Hof Den Haag, 24-12-2019, nr. 200.231.812/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:3433
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
24-12-2019
- Zaaknummer
200.231.812/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:3433, Uitspraak, Hof Den Haag, 24‑12‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2017:10935, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:163, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 24‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Octrooirecht; UMTS-octrooi; octrooi is niet inventief
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.231.812/01
Zaak-/rolnummers rechtbank : C/09/509477/HA ZA 16-472
Arrest d.d. 24 december 2019
in de zaak van:
de naamloze vennootschap KONINKLIJKE PHILIPS N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
appellante,
hierna te noemen: Philips,
advocaat: mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk
tegen
de vennootschap naar vreemd recht WIKO SAS,
gevestigd te Marseille, Frankrijk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Wiko,
advocaat: mr. R.E. Ebbink te Amsterdam.
Het verloop van het geding
Bij appeldagvaarding van 6 december 2017 is Philips in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 september 2017 (hierna ook: het vonnis), waarin voor de motivering is verwezen naar het op dezelfde dag gewezen vonnis in de zaak met nummer C/09/515192/HA ZA 16-864 tussen Philips en de Asus-vennootschappen (hierna: het Asus-vonnis). Aan het vonnis waren onder meer de volgende stukken voorafgegaan:
- de inleidende dagvaarding van Philips (ID);
- de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie van Wiko (CvA/CvE-ir);
- de conclusie van antwoord in reconventie van Philips (CvA-ir);
- de pleitnota’s van Philips (PE-P) en Wiko (PE-W).
Philips heeft bij memorie van grieven, tevens houdende akte houdende wijziging van grondslag van eis (MvG), met de producties EP 17 t/m EP 27, 16 grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door Wiko zijn bestreden bij memorie van antwoord (MvA), met de producties GP 16 t/m GP 25.
Partijen hebben hun standpunten over de techniek doen bepleiten ter zitting van dit hof van 11 april 2019, Philips door mrs. B.J. van den Broek en G. Theuws, advocaten te Amsterdam, en Wiko door haar advocaat en diens kantoorgenoten mrs. R. Broekstra en G.D.G.M.G. Béquet. De raadslieden hebben hierbij gebruik gemaakt van pleitnota’s (hierna: PA). De PA van Philips zal worden aangeduid als: PA-P, de PA van Wiko als: PA-W.
Met het oog op voornoemd pleidooi hebben partijen nog de volgende stukken aan het hof en de wederpartij gestuurd:
- Philips: productie EP 28;
Tegen overlegging van deze stukken is – terecht – geen bezwaar gemaakt zodat zij tot de gedingstukken behoren.
Op 28 mei 2019 hebben de pleidooien in verband met het FRAND-verweer van Wiko plaatsgevonden. Met het oog hierop hebben partijen ook nog enkele producties overgelegd.
De beoordeling van het hoger beroep
I. DE FEITEN
Het octrooi
1.1 Philips is houdster van Europees octrooi EP 1 685 659 (EP 659), dat op 3 oktober 2007 is verleend voor ‘a radiocommunication system, method of operating a communication system, and a mobile station’ op basis van een internationale aanvrage van 9 november 2004 (gepubliceerd als WO 2005/048483). Hierbij is prioriteit ingeroepen van de Britse octrooiaanvrage GB 0326365 van 12 november 2003.
De stand van de techniek
1.2 De stand van de techniek op de prioriteitsdatum (12 november 2003) kan als volgt worden weergegeven.
De achtergronden; CDMA; UMTS
a. Draadloze communicatiesystemen bieden mobiele gebruikers verschillende diensten, zoals telefonie, internet en e-mail. Dergelijke systemen bevatten basisstations (BS, ook wel NodeB, afgekort NB) die draadloze verbindingen realiseren met mobiele stations (MS, ook wel User Equipment, afgekort UE). Het basisstation verbindt het mobiele station binnen zijn bereik (de cel) met een achterliggend netwerk, bijvoorbeeld het vaste telefoonnet of het internet. Communicatie van het basisstation naar het mobiele station wordt aangeduid als communicatie in de downlink-richting (DL)/neergaande richting. Communicatie van het mobiele station naar het basisstation wordt aangeduid als communicatie in de uplink-richting (UL)/opgaande richting. De draadloze communicatie vindt plaats door middel van radiosignalen. Om de transmissies van en naar de verschillende mobiele stations van elkaar te kunnen onderscheiden werd aanvankelijk gebruik gemaakt van verschillende frequenties (FDMA) of, zoals bij de tweede generatie draadloze communicatiesystemen (waaronder GSM), van verschillende timeslots/tijdvensters (TDMA), waarbij, kort gezegd, mobiele stations werden geïnstrueerd om alleen te ‘luisteren’ naar transmissies gedurende bepaalde vooraf vastgestelde timeslots. In FDMA en TDMA werden kanalen dus geïdentificeerd door hun frequenties respectievelijk timeslots.
b. Midden jaren negentig van de vorige eeuw is ‘Code Divisional Multiple Access’ (CDMA) geïntroduceerd. In CDMA wordt voor de transmissies van en naar de verschillende mobiele stations gebruik gemaakt van dezelfde frequenties en dezelfde timeslots, en worden de kanalen van elkaar onderscheiden door gebruik te maken van verschillende codes. In CDMA worden een kanaal (‘channel’) dus gedefinieerd door de daaraan toegekende code. Elk mobiel station heeft (een) unieke code(s) die het mobiele station in staat stelt om alleen ‘te luisteren’ naar de transmissie(s) die voor hem is/zijn bestemd. Het komt er op neer dat door gebruik te maken van verschillende (sub)codes op dezelfde frequentie en in het dezelfde tijdslot verschillende soorten gegevens over verschillende kanalen aan één bepaald mobiel station kunnen worden verstuurd.
c. Eind jaren 90 van de vorige eeuw is de derde generatie draadloze communicatiesystemen (3G) tot stand gekomen. In dat verband heeft het Europese standaardisatieorganisatie ‘Third Generation Partnership Project’ (3GPP) specificaties ontwikkeld die zijn neergelegd in het met name in Europa toegepaste ‘Universal Mobile Telecommunications System’ (UMTS). In UMTS wordt gebruik gemaakt van de CDMA-techniek. De UMTS-standaard bestaat uit verschillende technische specificaties (TS), waaronder TS 25.211. Versie V2.1.0 hiervan dateert van juni 1999. Deze versie wordt ook wel aangeduid als: Release 99.
d. 3GPP organiseert het standaardisatieproces in Technical Specification Groups (TSG). 3GPP werkgroepen komen regelmatig bijeen voor het bespreken van voorstellen tot aanpassing van of aanvulling op de 3GPP standaard. De TSG-RAN Working Group 1 houdt zich met name bezig met layer 1 specificaties (zie rov. 1.2.h hierna) van het UMTS-netwerk.
e. De met 3GPP vergelijkbare standaardisatie-organisatie in de Verenigde Staten van Amerika (VS) is 3GPP2. Versie 3.0 van de Amerikaanse standaard ‘Physical Layer Standard voor cdma2000 Spread Spectrum Systems, Release 0’ (hierna ook: de 3GPP2-standaard of de CDMA2000-standaard) dateert van 15 juni 2001.
f. Eind jaren negentig van de vorige eeuw is de Operators Harmonization Group (OHG) opgericht met het oog op de harmonisatie van de UMTS- en de CDMA2000-standaarden.
Spreidingscode; frames; slots; symbolen; bits
g. De kanaalcode (‘channelisation code’) binnen CDMA wordt ook wel spreidingscode genoemd.
In de navolgende figuur A is het slecht leesbare woord boven de twee in tegenovergestelde richting wijzende pijltjes: ‘Chips’. Een chip is het kleinst mogelijke interval waarover het verzenden van gegevens plaatsvindt.
In deze figuur bestaat de spreidingscode (‘spreading code’) uit 8 chips die telkens worden herhaald. Dit is te zien in het repeterend patroon bij ‘Spreading code’ in figuur A.
FIGUUR A
Het datasignaal van de verzender (BS of MS) – ‘Data’ in figuur A – wordt vermenigvuldigd met de spreidingscode. Het resultaat is een gespreid signaal (‘Spread signal’ in figuur A). De ontvanger vermenigvuldigt vervolgens het ontvangen gespreide kanaal met diezelfde spreidingscode (die specifiek was voor het desbetreffende kanaal) en leidt daaruit weer het datasignaal af.
Een frame bestaat uit een aantal timeslots (tijdvensters). Een timeslot is een eenheid die uit een aantal informatiesymbolen bestaat. Een symbool bestaat uit 2 bits (een bit is een ‘1’ of een ‘0’). Het datasignaal bestaat uit symbolen (zie bovenin figuur A bij ‘Data’).
Met de spreidingsfactor (SF) wordt aangegeven over hoeveel chips het verzenden van één (uit 2 bits bestaand) symbool wordt uitgesmeerd (8 chips per symbool in figuur A, dus SF = 8).
De spreidingsfactor is per definitie gelijk aan de lengte van de spreidingscode.
Het voorgaande wordt nader geïllustreerd in de navolgende figuur B:
FIGUUR B
In UMTS staat het aantal chips per slot vast, dat is 2560. Dat betekent dat over een kanaal met spreidingsfactor 64 per slot (2560 : 64 =) 40 symbolen kunnen worden uitgezonden.
