Hof Den Haag, 25-04-2013, nr. 22-006163-11
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ8627, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
25-04-2013
- Zaaknummer
22-006163-11
- LJN
BZ8627
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ8627, Uitspraak, Hof Den Haag, 25‑04‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3141, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7843, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 25‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Het gerechtshof veroordeelt een voormalig F-16 piloot tot een gevangenisstraf van vier jaren wegens het voorbereiden van de verkoop van staatsgeheimen aan een buitenlandse mogendheid en het bezit van documenten met staatsgeheime informatie. De verdachte had de beschikking over die informatie gekregen in de tijd dat hij aan de Nederlandse luchtmacht was verbonden. De verdachte had begin 2011 een tweetal ontmoetingen gehad met een defensie-attaché van de Russische ambassade in Den Haag. Het hof is tot de conclusie gekomen dat deze ontmoetingen in het teken hebben gestaan van de door de verdachte, die in acute financiële problemen verkeerde, beoogde verkoop van staatsgeheime informatie. De advocaat-generaal had ook een gevangenisstraf van vier jaren geeist. De verdachte was door de rechtbank in december 2011 tot vijf jaren gevangenisstraf veroordeeld.
Partij(en)
Rolnummer: 22-006163-11
Parketnummer: 09-754058-11
Datum uitspraak: 25 april 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 december 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
thans gedetineerd in PI Haaglanden - HvB Zoetermeer te Zoetermeer.
- 1.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 27 en 28 september en 11 december 2012, 5 februari, 19 en 21 maart en 2, 4, 15 en 17 april 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
- 2.
Inleiding
Op 28 februari 2011 heeft de toenmalige (waarnemend) Directeur van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: MIVD) aan de Landelijk Officier van Justitie Terrorismebestrijding een zogeheten ambtsbericht uitgebracht. Hierin wordt gesteld dat uit betrouwbare bron concrete aanwijzingen zijn verkregen dat de verdachte, die tot 1 april 2010 als F-16 piloot bij de Koninklijke Luchtmacht werkzaam was en uit dien hoofde kennis had gekregen van als staatsgeheim gerubriceerde informatie, op 24 januari 2011 in Den Haag een cd met informatie heeft overgedragen aan een vertegenwoordiger van een buitenlandse mogendheid. Volgens de MIVD is het aannemelijk dat het gaat om staatsgeheime gegevens en zijn er concrete aanwijzingen dat de verdachte hiervoor een betaling in het vooruitzicht was gesteld.
Naar aanleiding van voornoemd ambtsbericht is een opsporingsonderzoek gestart. Tijdens dat onderzoek is door een observatieteam van de Koninklijke Marechaussee waargenomen dat de verdachte op 17 maart 2011 in Den Haag een ontmoeting had met een onbekende man. Direct na die ontmoeting zijn de verdachte en de man, naar later bleek
een defensie-attaché van de Ambassade van de Russische Federatie in Nederland, door de Rijksrecherche aangehouden.
De Rijksrecherche heeft gedurende het opsporingsonderzoek diverse documenten aangetroffen die volgens de MIVD staatsgeheime informatie bevatten. De documenten zijn aangetroffen op de Apple MacBook en Apple iMac die de verdachte aan vrienden had gegeven dan wel uitgeleend, en op een cd-rom die zich tezamen met de huisraad van de verdachte in een container bevond die door de verdachte naar Dubai was verscheept.
- 3.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het aan hem onder 4 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
- 4.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
5. Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
- 1.
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 17 maart 2011 te [pleegplaats],
ter voorbereiding van het misdrijf van het opzettelijk openbaar maken en/of zonder daartoe gerechtigd te zijn opzettelijk verstrekken en/of ter beschikking stellen van (een) staatsgeheim(en), in elk geval van een of meer inlichtingen waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden en/of voorwerpen waaraan een zodanige inlichting kan worden ontleend, aan een of meer buitenlandse mogendheden, terwijl hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) zodanige inlichting(en) betrof, zoals omschreven in artikel 98a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht,
(art. 46 Wetboek van Strafrecht)
althans
handelingen heeft gepleegd ter voorbereiding van het misdrijf van het opzettelijk openbaar maken en/of zonder daartoe gerechtigd te zijn opzettelijk verstrekken en/of ter beschikking stellen van (een) staatsgeheim(en), in elk geval van een of meer inlichtingen waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden en/of voorwerpen waaraan een zodanige inlichting kan worden ontleend, aan een of meer buitenlandse mogendheden, terwijl hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) zodanige inlichting(en) betrof, zoals omschreven in artikel 98a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, hebbende hij, verdachte,
(art. 98a, lid 3 Wetboek van Strafrecht)
toen daar opzettelijk daartoe:
- *
een of meer voorwerpen, te weten informatiedragers (een of meer computers en/of laptops en/of een of meer cd-rom(s)), waarop die staatsgeheimen, in elk geval die inlichtingen waren opgeslagen en die (in de context van artikel 46 Wetboek van Strafrecht) bestemd waren/was tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad; en/of
- *
per telefoon en/of door sms-berichten en/of door emailberichten contact heeft gezocht en/of heeft gehad en/of heeft onderhouden met een vertegenwoordiger van de Russische Federatie althans met een medewerker van de ambassade van de Russische Federatie in Den Haag; en/of
- *
op 24 januari 2011 en/of op 17 maart 2011 een ontmoeting heeft gehad met deze vertegenwoordiger of medewerker.
