ABRvS, 16-07-2014, nr. 201311152/1/A2
ECLI:NL:RVS:2014:2670
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-07-2014
- Zaaknummer
201311152/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:2670, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑07‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 vastgesteld op € 1.977,00 en het teveel betaalde van haar teruggevorderd. Bij besluit van 5 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
201311152/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 oktober 2013 in zaak nr. 13/1005 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 vastgesteld op € 1.977,00 en het teveel betaalde van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, zoals deze luidde ten tijde van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs,
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Bij besluit van 9 september 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien tot € 8.446,00.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] op 24 april 2012 en 10 juli 2012 verzocht om nadere gegevens over de door haar in 2009 genoten gastouderopvang en kinderopvang.
[appellant] heeft daarop een jaaropgave van Stichting Kinderopvang Hengelo (hierna: het kindcentrum) overgelegd, waaruit blijkt dat de kosten van kinderopvang bij het kindcentrum in 2009 € 2.146,24 bedroegen. Voorts heeft [appellant] facturen van het gastouderbureau voor de maanden januari tot en met mei 2008 overgelegd, waaruit blijkt dat de kosten van kinderopvang bij de gastouder in die periode € 4.084,70 bedroegen. Omdat in 2009 het aantal opvanguren en de uurprijs niet zijn gewijzigd, geven deze facturen volgens [appellant] ook de kosten van de kinderopvang bij de gastouder in januari tot en met mei 2009 weer.
Aan het besluit van 8 november 2012, zoals gehandhaafd bij het besluit van 3 maart 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] met de door haar overgelegde stukken niet heeft aangetoond kosten te hebben gehad van kinderopvang bij de gastouder.
3. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen daarin gevolgd en voorts overwogen dat de kinderopvang bij de gastouder in 2009 niet heeft plaatsgehad door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wko.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar beroepsgrond dat zij, zonder daarvan op de hoogte te zijn gebracht, door het gastouderbureau is uitgeschreven en om die reden geen jaaropgave van het gastouderbureau heeft kunnen overleggen. Verder heeft de rechtbank volgens haar de vraag, of de Belastingdienst/Toeslagen ruimte heeft van terugvordering af te zien, ten onrechte niet zelf beantwoord, maar het antwoord van de dienst ter zitting doorslaggevend geacht. De rechtbank heeft haar beroep, gelet op het vorenstaande, eenzijdig beoordeeld en zich onvoldoende onafhankelijk opgesteld.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2) volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko dat degene die voor de toeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] met het overleggen van facturen uit 2008 niet heeft aangetoond dat zij in 2009 kosten van kinderopvang bij een gastouder heeft gehad. Dat de rechtbank niet uitdrukkelijk is ingegaan op het betoog van [appellant], dat zij niet in staat was een jaaropgave van het gastouderbureau over 2009 te overleggen, kan daar niet aan afdoen. Daartoe wordt overwogen dat [appellant] heeft verklaard in 2009 € 4.084,70 aan kosten van kinderopvang bij de gastouder te hebben gehad, terwijl uit de door haar in bezwaar overgelegde bankafschriften blijkt dat zij in 2009 een bedrag van € 2.219,00 aan de gastouder heeft betaald. Ook indien zij een jaaropgave van het gastouderbureau had overgelegd, zou zij daarmee dan ook niet hebben aangetoond dat de kosten van kinderopvang bij de gastouder volledig zijn voldaan.
Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank zich geen eigen oordeel heeft gevormd over de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen ruimte had van terugvordering af te zien. De enkele omstandigheid dat de rechtbank die vraag ter zitting aan de dienst heeft voorgelegd, is daarvoor onvoldoende. Voor zover [appellant] heeft beoogd te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding had moeten zien van terugvordering af te zien, kan zij daarin niet worden gevolgd. In artikel 26 van de Awir is dwingend bepaald dat indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. De Awir voorziet niet in de mogelijkheid van terugvordering af te zien.
Ten slotte bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank het beroep van [appellant] eenzijdig en onvoldoende onafhankelijk heeft beoordeeld.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
686.