Chips worden in UMTS altijd met een vaste snelheid van 3,84 miljoen chips per seconde verzonden (chip rate). Dit betekent dat, wanneer wordt gekozen voor een hogere SF (waardoor het versturen van een symbool meer chips vergt) het uitzenden van één symbool meer tijd kost (omdat er dan meer chips moeten worden verzonden). Bij verdubbeling van de SF (dat is: de verdubbeling van het aantal chips dat voor een symbool is benodigd) wordt de datasnelheid (het aantal symbolen per seconde) dus gehalveerd. Omdat bij een hogere SF een symbool over een langere tijd wordt uitgezonden kan het vermogen waarmee de chips worden uitgezonden (de transmit power) navenant worden verminderd. Het vermogen is immers de energie per tijdseenheid, en nu de energie die in de verzending van het symbool wordt gestoken gelijk blijft, maar het symbool over langere tijd wordt uitgezonden, is daarvoor minder vermogen nodig.
Om binnen een CDMA-communicatiesysteem de verschillende codes te kunnen creëren waarmee tegelijkertijd op de verschillende kanalen wordt uitgezonden, wordt gebruik gemaakt van een boomstructuur (de ‘code tree’), waarbij, wanneer een mobiel station uitzendt met een code uit een bepaalde tak, de andere stations een code moeten kiezen uit een andere tak. Het aantal beschikbare kanalen met een bepaalde spreidingsfactor is gelijk aan de spreidingsfactor. Dus: er zijn bijvoorbeeld 16 codes beschikbaar bij SF = 16. De spreidingsfactor is altijd een macht van 2 (dus 4, 8, 16, 32, 64, 128, 256, 512, 1024 etc.). Dat vloeit voort uit de boomstructuur.
Soorten gegevens; soorten kanalen deel I; layers
h. In zowel de uplink als de downlink-richting worden in het UMTS-systeem meerdere soorten gegevens verstuurd, waaronder:
i) gebruikersgegevens (‘user information’ of ‘user data’), dat zijn de gegevens die de gebruiker wil ontvangen of verzenden, waarbij het bijvoorbeeld kan gaan om het opvragen van een webpagina, het verzenden of ontvangen van een e-mail of het verzenden of ontvangen van spraak;
ii) besturingsgegevens (’control information’ of ‘control data’), waarbij het onder meer gaat om gegevens van het basisstation die het mobiele station nodig heeft om de aan hem verstuurde gebruikersgegevens goed te kunnen verwerken.
Gebruikersgegevens en besturingsgegevens worden ook wel kortweg aangeduid als achtereenvolgens ‘data’ en ‘control’, bijvoorbeeld in een samentrekking als ‘databits’.
De data en control signalen worden verwerkt door software die in lagen is gerangschikt. Voor het versturen van die signalen zijn kanalen gedefinieerd: de ‘logical channels’, ‘transport channels’ en ‘physical channels’. De uit te zenden data en control signalen worden eerst in de hoogste lagen verwerkt en via de kanalen naar de lagere niveaus overgebracht en uiteindelijk op het fysieke niveau van de radio interface uitgezonden. Zie onderstaande figuur C:
FIGUUR C
De logische kanalen zijn gedefinieerd voor het verzenden van gegevens en besturingssignalen binnen Laag 2. Transportkanalen zijn gedefinieerd om gegevens en besturingssignalen over te brengen naar Laag 1. De physical channels (de laagste in de hiërarchie) voegen signalen toe met betrekking tot de fysieke bronnen van de verzending, zoals frequenties, codes en power level. Tussen de logische kanalen, de transportkanalen en de fysieke kanalen is een overeenkomst tot stand gebracht (‘mapping’) die er voor zorgt dat de gegevensverzending kan worden uitgevoerd in
overeenstemming met de eisen die voor iedere laag in de hiërarchie zijn gedefinieerd.
Zie hiervoor de navolgende figuur D:
FIGUUR D
i. De gebruikersgegevens en besturingsgegeven kunnen synchroon worden uitgezonden over de verschillende daarvoor bestemde kanalen (vgl. rov. 1.2.b in fine): besturingsgegevens over besturingskanalen (‘control channels’, in de naamgeving van de kanalen weergegeven als: ‘C’ van ‘control’, bijv. CCH = ‘ControlCHannel’) en gebruikersgegevens via gegevenskanalen (‘data channels’, in de naamgeving van de kanalen van weergegeven als ‘D’ van ‘data’, bijv. DCH)
Vermogensbesturing
j. Vermogensbesturing heeft betrekking op het regelen van het vermogen waarmee radiosignalen, zowel in de uplink- als de downlink-richting, worden uitgezonden in het UMTS-systeem. De signalen moeten niet te zwak en niet te sterk zijn. Als bijvoorbeeld een datasignaal te zwak is, dan wordt het niet goed ontvangen; de foutmarge (‘Frame Error Rate’, afgekort FER) wordt dan te hoog. Als een signaal te sterk is dan gaat het, omdat binnen CDMA op dezelfde frequentie wordt uitgezonden, interfereren met andere signalen in de omgeving en kan het die andere signalen gaan ‘overschreeuwen’. Deze vermogensbesturing kan plaatsvinden in een gesloten lus. In een downlink gesloten lus (in een communicatiesysteem op de prioriteitsdatum) werkt dit als volgt:
* het basisstation zendt aan het mobiele station een pilootsignaal (testsignaal);
* het mobiele station meet de kwaliteit – de signaal/interferentieverhouding, oftewel ‘signal to interference ratio’ (SIR) – van het ontvangen pilootsignaal (te sterk/te zwak?);
* op basis van deze meting stelt het mobiele station een vermogensbesturingscommando op, een ‘Transmit Power Control Command’ (TPC-commando), dit zijn instructies (bits) in de vorm van een ‘1’ of een ’0’. Hiermee wordt het basisstation opgedragen het downlink transmissievermogen te verhogen of te verlagen;
* het mobiele station zendt het TPC-commando vervolgens aan het basisstation;
* op basis van het ontvangen TPC-commando past het basisstation het vermogen van de transmissie naar het mobiele station aan.
De vermogensbesturing in een uplink gesloten lus werkt in hoofdzaak hetzelfde, maar dan in omgekeerde richting. Het basisstation voert een meting uit aan het van het mobiele station ontvangen piloot signaal en zendt op basis daarvan een TPC-commando aan het mobiele station, die het vermogen van de uplink signalen op basis hiervan aanpast.
TPC-commando’s werden in UMTS-systemen op de prioriteitsdatum 1500 keer per seconde verstuurd. De periode tussen opeenvolgende TPC-commando’s wordt ‘slot’ genoemd, welk begrip al eerder (o.m. onder 1.2.g) te sprake is gebracht. Een slot in UMTS duurt dus 0,67 milliseconden. Vanwege de vaste chip rate van 3.84 miljoen chips per seconde, bestaat daarom elk slot uit het onder g. al genoemde aantal van (3.84 miljoen : 1500 =) 2560 chips.
Bij vermogensbesturing kunnen verder TFCI-bits een rol spelen. Met behulp daarvan kan het mobiele station de datasnelheid van de gebruikersgegevens bepalen (noot 4 op blz. 9 MvG).
Soorten kanalen deel II; multiplexen
k. Binnen CDMA moet onderscheid worden gemaakt tussen:
- gemeenschappelijke kanalen (‘common channels’), waarover communicatie plaatsvindt tussen het basisstation en meerdere mobiele stations die allen bekend zijn met de code;
- individuele kanalen (‘dedicated channels’), waarover de communicatie tussen het basisstation en één mobiel station plaatsvindt, bijvoorbeeld omdat de code alleen door dat mobiel station wordt gebruikt;
- gedeelde kanalen (‘shared channels’ (afgekort: SCH), dat is een variant van de dedicated channels, waarbij het kanaal telkens voor een bepaalde tijdsperiode (binnen één timeslot, zie rov. 1.2.b) wordt toegewezen aan een mobiel station, en dat dus beurtelings door de desbetreffende mobiele stations wordt gebruikt.
l. Bij gedeelde kanalen wordt gebruik gemaakt van ‘multiplexen’. Dit begrip kan worden toegelicht aan de hand van onderstaande figuur E (uit punt 53 CvA-ir) die de configuratie van een kanaal toont waarin in één tijdslot tien TPC-commando’s, bestemd voor tien verschillende gebruikers (van tien verschillende mobiele stations) na elkaar worden verzonden:
FIGUUR E
De TPC-commando’s zijn gemultiplext tussen de verschillende gebruikers. Hierdoor hoeft slechts één kanaalcode te worden toegekend, terwijl het kanaal toch door verschillende gebruikers kan worden gedeeld. De mobiele stations van de gebruikers luisteren slechts op het voor hen relevante tijdstip naar het kanaal. Het kanaal is gefractioneerd (opgedeeld) in TPC-commando’s die voor verschillende gebruikers bestemd zijn.
Release 99 van TS 25.211
m. In paragraaf 5.3.2 van Release 99 van TS 25.211 (zie rov. 1.2.c) is het ‘Downlink Dedicated Physical Channel’ (DPCH) beschreven (de begrippen ‘downlink’, ‘dedicated’ en ‘physical’ zijn besproken onder achtereenvolgens b, f en h hiervoor). Dit kanaal bestaat uit twee gedeelten:
- een ‘Dedicated Physical Control Channel’ (DPCCH), dat control information draagt; het treedt altijd in werking zodra radio contact tussen het basisstation en het mobiele station tot stand komt;
- het ‘Dedicated Physical Data Channel’ (DPDCH), dat user information (kortweg ‘data’) vervoert.