- 2.
hij in de periode van 1 april 2010 tot en met 17 maart 2011 te [pleegplaats],
opzettelijk een of meer inlichtingen en/of gegevens waarvan de geheimhouding door het belang van de staat en/of een of meer van zijn bondgenoten werd geboden en/of een of meer voorwerpen waaraan zodanige inlichting(en) kon/konden worden ontleend, te weten:
- -
(een of meer computers bevattende) een of meer documenten (checklist(s)) ter zake / onder de vermelding:
SAM Threats en/of
TAD Frequencies;
en/of
- -
(een cd-rom bevattende)
- o.
een of meer documenten (briefing(s)) ter zake / onder de vermelding:
F-16 Capabilities en/of
Air-air weapons employment en/of
2v1 ACM (contract & comm.);
en/of
- o.
een document (meerkeuzetoets) ter zake / onder de vermelding:
TOP MLU
zonder daartoe gerechtigd te zijn, onder zich heeft genomen en/of gehouden;
(artikel 98c lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht)
- 3.
hij in de periode van 1 april 2010 tot en met 17 maart 2011 te [pleegplaats],
een of meer inlichtingen en/of gegevens waarvan de geheimhouding door het belang van de staat en/of een of meer van zijn bondgenoten werd geboden en/of een of meer voorwerpen waaraan zodanige inlichting(en) kon/konden worden ontleend, te weten:
- -
(een of meer computers bevattende) een of meer documenten (checklist(s)) ter zake / onder de vermelding:
SAM Threats en/of
TAD Frequencies;
en/of
- -
(een cd-rom bevattende)
- o.
een of meer documenten (briefing(s)) ter zake / onder de vermelding:
F-16 Capabilities en/of
Air-air weapons employment en/of
2v1 ACM (contract & comm.);
en/of
- o.
een document (meerkeuzetoets) ter zake / onder de vermelding:
TOP MLU
opzettelijk heeft verstrekt aan en/of ter beschikking heeft gesteld van een of meer tot kennisneming daarvan niet gerechtigde personen en/of lichamen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of (een of meer medewerkers van) verhuisbedrijf [bedrijf A],
terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het zodanig(e) inlichting(en) en/of gegeven(s) en/of voorwerp(en) betrof.
(artikel 98 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
6. Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
7. Uitleg tenlastelegging feit 1
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep onder 1 ten laste gelegd dat hij - kort samengevat - zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding van het verstrekken en/of ter beschikking stellen van staatsgeheime informatie aan een buitenlandse mogendheid in de zin van artikel 46 jo. artikel 98a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), althans aan het plegen van handelingen ter voorbereiding van het verstrekken en/of ter beschikking stellen van staatsgeheime informatie aan een buitenlandse mogendheid in de zin van artikel 98a, derde lid, Sr.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2013 op het standpunt gesteld dat artikel 98a, derde lid, Sr een specialis vormt ten opzichte van artikel 46 jo. artikel 98a, eerste lid, Sr en dat het hof in geval van bewezenverklaring dient te kiezen voor kwalificatie van het tweede alternatief (p. 43).
De verdediging heeft bij pleidooi te kennen gegeven dezelfde mening te zijn toegedaan (paragraaf 229).
