HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.4 onder d.
HR, 09-02-2021, nr. 20/00320
ECLI:NL:HR:2021:63
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-02-2021
- Zaaknummer
20/00320
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:63, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑02‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1166
ECLI:NL:PHR:2020:1166, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑12‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:63
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑02‑2021
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00320
Datum 9 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 januari 2020, nummer 23-003213-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A. Dayala, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2021.
Conclusie 08‑12‑2020
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/00320
Zitting 8 december 2020
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 20 januari 2020 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 september 2018, waarbij de verdachte wegens feit 1 “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en feit 2 “diefstal” is veroordeeld, bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. Het hof heeft de bewijsmotivering ten aanzien van feit 2 aangevuld en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2. De zaak hangt samen met een andere zaak tegen de verdachte met nummer 20/00319 ([verdachte]). In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.A. Dayala, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4. Het middel bevat de klacht dat het hof de onder 2 ten laste gelegde diefstal ten onrechte bewezen heeft verklaard, althans een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt strekkende tot vrijspraak heeft verworpen zonder in het bijzonder de redenen op te geven die tot de afwijking van het standpunt hebben geleid.
5. Ten laste van de verdachte is in zoverre bewezen verklaard dat:
“hij, op of omstreeks 25 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander. N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.”
6. Het vonnis van de rechtbank bevat, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, de volgende bewijsoverwegingen:
“Ten aanzien van het verweer van de raadsman van verdachte dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde feit en daarom dient te worden vrijgesproken, overweegt de politierechter als volgt.
Uit de aangifte volgt dat de fraudespecialist van Liander heeft geconstateerd dat de op de elektriciteitsmeter aangetroffen ijkzegels niet de originele door de fabriek aangebrachte ijkzegels waren en dat deze ook niet door Liander waren aangebracht. Door het verbreken van de originele zegels is het mogelijk de kap van de elektriciteitsmeter te verwijderen en de stand van het telwerk te beïnvloeden, waardoor een juiste registratie niet meer kan plaatsvinden. Voorts blijkt uit de door Liander verstrekte tabellen dat er geen verschil in de meterstanden van 5 januari 2017 en 25 september 2017 is. Op deze data waren de meterstanden gelijk. Gelet op het stilstaan van de meterstand in de periode waarin verdachte een hennepkwekerij heeft gehad, acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de elektriciteit met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen door de elektriciteitsmeter te manipuleren.”
7. In dat verband heeft het hof de volgende aanvullende bewijsoverweging in zijn uitspraak opgenomen:
“De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit. De verdachte stelt dat hij de ijkzegels van de meter niet heeft verbroken en de kap niet heeft verwijderd. Uit het dossier blijkt ook niet dat de meter zodanig is aangepast dat stroom kon worden afgetapt achter de meter langs. De raadsman heeft voorts gesteld dat voor zover de meterstand zou zijn teruggedraaid dit geen diefstal oplevert.
Op 25 september 2017 wordt een hennepkwekerij aangetroffen in de schuur bij de woning van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting van 6 januari 2020 verklaard dat, toen hij met de hennepkwekerij begon, de elektriciteitsmeter “als een dolle ging lopen”. Voorts volgt uit de door Liander verstrekte tabellen dat de meterstanden van 5 januari 2017 en 25 september 2017 gelijk zijn. Het hof is van oordeel dat het feit dat enerzijds de meter in deze periode wel liep, en klaarblijkelijk met flinke snelheid, maar anderzijds de meterstanden in voornoemde periode niet zijn gewijzigd, terwijl er een hennepkwekerij in bedrijf was, alleen kan worden verklaard doordat met de meter is gemanipuleerd. Hierdoor is wel afgenomen stroom niet geregistreerd, hetgeen kwalificeert als diefstal van elektriciteit. Dat de meter door een ander zou zijn gemanipuleerd en/of dat de verdachte hier niet van op de hoogte was, acht het hof niet aannemelijk. De verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij reeds elf jaren eigenaar is van de woning en daar alleen woont en dat de eerste vier jaren jaarlijks door de energieleverancier de meterstanden zijn opgenomen in de woning, waarbij geen melding is gemaakt van verbroken zegels.”