Hierover is in de genoemde paragraaf 5.3.2 onder meer het volgende vermeld:
‘Within one downlink DPCH, dedicated data generated at Layer 2 and above (…) is transmitted in time-multiplex with control information generated at Layer 1 (known pilot bits, TPC commands and an optional TFCI). The downlink DPCH can thus be seen as a time-multiplex of a downlink DPDCH and a downlink DPCCH (…)’.
Ook het datakanaal van Release 99 (het DPDCH) is onderhevig aan vermogensbesturing (punt 23 CvA-ir).
Nortel 1 (juli 1999)
n. In TSG-RAN Working Group 1 meeting 6 van 13-16 juli 1999 is een voorstel van Nortel Networks (hierna: Nortel) besproken over ‘An additional slot structure to support low bit rate services as a result of the harmonisation’ (hierna: Nortel 1). In Nortel 1 wordt – in relatie tot de implementatie van een bepaald type spraakverkeer, de EVRC (‘Enhanced Variable Rate Codec’) – een voorstel gedaan voor de inrichting van het DPCH volgens TS 25.211 (zie rov. 1.2.m). In het hieronder weergegeven deel van hoofdstuk 4 van Nortel 1 worden voor het DPCCH-deel vier slotstructuren als optie genoemd, die in het navolgende zullen worden aangeduid als: de opties 1, 2, 3 en 4 van Nortel 1. In de hoofdstukken 1, 4 en 5 van Nortel 1 staat onder meer het volgende:
1. Introduction
For harmonisation, the issue of concern to cdma2000 operators is the ability to efficiently support voice services with a spreading factor of 256. (…).
The OHG did not conclude on the minimum number of pilot bits, that is say whether there should be a minimum of 2 pilot bits in the DPCCH or no pilot bits, the two cases being listed in [2]. The decision criterion is mostly linked to the power control process. Going for zero pilot bits may indeed require to have two power control algorithms, one relying solely on the DPCCH, and the other relying on the DPCCH and the common pilot. The first algorithm had indeed anyway to be implemented for connection where no common pilot is used, like spot beam.
In the following, we would like to initiate some discussion relative to the slot structure, including [sic] the minimum number of pilot bits, for SF=256 considering one the mostly used vocoders in IS-95 and cdma2000. In the first step we recall the main characteristics of transmission in EVRC and identify the requirements for support of EVRC with SF=256 in UTRA FDD. Then we discuss the slot structure satisfying the identified requirements.(…)
4. 4. Slot and frame structure for the support of EVRC in UTRA FDD
(…)Looking at Table 9 in 25.211 for the Downlink DPDCH and DPCCH fields, there are four possible options for combinations of TFCI, TPC and Pilot bits that might be contemplated for SF=256:
1. N_tfci = 0, N_tpc = 2, N_pilot = 0=> DPCCH = 30 bits/frame, DPDCH = 270 bits/frame
2. N_tfci = 0, N_tpc = 2, N_pilot = 2=> DPCCH = 60 bits/frame, DPDCH = 240 bits/frame
3. N_tfci = 2, N_tpc = 2, N_pilot = 0=> DPCCH = 60 bits/frame, DPDCH = 240 bits/frame
4. N_tfci = 2, N_tpc = 2, N_pilot = 2=> DPCCH = 90 bits/frame, DPDCH = 210 bits/frame
The last of these options is really not acceptable for an EVRC voice service as the puncturing rate is 1 - 210/293 * 0.28 or 28%. Option 1 would be the most ideal if the objective is to minimize the level of puncturing, however, if one wants to estimate the SIR for power control from the DPCCH, the estimate will not be that accurate with only one symbol (the TPC symbol). This leaves us with Options 2 and 3.
(…)
There is probably not much to distinguish Options 2 and 3 in terms of performance, both corresponding to two DPCCH symbols. (…)
5 Conclusion
In the framework of the harmonisation there is a need to revisit the slot structure and in particular to agree on the minimum number of pilot bits per slot, whether it should be 0 or 2.
Looking at the particular example of SF=256, and considering the support of EVRC with equal error protection (code rate 1/3 with maximum puncturing of 20%), it appears that two slot structures might be able to satisfy the requirements (2 TFCI bits+0 pilot + 2 TPC bits, 0 TFCI+2 pilot bits +2TPC). A configuration with 2TFCI+2pilot bits would not be acceptable since the puncturing rate would be too great. The two acceptable configurations would provide a 2 symbol DPCCH to rely on to perform the measurement to support the power operation, not making mandatory the implementation of a power control algorithm relying either on the data bits or the common pilot.
(…)
Overall, there is a need to look at the performance of the two configurations. However, it is not clear so far whether BRD is compatible with frame stealing for signalling, and the dynamic rate adaptation of the vocoder. It might well be that a TFCI is needed to indicate the s eech rate and the presence of signalling, making the configuration 2 TFCI bits+ 2TPC bits+ 0 pilot the only viable option for support of EVRC. There would be no pilot bit and the SIR estimation would rely on the 2 bits TPC + 2bits TFCI. This would therefore lead to the introduction of a slot structure for SF=256 consisting of 16 bits for the DPDCH and 4 bits for the DPCCH with 2 bits TPC + 2bits TFCI + 0 bits Pilot. Other slot structures would be possible for that same SF and other SF, but would not be expected to support EVRC ultimately. Our recommendation is therefore to introduce such a slot structure in 25.211.
Nortel/Nokia (augustus 1999)
o. In augustus 1999 is door Nokia en Nortel een nader, op Nortel 1 aansluitend voorstel voor een ‘DL slot structure to support EVCR vocoder’ gedaan (hierna: Nokia/Nortel). Onder 4.3 ‘Summary of proposal’ is het volgende opgenomen:
‘In order to effectively support the EVRC vocoder in UTRAN the structure of the DPCCH of the downlink physical channel having SF=256 should be modified. The proposal is to have the following structures:
1. TPC=2, TFCI=0, Pilot=2
2. TPC=2, TFCI=2, Pilot=2
3. TPC=2, TFCI=0, Pilot=4
4. TPC=2, TFCI=2, Pilot=4’
Het was de bedoeling om deze slotstructuren te doen opnemen in Release 99 van TS 25.211.
UMTS-Release 5; HSDPA
p. Bij UMTS-Release 5 uit 2002 is het HSPA (‘High Speed Packet Access’) protocol geïntroduceerd. De uplink-verzending is hierbij mogelijk via het ‘High Speed Uplink Packet Access’ (HSUPA) protocol, de downlink-verzending via het ‘High Speed Downlink Packet Access’ (HSDPA) protocol. Achtergrond hiervan was dat gebruikers steeds meer gebruiksgegevens (bijvoorbeeld video’s) met hogere snelheid wilden kunnen downloaden vanaf het netwerk (dus in de downlink-richting). Teneinde die hogere dataoverdacht-snelheid te kunnen bereiken, zijn in het HSDPA-protocol een aantal nieuwe kanalen opgenomen, waaronder de ‘High Speed Physical Downlink Shared Channel’ (HS-PDSCH). Dit is een downlink shared channel voor de transmissie van data van het basisstation naar het mobiel station. Het HSPDA-systeem bevatte daarnaast nog kanalen die al eerder, zelfs voor de komst van UMTS, waren gestandaardiseerd, zoals het ‘common pilot channel’ (CPICH) (punt 18 CvA/CvE-ir). Onder HSDPA was een downlink Dedicated Physical Channel (DPCH) nog wel steeds vereist om besturingsinformatie naar ieder mobiel station te sturen (o.m. punt 29 MvG). Omdat dit een dedicated kanaal was, gebruikte het een afzonderlijke code voor iedere individuele gebruiker. Dit werd inefficiënt geacht.
De Nortel 2-Voorstellen (mei-oktober 2003)
q. In bijdragen van Nortel Networks ten behoeve van de werkgroepbijeenkomsten 32 en 34 van de TSG-RAN Workinggroup 1, van 19-23 mei en 6-10 oktober 2003, met de aanduidingen R1-030546, R1-031073 en R1-031074 (hierna: Nortel-mei, Nortel-oktober en Nortel 2) is een voorstel gedaan ter oplossing van het zojuist aan het einde van p. genoemde ‘code limitation’ probleem van HSDPA. Het voorstel hield in dat het downlink DPCH werd geconfigureerd als een fractioneel DPCH (kortweg: F-DPCH), fractioneel omdat het werd gedeeld door meerdere mobiele stations die dezelfde kanaalcode gebruiken op verschillende fracties van een tijdslot (o.m. punt 30 MvG). In deze bijdragen van Nortel (hierna gezamenlijk: de Nortel 2-Voorstellen) is hierover onder meer vermeld:
‘* Pilot bits are needed to allow the Fractional dedicated physical channel to be power controlled and allow DL synchronisation to be maintained by each UE.’
‘The fractional dedicated channel can thus be seen as a shared power control channel i.e. one code is shared between different users to carry power control and pilot bits’.
en:
‘The number of UE which can be multiplexed on a single code also depends on the desired number of TPC and pilot bits. In the following, we have considered existing number of pilot bits from 25.211)
UMTS-Release 5, versie 5.5.0 (september 2003)
r. In september 2003 is – in het kader van UMTS-Release 5 – versie 5.5.0 van TS 25.211 uitgebracht. Onder 5.3.2 (‘dedicated downlink physical channels’) is tabel 11 opgenomen. Deze tabel bevat gegevens over ‘DPDCH and DPCCH fields’ (zie rov. 1.2.m). Onder ‘DPCCH’ staan voor alle slotstructuren ten minste 2 pilootbits en 2 TPC-bits vermeld.
