ABRvS, 18-05-2016, nr. 201508255/1/A2
ECLI:NL:RVS:2016:1325
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-05-2016
- Zaaknummer
201508255/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:1325, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑05‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 definitief vastgesteld op € 24.204,00 en een bedrag van € 3.096,00 aan teveel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
201508255/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 oktober 2015 in zaak nr. 15/2637 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 definitief vastgesteld op € 24.204,00 en een bedrag van € 3.096,00 aan teveel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 26 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. drs. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellante] heeft in 2011 voor haar drie kinderen gebruik gemaakt van kinderopvang door KSH Bredeschool Diensten en [kindercentrum]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ten behoeve van deze opvang voorschotten kinderopvangtoeslag aan [appellante] verstrekt. Deze werden op haar verzoek op de bankrekeningen van KSH Bredeschool Diensten en [kindercentrum] gestort.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit op bezwaar van 26 maart 2015 ten grondslag gelegd dat bij de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2011 het aantal uren kinderopvang dat in dat jaar is afgenomen lager bleek te zijn dan waar eerder vanuit was uitgegaan bij de herziening van het voorschot bij besluit van 14 maart 2012 . Aangezien het bedrag dat in 2011 aan voorschotten is betaald hoger is dan het bedrag waarop de kinderopvangtoeslag voor dat jaar is vastgesteld, moet het teveel betaalde voorschot worden terugbetaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] dit bedrag in zijn geheel is verschuldigd, aangezien zij degene is die kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Niet van belang hierbij is dat de voorschotten niet op de rekening van [appellante], maar op die van het kindercentrum zijn gestort. [appellante] dient zelf contact op te nemen met het kindercentrum als zij vindt dat die het teveel betaalde voorschot kinderopvangtoeslag moet terugbetalen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen. [appellante] is het niet eens met de door de Belastingdienst/Toeslagen ingenomen standpunten en heeft daarom beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de standpunten van de Belastingdienst/Toeslagen onderschreven en het beroep daarom ongegrond verklaard.
Het hoger beroep
3. [appellante] is het ook met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zij zelf verantwoordelijk kan worden gehouden voor de wijziging van het aantal uren kinderopvang en de daarop gebaseerde voorschotverlening. In dit verband voert zij aan dat zij er niets aan kan doen dat het kindercentrum een onjuist aantal opvanguren aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank in de omstandigheid dat het kindercentrum failliet is en zij daar dus geen verhaal meer kan halen, ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het niet redelijk is om het teveel betaalde voorschot van haar terug te vorderen. Ter zitting heeft [appellante] er in dit verband op gewezen dat wanneer toepassing van een wettelijk voorschrift leidt tot een onbillijke situatie, zoals hier het geval is, onder bijzondere omstandigheden toepassing daarvan achterwege moet worden gelaten.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Awir, worden, indien voorschotten zijn verleend, deze verrekend met de tegemoetkoming.
Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
4.1. [appellante] betwist niet dat zij over 2011 te veel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Zij stelt zich echter op het standpunt dat dit niet voor haar rekening en risico komt, zodat de Belastingdienst/Toeslagen had moeten afzien van het terugvorderen van teveel betaalde voorschotten.
4.2. Uit de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, die ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wkkp op die wet van toepassing is, vloeit voort dat de aangevraagde toeslag vooraf wordt verstrekt in de vorm van een voorschot en dat controle achteraf kan plaatsvinden en tot wijziging of intrekking van het voorschot kan leiden. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de kinderopvangtoeslag om wijzigingen die relevant zijn voor de hoogte van de over een bepaald jaar te ontvangen kinderopvangtoeslag, zoals het aantal uren opvang, tijdig aan de Belastingdienst/Toeslagen door te geven. Aan die verantwoordelijkheid doet niet af dat de wijzigingen feitelijk worden doorgegeven door een ander dan de aanvrager, zoals in dit geval het kindercentrum waar de kinderen werden opgevangen. De gevolgen van het feit dat achteraf is gebleken dat door het kindercentrum een te hoog aantal opvanguren is doorgegeven dienen dan ook voor rekening en risico van [appellante] te blijven.
4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2670) is in artikel 26 van de Awir dwingend voorgeschreven dat, indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, zoals in dit geval, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. De Awir voorziet niet in de mogelijkheid van terugvordering af te zien. Dat geldt ook in de situatie waarin het kindercentrum, op de rekening waarvan de voorschotten zijn gestort, failliet is gegaan en daar derhalve geen verhaal meer kan worden gehaald.
4.4. Tot slot bestaat geen grond voor het oordeel dat, naar [appellante] ter zitting heeft betoogd, de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen artikel 26 van de Awir buiten toepassing had moeten laten omdat herziening van de voorschotten in haar geval leidt tot een onbillijke situatie. Daartoe is van belang dat de Awir een door de formele wetgever gegeven voorschrift is en artikel 120 van de Grondwet - gelijk de Hoge Raad in zijn arrest van 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725 heeft overwogen - de rechter verbiedt een dergelijk voorschrift te toetsen aan fundamentele rechtsbeginselen.
4.5. De slotsom is dat het betoog van [appellante] faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat [appellante] het bedrag van € 3.096,00 moet terugbetalen. Als [appellante] dat bedrag niet kan betalen, of niet in één keer, dan kan zij de Belastingdienst/Toeslagen vragen om een betalingsregeling te treffen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
502.