8. Aan het middel is ten grondslag gelegd dat het enkele terugdraaien van de tellers van de elektriciteitsmeter nog geen diefstal oplevert. Voorts zou het arrest ontoereikend gemotiveerd zijn, omdat het hof niet heeft gemotiveerd waarom het in dat verband ter terechtzitting in hoger beroep ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt terzijde kon worden geschoven en evenmin waarom er geen sprake is van oplichting in plaats van diefstal.
9. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 6 januari 2020 blijkt dat de raadsman van de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde vrijspraak heeft bepleit. De aangehechte pleitaantekeningen vermelden in dat verband, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel:
“Cliënt verzet zich tegen de uitspraak van de politierechter waarin hij schuldig is bevonden voor diefstal van elektriciteit. Cliënt verzoekt hierop dus om vrijspraak.
Cliënt ontkent dat hij degene is geweest die de meterkast c.q. de verzegeling heeft aangepast noch heeft dat hij iemand anders daartoe de opdracht heeft gegeven. Gelet op het feit dat cliënt een relatief kleine kwekerij had aangelegd en hij voornemens was de energiekosten te voldoen wanneer hij de eindnota zou ontvangen. Daarbij blijkt niet uit het dossier dat de meterkas zodanig is aangepast dat elektriciteit met een stroomkabel achter de meter langs wordt afgetapt. Er is enkel gesteld dat de zegels vals waren, waardoor de meterstanden eventueel zouden kunnen worden teruggedraaid. Zelfs het enkele terugdraaien van de tellers levert geen diefstal op. Zie ook de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 10 juni 2013, ECLI:NLGHSHE:2013:CA2652:
“De afname van elektriciteit wordt immers ook na het terugdraaien van de tellers gewoon via de meter geregistreerd. Dat zou anders zijn wanneer de meter op een dusdanige manier zou zijn gemanipuleerd dat de tellers - ondanks de levering van elektriciteit - andere, voor verdachte gunstigere (in de zin van minder gebruik), waarden aangeven. Vanzelfsprekend zou het ook anders zijn wanneer een illegale aansluiting was gemaakt die buiten de meter om naar de hennepplantage liep en deze zodoende van elektriciteit voorzag. Dat alles is echter niet aan de orde. Het terugdraaien van de tellers zorgt er slechts voor dat een hoeveelheid reeds afgenomen elektriciteit wordt verhuld; niet de nadien afgenomen elektriciteit. De elektriciteit waar het om gaat, was al verbruikt en is mitsdien niet weggenomen in de zin van artikel 310 Sr. ”
Volgens het arrest zou kunnen worden betoogd dat er sprake kan zijn van oplichting, echter is dit niet ten laste gelegd.”
10. Voor zover het middel berust op de veronderstelling dat het hof niet heeft gerespondeerd op het tot vrijspraak strekkende uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, is het gebaseerd op een onjuiste lezing van het arrest en mist het daarmee feitelijke grondslag. Het hof heeft met de hiervoor onder 7 geciteerde bewijsoverweging gerespondeerd op het bewijsverweer van de verdediging. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden. Daartoe wijs ik erop dat bij de verwerping van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt niet op elk detail van de argumentatie behoeft te worden ingegaan.1.
11. De bewezenverklaring van feit 2 is toegesneden op diefstal en niet op diefstal door middel van verbreking. Dat betekent dat niet hoeft te worden bewezen dat de verdachte de ijkzegels van de meter heeft verbroken en de kap heeft verwijderd.2.Wel zal uit de bewijsmiddelen moeten kunnen worden afgeleid dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen.
12. Daarbij rijst de complicatie dat het hof ten aanzien van het bewijs, behoudens een aanvullende bewijsmotivering, het vonnis in eerste aanleg heeft bevestigd. De politierechter heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Dat stond de politierechter op grond van art. 378, tweede lid, Sv jo. art. 3.d Regeling aantekening mondeling vonnis vrij.3.Het hof kon echter niet volstaan met bevestiging van het vonnis zonder aanvulling van gronden, dus zonder opneming van de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest.4.Daarbij wijs ik erop dat door en namens de verdachte in hoger beroep de ten laste gelegde diefstal is bestreden en vrijspraak is bepleit. De situatie als bedoeld in de laatste volzin van art. 359, derde lid, Sv, in verbinding met art. 415, tweede lid, Sv, doet zich hier dan ook niet voor. Het hof heeft door het vonnis te bevestigen ten onrechte volstaan met een opgave van bewijsmiddelen. Tot cassatie hoeft dit verzuim echter niet te leiden. Het middel klaagt hierover immers niet, terwijl aan de hand van de opgave van de bewijsmiddelen de bewijsconstructie in cassatie wel kan worden getoetst.