Het octrooi; vervolg
1.3
In aanvulling op hetgeen onder 1.1 is overwogen zijn nog de volgende feiten in verband met EP 659 van belang.
a. Voor dit octrooi is prioriteit ingeroepen vanaf 12 november 2003, ruim een maand na de openbaarmaking van het laatste onderdeel van de Nortel 2-Voorstellen, Nortel 2.
b. De conclusies 1 t/m 3 van EP 659 luiden in de oorspronkelijke Engelse taal:
1. A mobile station (200) for use in a communication system having a base station (100), the mobile station (200) comprising: receiver means (220) for receiving from the base station (100) a first downlink signal, measurement means (250) for measuring a parameter of the received first downlink signal; power control means (230) for generating first power control commands in response to the measured parameter; and transmitter means (240) for transmitting the first power control commands to the base station (100); wherein the measurement means (250) is adapted to measure the parameter of the first downlink signal while first downlink signal is modulated with non-predetermined data values and is subjected to transmit power control in accordance with the first power control commands.
2. A mobile station (200) as claimed in claim 1, wherein the receiver means (220) is adapted to receive from the base station a second, non-power controlled downlink signal and to derive a channel estimate from the second downlink signal, and to employ the channel estimate to decode the first downlink signal.
3. A mobile station as claimed in claim 1 or 2, wherein the power control means (230) is adapted to decode the non-predetermined data values comprising second power control commands and to adjust the transmit power of the transmitter means in accordance with the decoded second power control commands.
In de niet-bestreden Nederlandse vertaling luiden deze conclusies als volgt:
‘1. Mobiel station (200) voor gebruik in een communicatiesysteem met een basisstation (100) waarbij het mobiele station (200) het volgende omvat:
ontvangmiddelen (220) voor het ontvangen van een eerste neergaand signaal van het basisstation (100)
meetmiddelen (250) voor het meten van een parameter van het ontvangen eerste neergaande signaal,
vermogensbesturingsmiddelen (230) voor het opwekken van eerste vermogensbesturingscommando’s in reactie op de gemeten parameter en zendmiddelen (240) voor het verzenden van eerste vermogensbesturingscommando’s naar het basisstation (100);
waarbij de meetmiddelen (250) zijn ingericht voor het meten van de parameter van het eerste neergaande signaal terwijl dit eerste neergaande signaal gemoduleerd wordt met niet vooraf bepaalde gegevenswaarden en aan een transmissievermogensbesturing onderworpen wordt overeenkomstig de eerste vermogensbesturingscommando’s.
2. Mobiel station(200) volgens conclusie 1, waarbij de ontvangmiddelen (200) ingericht zijn voor het ontvangen van een tweede, niet vermogensgestuurd neergaand signaal van het basisstation, voor het afleiden van een schatting ten aanzien van het kanaal uit het tweede neergaande signaal en voor het gebruiken van deze schatting ten aanzien van het kanaal om het eerste neergaande signaal te decoderen.
3. Mobiel station volgens conclusie 1 of 2, waarbij de vermogensbesturingsmiddelen (230) zijn ingericht voor het decoderen van de niet vooraf bepaalde gegevenswaarden die tweede besturingscommando’s omvatten en voor het aanpassen van het zendvermogen van de zendmiddelen overeenkomstig de gedecodeerde tweede besturingscommando’s.’
c. In EP 659 worden de TPC-commando’s die het mobiele station aan het basisstation verzendt in het kader van de downlink (neergaande) vermogensbesturing – dus: naar aanleiding van de meting van een ‘eerste neergaand signaal’ van het basisstation aan het mobiele station – aangeduid als ‘first power control commands’/’eerste vermogensbesturingscommando’s’. De TPC-commando’s die het basisstation aan het mobiele station verzendt in het kader van de uplink (opgaande) vermogensbesturing worden aangeduid als ‘second power control commands’/’tweede vermogensbesturingscommando’s’. De pilootsignalen worden in EP 659 omschreven als bevattend vooraf bepaalde gegevenswaarden (§ 0003), TPC-commando’s als bevattend niet vooraf bepaalde gegevenswaarden (§ 0012).
In §§ 0002-0007 van de beschrijving van EP 659 is – in de niet-betwiste Nederlandse vertaling – het volgende vermeld, verkort en zakelijk weergegeven. Bekend is het gebruik van een vermogensregeling in neergaande transmissie, waarbij het mobiele station de kwaliteit van een ontvangen neergaand pilootsignaal (‘testsignaal’ in de Nederlandse tekst) met vermogensbesturing meet en TPC-commando’s ter sturing van het transmissievermogen naar een basisstation stuurt, zodanig dat een voldoende maar niet overmatig hoog ontvangen signaalniveau op het mobiele station gehandhaafd blijft ook bij fluctuaties in de toestand van het neergaande kanaal (zie ook rov. 1.2.j hiervoor). Eveneens bekend is een vermogensregeling in opgaande transmissie, waarbij het basisstation de kwaliteit van het ontvangen opgaand pilootsignaal met vermogensbesturing meet en TPC-commando’s ter sturing van het tansmissievermogen naar het mobiel station zendt (zie ook rov. 1.2.j hiervoor). Voor de transmissie van de pilootsignalen en de TPC-commando’s worden systeemelementen gebruikt. In CDMA zijn er voor de pilootsignalen en TPC commando’s bijvoorbeeld kanaalcodes benodigd. De uitvinding stelt zich ten doel de benodigde hoeveelheid systeemelementen (‘system resources’) verminderen.
Op twee andere plaatsen in de beschrijving wordt dit doel – vermindering van het aantal systeemelementen/verbetering van de systeemkwaliteit – met zoveel woorden genoemd, namelijk in § 0011 en in § 0015.
In § 0015 is het volgende vermeld. De aanwezigheid van een neergaande DCH vereist het toekennen van een kanaalcode voor de duur van de verbinding. Een manier om de neergaande DCH te bedrijven is door dit DCH als een fractioneel DCH te configureren met uitsluitend pilootsymbolen en TPC-commando’s, waarbij meerdere gebruikers op dezelfde kanaalcode gemultiplext worden zodanig dat elke gebruiker de kanaalcode slechts gedurende een fractie van elk tijdslot benut (vgl. het F-DPCH van de Nortel 2-Voorstellen). Aan mobiele stations wordt het gebruik van een bepaalde kanaalcode en fractie van een tijdslot toegewezen door middel van signalering, waarmede de timing van de vermogensbesturing in op- en neergaande richting geregeld wordt. Een dergelijke regeling maakt kanaalcodes vrij, die weer voor een ‘verhoging van de systeemcapaciteit’ gebruikt kunnen worden. In § 0033 wordt hier het volgende aan toegevoegd. Eén toepassing van de uitvinding is gelegen in een fractioneel besturingskanaal in de duplexmodus met frequentieverdeling (‘Frequency Division Duplex’, FDD, zie § 0014) van UMTS. Gegeven een spreidingsfactor van 256 zijn er dan 10 symbolen per slot. Hierdoor kan één slot op geschikte wijze 2, 5 of 10 gebruikers ondersteunen met resp. 5, 2 of 1 symbool per TPC-commando.
In § 0011 is uiteengezet dat de uitvinding op het inzicht berust dat de vermogensbesturing in de neergaande richting uitgevoerd kan worden door middel van het meten van de kwaliteit van ontvangen, niet vooraf bepaalde neergaande gegevenssymbolen (de ‘tweede’ TPC-commando’s) in plaats van vooraf bepaalde pilootsymbolen en dat onder bepaalde omstandigheden aparte neergaande pilootsignalen voor elk actief mobiel station voor de kanaalbeoordeling niet noodzakelijk zijn. Hierdoor is een bedrijf mogelijk dat ‘minder neergaande systeemelementen vereist’. In § 0017 is herhaald dat de uitvinding berust op het inzicht dat aparte pilootsymbolen voor elk mobiel station in een aantal gevallen niet nodig zijn, terwijl § 0018 benadrukt dat het neergaande fractionele DCH aldus uitsluitend kan bestaan uit niet tevoren vastgestelde informatiebits die tussen gebruikers gemultiplext zijn.
d. Philips heeft een eerste en tweede hulpverzoek geformuleerd. Het eerste hulpverzoek (ook: Hulpverzoek I) berust op § 0011 en houdt in dat over het besturingskanaal/‘control channel’, waarover de besturingsdata van het basisstation naar het mobiele station neergaand/’downlink’ worden verzonden, geen pilootsignalen worden getransporteerd. Het tweede hulpverzoek (ook: Hulpverzoek II) voegt daaraan toe de maatregel uit § 0033 om de spreidingsfactor van 256 toe te passen en de maatregel daaruit dat één slot 10 gebruikers kan ondersteunen met 1 symbool per TPC-commando, waarmee onder bescherming wordt gesteld dat een tweede TPC-commando uit slechts 1 symbool bestaat (punt 116 CvA-ir). Conclusie 1 conform Hulpverzoek II luidt – met door de rechtbank aangebrachte en door het hof overgenomen onderverdeling in kenmerken en met inachtneming van Philips’s formulering daarvan in hoger beroep (punt 10 MvG) – als volgt, waarbij de toegevoegde kenmerken van Hulpverzoek I en Hulpverzoek II respectievelijk zijn aangeduid met I (a, b) en II.
