Einde inhoudsopgave
Verdrag nr. 128 betreffende uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom en aan nagelaten betrekkingen
Artikel 18
Geldend
Geldend vanaf 01-11-1969
- Bronpublicatie:
29-06-1967, Trb. 1968, 131 (uitgifte: 18-10-1968, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-11-1969
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-1969, Trb. 1969, 229 (uitgifte: 01-01-1969, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
International Labour Organization
- Vakgebied(en)
Internationale sociale zekerheid / Invaliditeitsuitkering
Internationale sociale zekerheid / Bijzondere onderwerpen
Internationale sociale zekerheid / Algemeen
Internationale sociale zekerheid / Pensioen
Internationale sociale zekerheid / Nabestaanden
1.
De in artikel 17 bedoelde uitkering moet bij intreden van de verzekerde eventualiteit ten minste worden gewaarborgd:
- a.
aan een beschermd persoon die vóór het intreden van de eventualiteit overeenkomstig voorgeschreven regelen een wachttijd heeft vervuld, welke kan bestaan hetzij in dertig jaren van premiebetaling of arbeid, hetzij in twintig jaren van wonen;
- b.
wanneer in beginsel alle economisch actieve personen worden beschermd, aan een beschermd persoon die vóór het intreden van de eventualiteit een voorgeschreven wachttijd heeft vervuld en voor wie tijdens de actieve periode van zijn leven premies zijn betaald waarvan het gemiddelde jaarlijkse aantal een voorgeschreven aantal bereikt.
2.
Wanneer de toekenning van een ouderdomsuitkering afhankelijk is gesteld van de vervulling van een minimumtijdvak van premiebetaling of arbeid, moet ten minste een verminderde uitkering worden gewaarborgd:
- a.
aan een beschermd persoon die vóór het intreden van de eventualiteit overeenkomstig voorgeschreven regelen een wachttijd van vijftien jaren van premiebetaling of arbeid heeft vervuld;
- b.
wanneer in beginsel alle economisch actieve personen worden beschermd, aan een beschermd persoon die vóór het intreden van de eventualiteit een voorgeschreven wachttijd van premiebetaling heeft vervuld en voor wie tijdens de actieve periode van zijn leven de helft van het voorgeschreven gemiddelde jaarlijkse aantal premies, bedoeld in alinea b van het eerste lid van dit artikel is betaald.
3.
Aan het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt geacht te zijn voldaan wanneer een uitkering, berekend overeenkomstig deel V, doch naar een percentage dat tien eenheden minder bedraagt dan het percentage, dat in de bij dat deel gevoegde tabel voor de model-gerechtigde is aangegeven, ten minste gewaarborgd wordt aan ieder beschermd persoon die overeenkomstig voorgeschreven regelen tien jaren van premiebetaling of arbeid, dan wel vijf jaren van wonen heeft vervuld.
4.
Een evenredige vermindering van het percentage, aangegeven in de bij deel V gevoegde tabel, kan worden toegepast wanneer de wachttijd benodigd voor de toekenning van een met het verminderde percentage overeenkomende uitkering langer is dan tien jaren van premiebetaling of arbeid, dan wel vijf jaren van wonen, doch korter dan dertig jaren van premiebetaling of arbeid of twintig jaren van wonen. Ingeval bedoelde wachttijd langer is dan vijftien jaren van premiebetaling of arbeid, wordt een verminderde uitkering toegekend overeenkomstig het tweede lid van dit artikel.