Einde inhoudsopgave
Scheepvaartverkeerswet
Artikel 35b
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Redactionele toelichting
De wijzigingsopdracht komt niet overeen met de te wijzigen tekst.
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2019, 504 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken: 35311)
22-02-2017, Stb. 2017, 82 (uitgifte: 09-03-2017, kamerstukken: 34086)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
Vervoersrecht / Binnenvaart
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
De houder van een vaarbewijs kan de bevoegdheid tot het voeren van schepen, voor zover daartoe een vaarbewijs is vereist, voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd wegens het op de binnenwateren voeren of doen voeren van:
- a.
een snelle motorboot in strijd met voorschriften gesteld krachtens artikel 4, eerste lid, onderdelen a en d, en derde lid, en waarbij ernstig gevaar voor de veiligheid van personen of goederen is ontstaan, of in strijd met artikel 27, of
- b.
een schip waarvoor een bij ministeriële regeling aan te wijzen vaarbewijs is vereist, herhaaldelijk in strijd met artikel 27.
2.
Indien tijdens het plegen van een van de feiten, bedoeld in het eerste lid, nog geen vijf jaren zijn verlopen na het einde van de tijdsduur waarvoor bij een vroegere onherroepelijke veroordeling wegens een van die feiten de betrokkene de bevoegdheid tot het voeren van schepen, voor zover daartoe een vaarbewijs is vereist, is ontzegd, kan hem die bevoegdheid voor ten hoogste tien jaren worden ontzegd.
3.
Bij het opleggen van de straf, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt de tijd gedurende welke het vaarbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 35a vóór het tijdstip waarop die straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf in mindering gebracht.
4.
De tenuitvoerlegging van de veroordeling vindt niet plaats dan nadat aan de veroordeelde in persoon een schrijven is uitgereikt, volgens de artikelen 36d en 36e of 36f van het Wetboek van Strafvordering, waarin het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot inlevering van het vaarbewijs uiterlijk op dat tijdstip, alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld.
5.
De houder levert het vaarbewijs, tenzij het is ingevorderd en niet teruggegeven, in op het parket van het openbaar ministerie vanwaar hij het schrijven, bedoeld in het vierde lid, heeft ontvangen, uiterlijk op het tijdstip van ingang van de ontzegging.
6.
Teruggave van het vaarbewijs vindt plaats zodra de termijn van de ontzegging is verstreken.
7.
De termijn van ontzegging van de bevoegdheid tot het voeren van schepen wordt van rechtswege verlengd met het aantal dagen dat is verstreken tussen het tijdstip waarop het vaarbewijs ingevolge het vijfde lid had moeten worden ingeleverd en het tijdstip waarop nadien die inlevering heeft plaatsgevonden.