1.1
Mobiel station (200) voor gebruik in een communicatiesysteem met een basisstation (100) waarbij het mobiele station (200) het volgende omvat:
1.2
ontvangmiddelen (220) voor het ontvangen van een eerste neergaand signaal van het basisstation (100)
Ia op een neergaand fractioneel functiegebonden kanaal uitsluitend bestaande uit niet vooraf bepaalde gegevenswaarden die tussen gebruikers gemultiplext zijn,
1.3
meetmiddelen (250) voor het meten van een parameter van het ontvangen eerste neergaande signaal,
1.4
vermogensbesturingsmiddelen (230) voor het opwekken van eerste vermogensbesturingscommando’s in reactie op de gemeten parameter;
1.5
en zendmiddelen (240) voor het verzenden van eerste vermogensbesturingscommando’s naar het basisstation (100);
1.6
waarbij de meetmiddelen (250) zijn ingericht voor het meten van de parameter van het eerste neergaande signaal terwijl het eerste neergaande signaal gemoduleerd wordt met de niet vooraf bepaalde gegevenswaarden
1.7
en aan een transmissievermogensbesturing onderworpen wordt overeenkomstig de eerste vermogensbesturingscommando’s,
Ib en waarin de niet vooraf bepaalde gegevenswaarden bestaan uit tweede vermogensbesturingscommando’s
II. en waarin het neergaand fractioneel functiegebonden kanaal een fractioneel besturingskanaal in UMTS-FDD-modus is met een spreidingsfactor van 256 en omvattende 10 symbolen per venster, zodanig dat één venster tien gebruikers kan ondersteunen met één symbool per TPC commando.
e. EP 659 is bij het European Telecommunications Standards Institute (ETSI) aangemeld als essentieel voor de HSPA-optie binnen de UMTS-standaard.
Wiko
1.4
Wiko is een Franse vennootschap die in 2011 is opgericht en die mobiele telefoons onder het merk ‘Wiko’ distribueert en verkoopt.
II. DE VORDERINGEN EN HET VONNIS VAN DE RECHTBANK
2.1
Stellende dat EP 659 is geïncorporeerd in het HSDPA-protocol van de UMTS-standaard, zoals gespecificeerd in de periode 2005-2009, en dat Wiko in onder meer Nederland mobiele telefoons verhandelt waarin de HSDPA-functionaliteit wordt toegepast, heeft Philips in conventie gevorderd een verbod aan Wiko om inbreuk te maken op EP 659, met nevenvorderingen en schadevergoeding/winstafdracht op te maken bij staat. Wiko heeft in reconventie vernietiging van het Nederlandse deel van dat octrooi, althans van de conclusies 1, 2 en 3 daarvan, gevorderd, onder meer stellende dat het geoctrooieerde nieuwheid althans inventiviteit mist.
2.2.
De rechtbank heeft allereerst overwogen dat de conclusies 1, 2 en 3, en in het verlengde daarvan, de conclusies 4 t/m 8 niet nieuw zijn in het licht van Nortel 1. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat de gemiddelde vakman de oplossing van het aan Hulpverzoek I ten grondslag liggende probleem zonder uitvinderswerkzaamheid in Nortel 1 zal vinden en dat de maatregel van Hulpverzoek II rechtstreeks uit Nortel 2 is af te leiden. Op grond hiervan heeft de rechtbank in reconventie het Nederlandse deel van EP 659 vernietigt en in conventie de op dat octrooi gebaseerde vorderingen van Philips afgewezen.
III. HET HOGER BEROEP
Inleidende overwegingen
3.1.1
Philips heeft niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat de conclusies van EP 659, zoals oorspronkelijk verleend, nieuwheid missen. In hoger beroep baseert Philips zich alleen nog maar op de conclusies volgens Hulpverzoek II, dat Hulpverzoek I omvat, en steeds verder subsidiair op de conclusies volgens de op Hulpverzoek II voortbouwende Hulpverzoeken III t/m VII. De grieven van Philips strekken tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank voor zover daarbij de conclusies van EP 659 volgens Hulpverzoek II niet geldig zijn geacht (punt 11 MvG) en, in het voetspoor daarvan, tot vernietiging van dat vonnis voor zover daarbij de inbreukvorderingen zijn afgewezen. Philips heeft in hoger beroep de grondslag van haar inbreukvorderingen gewijzigd in dier voege dat deze niet alleen is gebaseerd op de conclusies volgens Hulpverzoek II, maar ‘voor zover nodig’ ook op de conclusies volgens de Hulpverzoeken III t/m VII (punt 239 e.v. MvG).
Hulpverzoek II: inventiviteit
3.2.1
Eerst zal nu worden onderzocht of de maatregelen van conclusie 1 volgens Hulpverzoek II aan de inventiviteitseis voldoen. Wiko beantwoordt deze vraag ontkennend, Philips beantwoordt haar bevestigend.
3.2.2
Hulpverzoek II ziet op een neergaand fractioneel besturingskanaal. Partijen gaan er, net als de rechtbank, vanuit dat de Nortel 2-Voorstellen – waarin ook al een neergaand fractioneel besturingskanaal (‘power control channel’, zie rov. 1.2.q) was geopenbaard – als de meest nabij stand van de techniek moeten worden beschouwd. Het hof zal hier eveneens vanuit gaan, met de aantekening dat het hierbij niet nodig is om onderscheid te maken tussen de verschillende documenten die tot de Nortel 2-Voorstellen behoren (Nortel-mei, Nortel-oktober en Nortel 2).
3.2.3
Tussen de Nortel 2-Voorstellen en Hulpverzoek II bestaan in de visie van Philips de volgende drie verschilmaatregelen (punten 54 en 100 MvG; punten 12-18 PA-P):
i) In de Nortel 2-Voorstellen is de in Hulpverzoek II genoemde spreidingsfactor van 256 niet geopenbaard, maar alleen spreidingsfactoren van ten hoogste 128;
ii) In het kanaal volgens Hulpverzoek II worden geen pilootsymbolen verzonden, in het kanaal volgens de Nortel 2-Voorstellen wel;
iii) In het kanaal volgens Hulpverzoek II wordt de SIR-meting verricht op 2 bits (namelijk 1 TPC-symbool), in het kanaal volgens de Nortel 2-Voorstellen op 4 tot 8 bits (namelijk 2 tot 4 pilootsymbolen, zie rov. 1.2.q).
Het effect van deze verschilmaatregelen tezamen is, zo betoogt Philips, een significante (meer dan drievoudige) verbetering in het gebruik van de systeembronnen (namelijk 2 x 10 in plaats van 1 x 6 gebruiker van het fractionele kanaal). Gelet hierop dient, aldus Philips, het objectieve technische probleem te worden geformuleerd als: hoe de efficiëntie van de beschikbare systeemruimte te verhogen (punten 64 en 103 MvG).
3.2.4
In de §§ 0007 en 0015 van de beschrijving van EP 659 is als doel van de uitvinding genoemd het verminderen van de behoefte aan systeemruimte/het verbeteren van de systeemcapaciteit. In § 0005 van de beschrijving van EP 659 is vermeld dat de transmissie van pilootsignalen en TPC-commando’s systeemruimte inneemt. De verschilmaatregelen ii) en iii) bevorderen dus de efficiency van het systeem. Dit is door Wiko onderschreven in punt 31 PA-W. Verschilmaatregel i) heeft tot gevolg dat het aantal beschikbare kanalen verdubbelt.
3.2.5
Wiko betwist echter dat de in verschilmaatregel i) beschreven verhoging van de spreidingsfactor naar 256 enig voordeel biedt. Wat er met de verhoging van de spreidingsfactor in de lengte wordt gewonnen, wordt namelijk in de breedte weer ingeleverd, aldus Wiko (o.m. punten 128-131 en 153 MvA; punten 48-64 PA-W).
3.2.6
Onder 1.2.g is toegelicht dat het aantal beschikbare kanalen bij een bepaalde spreidingsfactor gelijk is aan die spreidingsfactor. Bij een spreidingsfactor van 128 zijn er dus 128 kanalen. Onder 1.2.g is tevens uiteengezet dat het aantal symbolen dat per slot over een kanaal wordt verzonden 2560 gedeeld door de spreidingsfactor is, dus (2560:128 =) 20 symbolen per slot bij spreidingsfactor 128, en (2560:256 =) 10 symbolen per slot bij spreidingsfactor 256. Dit alles is door Philips niet betwist. Wanneer de spreidingsfactor wordt verhoogd van 128 naar 256, dan verdubbelt weliswaar het aantal kanalen, maar halveert tegelijkertijd het aantal symbolen dat per slot over een kanaal kan worden verzonden (van 20 naar 10). Zoals Wiko terecht heeft opgemerkt maakt dit per saldo voor de efficiëncy van de beschikbare systeemruimte geen verschil. De maatregel van Hulpverzoek II om de spreidingsfactor te stellen op/te verhogen naar 256 heeft dus geen enkel efficiency-verbeterend effect.
3.2.7
Dit wordt bevestigd door Philips’ deskundige professor [naam 1], die in punt 17 van zijn ‘second statement’ heeft verklaard dat de deskundige van Wiko, dr. [naam 2] ‘correct (is) in stating that an increase in the spreading factor as such does not increase system efficiency (…)’.
3.2.8
Nu de door Philips gestelde verschilmaatregel i) met betrekking tot de spreidingsfactor geen enkele bijdrage levert aan de oplossing van het door haar gestelde objectieve probleem, kan daarin de inventiviteit van Hulpverzoek II niet zijn gelegen.
