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016
502.