13. Niet bestreden wordt dat op of omstreeks 25 september 2017 elektriciteit is afgenomen/weggenomen. Kennelijk keert de steller van het middel zich wel tegen het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat de verdachte de elektriciteit heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
14. Voor het bewijs van wederrechtelijke toe-eigening dient de verdachte op het moment dat hij de elektriciteit afneemt reeds zodanig oogmerk te hebben.5.De strekking van het bewezen verklaarde is dat de verdachte ten aanzien van de nog af te nemen elektriciteit het oogmerk had deze te verbruiken zonder dat dit nadien zichtbaar was bij controle van de meterstand.6.Uit de bewijsvoering van het hof kan als zijn, niet onbegrijpelijk, oordeel worden afgeleid dat (het niet anders kan zijn dan dat) de verdachte ten tijde van het afnemen van de elektriciteit het oogmerk had de ten behoeve van de hennepplantage afgenomen elektriciteit zich wederrechtelijk toe te eigenen. Bij dit oordeel heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk betrokken dat de verdachte door de manipulatie van de meter de gebruikelijke berekening van de werkelijke hoeveelheid in de bewezen verklaarde periode afgenomen elektriciteit aan de hand van meterstanden heeft verstoord, waarmee wordt beoogd dat die werkelijke hoeveelheid niet wordt meegenomen in de vaststelling van de verschuldigde vergoeding over de in die periode verbruikte elektriciteit.7.
15. Het hof heeft in dit verband vastgesteld dat op of omstreeks de in de bewezenverklaring vermelde dag stroom is afgenomen, die niet is geregistreerd, doordat de meter is gemanipuleerd. Het hof heeft acht geslagen op de gegevens van de netbeheerder over het stroomverbruik in de periode van 5 januari 2017 tot en met 25 september 2017. Daaruit kan worden opgemaakt dat in die periode geen stroomverbruik is geregistreerd. Het oordeel van het hof dat enerzijds de meter in deze periode wel liep, en klaarblijkelijk met flinke snelheid, maar anderzijds de meterstanden in voornoemde periode niet zijn gewijzigd, terwijl er een hennepkwekerij in bedrijf was, alleen kan worden verklaard doordat de meter is gemanipuleerd, is niet onbegrijpelijk.
16. In de bestreden uitspraak ligt verder besloten dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat de meter gemanipuleerd was. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk.8.Het hof heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat de verdachte heeft verklaard dat toen hij met de hennepkwekerij begon, de elektriciteitsmeter “als een dolle ging lopen”, terwijl de meterstanden van 5 januari 2017 en 25 september 2017 gelijk waren. De verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij reeds elf jaren eigenaar is van de woning en daar alleen woont en dat de eerste vier jaren jaarlijks door de energieleverancier de meterstanden zijn opgenomen in de woning, waarbij geen melding is gemaakt van verbroken zegels.9.
17. Het oordeel van het hof dat de verdachte door gebruikmaking van de gemanipuleerde meter stroom heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat het afnemen van elektriciteit dat gepaard gaat met manipulatie van de registratie van de hoeveelheid afgenomen stroom, onder omstandigheden (ook) kan worden aangemerkt als een ander delict dan diefstal, zoals oplichting, maakt dat niet anders.10.
18. Het middel faalt.
Slotsom
19. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
20. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑12‑2020
Zie ook de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:42. In die zaak had de verdachte, anders dan in de onderhavige zaak, ontkend de hennepkwekerij te hebben opgezet.
HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:602.
Vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026, NJ 2017/128, m.nt. Mevis.
Zie ten aanzien van tanken zonder te betalen: HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:367, NJ 2018/326.
Zie ook de conclusie van PG Silvis (PHR:2018:1198) voorafgaand aan HR 12 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:335.
HR 12 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:335, rov. 2.3.
Vgl. HR 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1910, en in het bijzonder de daaraan voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Vegter.
De omstandigheid dat als bewijsmiddel 3 is opgenomen de verklaring van de verdachte, voor zover (onder meer) inhoudende dat het niet waar is dat hij stroom heeft gestolen, moet als een kennelijke misslag worden aangemerkt.
Zie HR 12 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:335, rov. 2.3.