3.2.9
De verschilmaatregelen ii) en iii) hebben tot gevolg dat er meer systeemruimte ontstaat in het neergaande fractionele besturingskanaal volgens Nortel 2, zie o.m. de punten 101, 113 en 148 MvG, punt 101 MvA (‘minder auto’s’) en punt 31 PA-W. Het zojuist gegeven oordeel, dat verschilmaatregel i) geen gewicht in de schaal kan leggen, brengt dus met zich dat het objectieve probleem, zoals door Philips geformuleerd, moet worden geconcretiseerd tot de vraag hoe dat neergaande fractionele besturingskanaal efficiënter kan worden ingericht (vgl. punten 135-137 MvA).
3.2.10
Uit o.m. punt 45 PA-P begrijpt het hof dat Philips zich bij haar verdediging van de inventiviteit van Hulpverzoek II op het standpunt stelt dat 1) de vakman niet de pilootsymbolen zou hebben weggelaten en dat, als hij dat toch zou hebben gedaan, hij 2) niet ook nog eens op de maatregel zou zijn gekomen om de SIR-meting op slechts 2 bits te laten plaatsvinden. Het hof zal deze volgorde aanhouden, en daarom eerst beoordelen of verschilmaatregel ii) inventiviteit bezit, en daarna of dat het geval is bij verschilmaatregel iii).
Verschilmaatregel ii): het weglaten van de pilootbits/-symbolen
3.3.1
De in de meest nabije stand van de techniek – de Nortel 2-Voorstellen – beschreven en getoonde slotstructuren voor het neergaande besturingskanaal bevatten ten minste 2 pilootsymbolen, dat is 4 pilootbits (zie rov. 1.2.q). In die voorstellen is bovendien gepreciseerd dat pilootbits `are needed to allow the Fractional dedicated physical channel to be power controlled and allow DL synchronisation to be maintained by each UE’.
3.3.2
Volgens Wiko was de gedachte om pilootsymbolen weg te laten echter al bekend uit Nortel 1 en de algemene vakkennis. In Nortel 1 zijn vier mogelijke combinaties van TFCI-, TPC- en pilootbits voorgesteld voor een slotformaat van een neergaand besturingskanaal (DPCCH), zie de in rov. 1.2.n weergegeven opties 1 t/m 4. De slotformaten van de opties 1 en 3 bevatten nul pilootbits. Philips heeft hier onder meer tegenover gesteld (punten 34, 35 en 38 PA-P) dat de pilootbits in de Nortel 2-Voorstellen/de stand van de techniek als noodzakelijk zijn aangemerkt (voor vermogensbesturing en voor DL-synchronisatie, zie rov. 3.3.1 in fine) en dat het feit dat de vakman op grond van Nortel 1 wellicht de pilootbits uit het fractionele kanaal kon (‘could’) schrappen, nog niet betekent dat hij dit – in strijd met de Nortel 2-Voorstellen/de stand van de techniek – ook zou (‘would’) doen.
3.3.3
In de Guidelines van het EOB is in deel G, hfd. VII, onder respectievelijk 5.3 ‘Could-would approach’ en 6 ‘Combining pieces of prior art’ het volgende vermeld:
‘5.3 (…) the point is not whether the skilled person could have arrived at the invention by adapting or modifying the closest prior art, but whether he would have done so because the prior art incited him to do so in the expectation of some improvement or advantage (…). Even an implicit prompting or implictely recognisable incentive is sufficient to show that the skilled person would have combined the elements from the prior art’ (…).
‘6 In the context of the problem-solution approach, it is permissable to combine the disclosure of one or two documents, parts of documents or other pieces of prior art (e.g. a public prior use or written general technical knowledge) with the closest prior art. (…).
In determining whether it would be obvious to combine two or more distinct disclosures, the examiner should also have regard in particular to the following:
(i) whether the content of the disclosures (e.g. documents) is such as to make it likely or unlikely that the person skilled in the art, when faced with the problem solved by the invention, would combine them (…);
(ii) whether the disclosures, e.g. documents, come from similar, neighbouring or remote technical fields (…);
(iii) (…) it is obvious to combine the teaching of one or more documents with the common general knowledge in the art. (...)’.
3.3.4
Partijen zijn het erover eens dat hetgeen is neergelegd in de diverse UMTS-standaarden behoort tot de algemene vakkennis als bedoeld in par. 6 (iii) van hfd. VII van de EOB-Guidelines.
3.3.5
Philips heeft niet betwist dat de gemiddelde vakman die op de prioriteitsdatum van EP 659 werd geconfronteerd met het objectieve probleem uit de stand van de techniek Nortel 1 zou hebben geraadpleegd. Evenmin heeft zij gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank onder 4.17 van het Asus-vonnis dat de vakman – die volgens de rovv. 4.12 en 2.16 van dat vonnis uitgaat van Nortel 2 als meest nabije stand van de techniek en van het probleem hoe meer systeemruimte op het F-DPCH kan worden verkregen – naar Nortel 1 kijkt. Reeds om deze redenen moet er in dit geding van uitgegaan worden dat voldaan is aan de in par. 6 van hfd. VII van de EOB-Guidelines neergelegde voorwaarden om Nortel 1 met de meest nabije stand van de techniek (de Nortel 2-Voorstellen) te combineren. In dit licht ten overvloede wordt daarover nog het volgende overwogen. In het kader van de onder 1.2.f genoemde harmonisatie is in een OHG-rapport van mei 1999 (onder 2.2.2.4) gesproken over de mogelijkheid om geen pilootbits in het neergaande DCH toe te passen (productie 5 bij CvA/CvE-ir; punt 43 MvA en punt 41 PA-P). In Nortel 1 is hieraan gerefereerd, zie ‘1. Introduction’, waarin is te lezen dat binnen de OHG een discussie heeft plaatsgevonden of er een minimum van 2 pilootbits in de DPCCH – het neergaande besturingskanaal(gedeelte) – moest zijn, of geen pilootbits en dat deze twee posities waren neergelegd in R1-99677, ‘Impact of OHG harmonization recommendation’ en UTRA?FDD waarnaar in noot 2 is verwezen (de Alcatel-bijdrage). In Nortel/Nokia is onder ‘4. Slot structure for support of EVRC’ iets vergelijkbaars vermeld:
‘As the dedicated pilot bits consume 40% of all the bits in the slot, a straightforward solution to make more room for data is to reduce the number of pilot symbols. This was naturally identified also in OHG discussions and one of the main discussion items was the question whether the number of pilot symbols could be reduced to zero’.
Hetgeen is opgetekend van besprekingen in OHG-verband moet, gezien ook het onder 3.3.4 overwogene, als algemene vakkennis worden beschouwd. De gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum (12 november 2003) moet daarom geacht worden te hebben geweten dat de mogelijkheid om in een neergaand besturingskanaal geen pilootbits te gebruiken al in 1999 onder ogen was gezien. Omdat die vakman tevens geacht moet worden te hebben geweten dat een vermindering van het aantal bits per slot tot efficiencywinst voor het systeem zou leiden – dit is door Philips ook niet betwist – zou hij bij zijn zoektocht naar een oplossing voor het probleem uit de stand van techniek, te rade zijn gegaan bij documenten waarin melding wordt gemaakt van een neergaand besturingskanaal zonder pilootbits, zoals Nortel 1 (zie par. 6 bij (i) van hfd VII van de EOB-Guidelines).
3.3.6
In Nortel 1 leest de vakman allereerst dat in de voorgestelde opties 1 en 3 het aantal pilotbits is gesteld op 0.
3.3.7
In de toelichting op optie 1 in par. 4 van Nortel 1 leest de gemiddelde vakman verder dat deze optie de voorkeur verdient wanneer het doel is om het niveau van ‘puncturing’ te minimaliseren. ‘Puncturing’ houdt, zo volgt uit de punten 120 MvG en 21 PA-W, in dat gegevensbits worden weggelaten omdat daarvoor geen plaats is in het frame. Een lage ‘puncturing rate’ betekent dus dat weinig gegevensbits behoeven te worden weggelaten. Het minimaliseren van de ‘puncturing rate’ leidt tot meer ruimte voor gegevensbits (kortweg ‘databits’, zie rov. 1.2.h) en dus tot een lagere ‘puncturing rate’ en daarmee tot een efficiëntere inrichting van het neergaande kanaal (vgl. punt 114 MvA). Optie 1 heeft van de 4 opties de meeste beschikbare databits, namelijk 270 bits per frame in de DPDCH en de minste besturingsbits, namelijk 30 per frame, en is daarmee het meest efficiënt ingericht. Ter vergelijking: optie 4 heeft slechts 210 databits per frame en maar liefst 90 besturingsbits per frame. Omdat het minimaliseren van het aantal besturingsbits en het bijgevolg lagere niveau van ‘puncturing’ tot een meer efficiënte inrichting van het neergaande kanaal leidt, draagt dit bij tot oplossing van het objectieve probleem uit de stand van de techniek om tot een meer efficiënte indeling van het neergaande fractionele besturingskanaal te geraken. De gemiddelde vakman zou daarom in de passage uit Nortel 1 dat optie 1 ‘would be the most ideal if the objective is to minimize the level of puncturing’ een ‘incentive’ zien om de daarin voorgestelde mogelijkheid om geen pilootbits te gebruiken in aanmerking te nemen. Dat optie 1 in Nortel 1 uiteindelijk is verworpen wijst hiervan niet weg. De reden voor de verwerping van optie 1 is namelijk dat de schatting van de signaalkwaliteit met het enige overblijvende symbool (de 2 TPC-bits) ‘not that accurate’ is (zie par. 4 van Nortel 1), doch dit ongunstige neveneffect vloeit niet zozeer voort uit het feit dat geen pilootbits worden gebruikt, maar uit het feit dat dan te weinig bits aanwezig zijn om een toereikende SIR-meting te kunnen verrichten. Om dat neveneffect tegen te gaan hoeven niet noodzakelijkerwijs pilootbits te worden ingezet, dat kan ook worden bereikt met vergroting van bijvoorbeeld het aantal TPC-bits.
3.3.8
In par. 4 van Nortel 1 is aangegeven dat gezien de aan de opties 1 en 4 klevende bezwaren, alleen de opties 2 en 3 resteren. In par. 5 (‘Conclusion’) wordt over deze opties het volgende opgemerkt:
‘The two acceptable configurations would provide a 2 symbol DPCCH to rely on to perform the measurement to support the power operation (…). It might well be that a TFCI is needed to indicate the speech rate and the presence of signalling, making the configuration 2 TFCI bits + 2 TPC bits + 0 pilot the only viable option for support of EVRC. There would be no pilot bit and the SIR estimation would rely on the 2 bits TPC + 2 bits TFCI’.
Hier wordt onomwonden gezegd dat een configuratie waarbij de SIR-meting zonder pilot bits plaatsvindt – dat is optie 3 – een ‘viable’ optie is, en daarmee dat pilootbits niet nodig zijn voor de vermogensbesturing in een neergaand besturingskanaal.
3.3.9
Het door Philips in punt 85 MvG genoemde feit dat optie 3 van Nortel 1 tevens de in Nortel 2 niet voorkomende 2 TFCI-bits bevat, vormt geen beletsel om optie 3 toe te passen op een neergaand fractioneel besturingskanaal volgens de Nortel 2-Voorstellen, omdat, naar de gemiddelde vakman onmiddellijk zou hebben onderkend:
- dit kanaal van de Nortel 2-Voorstellen, anders dan het Nortel 1-kanaal, geen gebruikersdata bevat (zie ook de rovv. 3.4.3 en 3.4.5 hierna);
- TFCI-bits alleen nodig zijn bij gebruikersdata (zie rov. 1.2.j in fine);
- TFCI-bits daarom geen rol spelen bij dat kanaal van de Nortel 2-Voorstellen.
Uit Nortel 2 volgt dat ook 2 TPC-symbolen (in plaats van 1 TPC- en 1 TFCI-symbool) gebruikt kunnen worden.
3.3.10
In de Nortel 2-Voorstellen is neergelegd dat de pilootsymbolen niet alleen van belang zijn voor de vermogensbesturing, maar ook zijn gerelateerd aan het handhaven van de downlink (DL)-synchronisatie. Dit ziet op de timing van het neergaande signaal; het mobiele station moet weten wanneer in het ontvangen signaal de spreidingscode, het symbool en het frame beginnen (noot 18 op blz. 40 MvG; punt 45 MvA). Philips heeft betoogd (in punt 193 MvG) dat de gemiddelde vakman hierin een extra reden zou hebben gezien voor de aanwezigheid van pilootbits in het neergaande kanaal. In dit betoog kan Philips echter niet worden gevolgd. De functie die de pilootsbits hebben bij de DL-synchronisatie kunnen, zoals de vakman zonder meer zou hebben ingezien, ook worden vervuld door de pilootbits uit het common pilot channel dat blijkens de rovv. 1.2.p en q eveneens deel uitmaakte van de configuratie van de stand van de techniek. De synchronisatiefunctie zou de gemiddelde vakman er dan ook niet van hebben weerhouden om de pilootbits uit het neergaande besturingskanaal weg te halen. Wiko heeft hierop terecht gewezen in de punten 202-205 MvA en punt 45 PA-W.
3.3.11
Het onder 3.3.6 t/m 3.3.10 overwogene brengt met zich dat gemiddelde vakman die op de prioriteitsdatum van EP 659 op zoek ging naar een oplossing voor het probleem hoe de efficiency van het een fractioneel neergaand kanaal volgens de Nortel 2-Voorstellen te verbeteren en die daarbij kennis nam van Nortel 1 (zie rov. 3.3.5) – op basis van optie 1 (rov. 3.3.7) en zeker optie 3 (rovv. 3.3.8 en 3.3.9) – zonder enige inventieve denkarbeid op de gedachte zou (‘would’) zijn gekomen in het fractionele neergaande besturingskanaal van de Nortel 2-Voorstellen geen pilootbits op te nemen.
3.3.12
Aan het onder 3.3.11 overwogene kan niet afdoen dat, zoals Philips heeft aangevoerd (o.m. punten 41 en 42 PA-P):
- in het op Nortel I voortbouwende Nokia/Nortel-voorstel er uitdrukkelijk voor is gekozen om voor EVRC ook in de opties 1 en 3 pilootsymbolen op te nemen;
- het gebruik in het neergaande kanaal van pilootbits niet alleen in de Nortel 2-Voorstellen uit mei-oktober 2003, maar ook in de UMTS-standaard uit september 2003 (zie rov. 1.2.r) is gehandhaafd.
Deze feiten laten immers onverlet dat:
i) in Nortel 1 is geopenbaard dat pilootbits in het neergaande besturingskanaal niet noodzakelijk waren voor een afdoende SIR-meting;
ii) de vakman wist dat pilootbits ook niet in dat kanaal hoefden te worden opgenomen voor synchronisatiedoeleiden,
en dat er dus voor de vakman geen enkel beletsel was om pilootbits uit dat kanaal weg te laten. Dit geldt temeer gezien het navolgende. In de Nortel 2-Voorstellen is niet toegelicht wat de technische achtergrond was van de daarin geponeerde noodzaak van het gebruik van pilootbits in het neergaande kanaal. Nortel-mei bevat wel een aantal passages die er op duiden dat redenen van praktische aard, zoals ‘backwards comptability’, daarvoor doorslaggevend waren:
‘The principles presented here allow to reduce a number of codes needed to operate HSDPA in a cell. It was designed to ensure a maximum backwards comptability with existing UMTS features thus minimising the impact on both the UE and the node B’ (par. 1);
‘When considering the number of TPC and pilot bits dedicated to a given user, maximum backwards comptability should be targeted i.e when possible numbers derived from existing slot formats should be considered so that layer 1 synchronisation procedures and features as e.g. beamforming are not affected.
Considering the slot formats in 25.211, we believe the number of pilot bits should not be changed to keep the same pilot bit patterns as in existing UMTS-releases’ (par. 3.4).
Dat de pilootbits zijn blijven staan in alle slotformaten van het neergaande besturingskanaal volgens de UMTS-standaard van september 2003 (kort voor de prioriteitsdatum) moet – bij gebreke aan aanwijzingen in een andere richting – eveneens worden toegeschreven aan dergelijke redenen van praktische aard, die bij de beoordeling van de inventiviteit geen gewicht in de schaal kunnen leggen. Dit een en ander zou door de gemiddelde vakman zonder meer zijn onderkend.
3.3.13
Philips heeft er voorts op gewezen (in punt 36 PA-P) dat in het handboek ‘Radio Access Networks for UMTS’ uit 2008 over een DPCCH uit TS 25.211 ten tijde van de prioriteitsdatum is vermeld dat ‘[b]oth pilot bits and TPC bits are mandatory within every time slot’. Om de in rov. 3.3.12 genoemde redenen kan Philips ook hieraan geen argument ontlenen.
3.3.14
Voor het onder 3.3.11 t/m 3.3.13 overwogene is overigens tevens steun te vinden in de volgende passage uit het vonnis van de Engelse High Court of Justice van 10 juli 2018 in een procedure tussen Philips en Asus over EP 659 over hetgeen door de deskundige van Philips in die procedure, mr. Kahtava, is verklaard:
‘When Mr Kahtava was asked to assume that the skilled person was not concerned with costs, he readily accepted that it would be obvious to remove the pilot bits’.
3.3.15
Al het voorgaande overziend kan verschilmaatregel ii), om geen pilootbits toe te passen, niet als inventief worden beschouwd.
Verschilmaatregel iii): SIR-meting op 2 bits
3.4.1
In de zojuist al ter sprake gekomen optie 1 van Nortel 1 is een neergaand kanaal beschreven waarin de SIR-meting op slechts 2 bits plaatsvindt. Wiko heeft zich eveneens op deze openbaarmaking beroepen ten betoge dat verschilmaatregel iii) voor de hand lag (o.m. punten 114-115 MvA; punten 73 e.v. PA-W).
3.4.2.
In de visie van Philips neemt die openbaarmaking de inventiviteit van verschilmaatregel iii) echter niet weg omdat (punten 48–52 PA-P):
- in Nortel 1 optie 1 om op 2 bits te meten als te onnauwkeurig van de hand is gewezen;
- in Nortel 1 juist de opties 2 en 3, bestaande uit 4 bits per slot, zijn geselecteerd;
- de SIR-meting op basis van 4 bits in Nokia/Nortel wordt voorgeschreven voor alle slotformaten;
- ook volgens de Nortel-2 Voorstellen de SIR-meting op minimaal 4 bits wordt uitgevoerd;
- in de rest van de stand van de techniek nergens wordt geleerd om de SIR-meting op slechts 2 bits te verrichten.
3.4.3
Nortel 1 behelst een voorstel voor de inrichting van het DPCH (neergaande kanaal) volgens release 9 van TS 25.211. Uit de in rov. 1.2.m weergegeven passages uit deze release blijkt dat dit kanaal kan worden gezien als een multiplex van een DPCCH en een DPDCH. In het neergaande kanaal volgens Nortel 1 (en Nokia/Nortel) zijn derhalve gebruikersgegevens (‘user data’) en besturingsgegeven (‘control data’) opgenomen. In de punten 57 en 66 van haar PA-P heeft Philips dit bevestigd. Meer specifiek ziet Nortel 1 op gebruikersgegevens in de vorm van een bepaald type spraakverkeer, EVRC, zie ook de zinsnede ’the voice data on the DPDCH’ in punt 30 van de verklaring van Philips’ deskundige Dr. F. Shad van 30 augustus 2016.
3.4.4
Onder 3.3.7 is al besproken dat in de toelichting op optie 1 van Nortel 1 is aangegeven dat deze optie de voorkeur verdient wanneer het doel is om het niveau van ‘puncturing’ te minimaliseren, maar dat ‘if one wants to estimate the SIR for power control from the DPCCH, the estimate will not be that accurate with only one symbol (the TPC symbol)’. Zoals onder 3.3.8 al is besproken zijn bij par. 5 (‘Conclusion’) van Nortel 1 de opties 2 en 3 ‘acceptable’ geacht. Aan het slot van die par. 5 staat vermeld dat ‘[o]ther slot structures would be possible for that same SF and other SF, but would not be expected to support EVRC ultimately’. Onder deze ‘other slot structures’ valt ook het slotformaat van optie 1. In dit licht moet voor juist worden gehouden de stelling van Wiko in punt 74 PA-W, dat voor de specifieke toepassing waar Nortel 1 op ziet (ondersteuning van een bepaald type spraakverkeer, EVRC) Nortel 1 de voorkeur gaf aan een slotformaat met 4 bits, maar dat voor andere toepassingen ook andere slotformaten denkbaar zijn, met de kanttekening dat het specifieke spraakverkeer daarover dan misschien niet mogelijk is. Als zodanig is deze stelling door Philips niet weersproken, en in punt 60 PA-P heeft zij deze zelfs onderschreven, althans in zekere zin.
3.4.5
De Nortel 2-Voorstellen – de meest nabij stand van de techniek in deze zaak – beschrijven een ‘fractional dedicated physical channel’ (F-DPCH) waarover alleen besturingsinformatie wordt verzonden, zie o.m. de zin ‘The fractional dedicated channel can thus be seen as shared power control channel i.e. one code is shared between different users to carry power control and pilot bits’ uit die Voorstellen. Over het F-DPCH van de Nortel 2-Voorstellen worden, anders gezegd, geen gebruikersdata verzonden.
3.4.6
Bij zijn zoektocht naar het antwoord op de vraag hoe het kanaal van de Nortel 2-Voorstellen efficiënter kan worden ingericht, is de gemiddelde vakman gestuit op Nortel 1, zo blijkt uit rov. 3.3.5. Gezien het onder 3.4.3 en 3.4.4 overwogene zal de gemiddelde vakman in optie 1 van Nortel 1 lezen dat daarin het gebruik van 2 bits voor een SIR-meting als mogelijkheid is geopperd, maar is verworpen voor ondersteuning van EVCR/gebruikersdata. Omdat de Nortel 2-Voorstellen niet zien op een kanaal dat tevens gebruikersdata bevat (zie rov. 3.4.5) zal de gemiddelde vakman geen reden zien om de in Nortel 1 geopenbaarde mogelijkheid om de SIR-meting te laten plaatsvinden op 2 bits op voorhand te verwerpen. Integendeel, nu in Nortel 1 de verwerping van de 2 bits-optie uitdrukkelijk is gekoppeld aan de omstandigheid dat het daarbij ging om een kanaal met spraak-/gebruikersdataverkeer, bevatte dit document naar het oordeel van het hof juist een ‘incentive’ om de 2 bits-optie in beschouwing te nemen voor een neergaand kanaal waarover niet tevens gebruikersdata-verkeer plaatsvindt. Zoals Wiko in punt 75 PA heeft aangevoerd zal de gemiddelde vakman daarom nagaan of de overwegingen in Nortel 1 om optie 1 te verwerpen – namelijk dat een SIR-meting op 2 bits onvoldoende is in het geval dat over het kanaal in kwestie tevens gebruikersdata worden verstuurd – ook opgaan voor een neergaand fractioneel kanaal waarover geen gebruikersdata worden verzonden. Door Philips is niet betwist dat het hierbij om een ‘routineklusje’ gaat – Wiko spreekt over ‘een middagje excellen’ – waarvan de uitkomst is dat een 2-bits meting in een neergaand fractioneel kanaal zonder gebruikersdata geen probleem oplevert (vgl. punt 60 van Philips’ PA-P).
3.4.7
De in 3.4.2 genoemde argumenten van Philips gaan dus niet op. Ook de stelling van Philips onder 133 MvG en 60 PA, dat van inventiviteit wel degelijk sprake is omdat de uitvinders van EP 659 hebben ingezien dat het in Nortel 1 beschreven probleem van een onnauwkeurige meting zich niet voordoet bij een neergaand fractioneel kanaal waarover geen gebruikersdata worden verstuurd, kan niet worden aanvaard. Die stelling stuit meer in het bijzonder af op het oordeel in rov. 3.4.6, dat Nortel 1 de daar vermelde ‘incentive’ bevatte.
3.4.8
Ook verschilmaatregel iii) kan, zo moet worden geconcludeerd, niet worden geacht op inventieve denkarbeid te berusten.
Tussen-slotsom met betrekking tot Hulpverzoek II (met inbegrip van Hulpverzoek I)
3.5.1
De door Philips gestelde verschilmaatregel i) kan niet bijdragen aan de oplossing van het objectieve probleem uit de stand van de techniek en kan daarom geen inventiviteit aan Hulpverzoek II verlenen (rov. 3.2.8). De verschilmaatregelen ii) en iii) vloeien ieder voor zich op voor de hand liggende wijze voort uit de stand van de techniek en ontberen daarom inventiviteit (rovv. 3.3.15 en 3.4.8). Omdat de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum gemotiveerd was om de efficiency van het fractionele neergaande besturingskanaal uit de Nortel 2-Voorstellen zoveel mogelijk te vergroten, zou hij de verschilmaatregelen ii) en iii) zonder meer ook gezamenlijk hebben toegepast, zeker nu deze beide maatregelen samen in optie 1 van Nortel 1 waren geopenbaard. Ook in het combineren van die twee maatregelen valt derhalve geen uitvinderswerkzaamheid te ontwaren waaraan Hulpverzoek II inventiviteit zou kunnen ontlenen. Dat er op de prioriteitsdatum nog andere mogelijkheden waren om – zoals Philips stelt maar Wiko betwist – de met de verschilmaatregelen ii) en iii) beoogde effeciency te bereiken kan, in elk geval in de geschetste omstandigheden, (een van) die verschilmaatregelen niet alsnog inventief maken.
3.5.2
Conclusie 1 volgens Hulpverzoek II is dus nietig wegens gemis aan inventiviteit. Niet is gesteld dat de volgconclusies 2 t/m 7 volgens Hulpverzoek II iets inventiefs toevoegen aan conclusie 1, zodat die volgconclusies het lot daarvan delen.
3.5.3
De tussen-slotsom luidt dat het Nederlandse deel van EP 659 volgens Hulpverzoek II nietig is wegens gemis aan inventiviteit, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld.
De Hulpverzoeken III t/m VII
3.6.1
Hoewel dat zeker in het licht van het onder 3.5.1 overwogene op haar weg had gelegen, heeft Philips op geen enkele wijze toegelicht waarin de inventiviteit van de Hulpverzoeken III t/m VII is of zou kunnen zijn gelegen. Uit noot 3 op blz. 5 MvG en de punten 4 en 5 PA-P is af te leiden dat die hulpverzoeken alleen zijn ingediend in reactie op de duidelijkheids- en toegevoegde materie-bezwaren die Wiko tegen de conclusies volgens Hulpverzoek II had ingebracht. Ook Wiko heeft dat zo begrepen (punten 7 en 116 MvA) en, gelet op het zojuist overwogene, zo mogen begrijpen. Bij deze stand van zaken kunnen de conclusies volgens de Hulpverzoeken III t/m VII niet worden geacht wel aan de inventiviteitseis te voldoen.
3.6.2
EP 659 kan dus ook niet op basis van de gewijzigde conclusies volgens de Hulpverzoeken III t/m VII in stand worden gehouden.
Slotsom en kosten
3.7.1
De grieven van Philips falen; EP 659 is nietig wegens gemis aan inventiviteit. De overige nietigheidsargumenten van Wiko kunnen onbesproken blijven, evenals haar niet-inbreuk-verweren, waaronder het FRAND-verweer. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.7.2
Als de volledig in het ongelijk gestelde partij zal Philips worden veroordeeld in de proceskosten die zullen wordehn begroot op het daarvoor tussen partijen overeengekomen bedrag (zie de mail van mr. Van den Broek van 15 mei 2019, m.n. de eerste bulletpoint).
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 september 2017;
- veroordeelt Philips in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Wiko begroot op € 240.000,-;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.Y. Bonneur, R, Kalden en M.W.D. van der Burg; het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.