Gezien de bewoordingen van de tenlastelegging en de toelichting van de advocaat-generaal daarop, vat het hof de tenlastelegging van feit 1 op als een alternatieve tenlastelegging. Uit de wetsgeschiedenis leidt het hof af dat het reeds op 30 april 1951 in werking getreden artikel 98a, derde lid, Sr - dat specifiek de voorbereiding van het verstrekken en/of ter beschikking stellen van staatsgeheime informatie aan een buitenlandse mogendheid strafbaar stelt - in de ogen van de wetgever een specialis vormt ten opzichte van het later, op 1 april 1994, in werking getreden artikel 46 - dat ziet op de voorbereiding van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld - (Memorie van Toelichting bij de Wijziging van het Wetboek van Strafrecht inzake algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen, Kamerstukken II 1990/91, 22 268, nr. 3, p. 19). Gelet hierop kan een eventuele bewezenverklaring van het onder 1 eerste alternatief ten laste gelegde slechts worden gevolgd door het oordeel dat de verdachte ten aanzien van dat deel van de bewezenverklaring dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zodat het hof de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde zal beperken tot het tweede alternatief.
8. Gedeeltelijke vrijspraak feit 2 en vrijspraak feit 3
Aan de verdachte is onder 2 onder meer ten laste gelegd dat hij zich - kort samengevat - in de periode van 1 april 2010 tot en met 17 maart 2011 schuldig heeft gemaakt aan het, zonder daartoe gerechtigd te zijn, onder zich nemen van documenten houdende staatsgeheime informatie. Omdat het onder zich nemen van de betreffende documenten, gelet op het de inhoud van het dossier, buiten de ten laste gelegde periode valt, kan dit onderdeel van de tenlastelegging van feit 2 niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is voorts niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde documenten 'SAM threats' en 'TAD Frequencies', die zich op een tweetal computers bevonden, opzettelijk onder zich heeft gehouden. Het hof heeft niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van het feit dat die gerubriceerde documenten zich op die computers bevonden. De verdachte behoort derhalve daarvan te worden vrijgesproken.
Voor wat feit 3 betreft - het verstrekken en/of ter beschikking stellen van die computers aan onbevoegden - is het hof van oordeel dat de verdachte die computers weliswaar welbewust aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft uitgeleend respectievelijk gegeven, maar is naar 's hofs oordeel onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte minst genomen 'redelijkerwijs moest vermoeden' dat zich daarop gerubriceerde documenten bevonden. Het hof wordt in dit oordeel gesterkt door het feit dat de verdachte na zijn aanhouding zelf de Rijksrecherche heeft geattendeerd op het feit dat hij de bewuste computers aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] had gegeven, hetgeen door hem ook meermalen ter terechtzitting in hoger beroep is gememoreerd. Wanneer de verdachte zich bewust was geweest van de mogelijkheid dat op deze computers op dat moment gerubriceerde documenten stonden, is het niet aannemelijk dat hij de Rijksrecherche eigener beweging gemeld had waar die computers zich op dat moment bevonden.
Het hof overweegt ten aanzien van de beschuldiging van het opzettelijk aan (een of meer medewerkers van) verhuisbedrijf [bedrijf A] verstrekken en/of ter beschikking stellen van een cd-rom met daarop staatsgeheime informatie het volgende.
Zoals zal worden besproken in paragraaf 11.2.4, kan worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van het feit dat zich staatsgeheime informatie bevond op de cd-rom die is aangetroffen in een container die in opdracht van de verdachte door [bedrijf A] naar Dubai is verscheept. Die cd-rom bevond zich, in feite voor de verhuizers verborgen, met veel ander kleingoed (huisraad) in een van de vele verhuisdozen die de verhuizers met meubels e.d. in de container hadden geplaatst. Onder die omstandigheden kan naar 's hofs oordeel niet van 'verstrekken' of 'ter beschikking stellen' in de zin van artikel 98 Sr worden gesproken.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte integraal van het onder 3 ten laste gelegde feit behoort te worden vrijgesproken.
9. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, tweede alternatief, en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij in de periode van 1 december 2010 tot en met 17 maart 2011 te [pleegplaats]
handelingen heeft gepleegd ter voorbereiding van het misdrijf van het zonder daartoe gerechtigd te zijn opzettelijk verstrekken en/of ter beschikking stellen van een of meer inlichtingen waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden en/of voorwerpen waaraan een zodanige inlichting kan worden ontleend, aan een buitenlandse mogendheid, terwijl hij, verdachte wist dat het (een) zodanige inlichting(en) betrof, hebbende hij, verdachte,
- *
een voorwerp, te weten een informatiedrager (een cd-rom), waarop die inlichtingen waren opgeslagen voorhanden gehad; en
- *
per telefoon en door sms-berichten contact gezocht en gehad en onderhouden met een medewerker van de ambassade van de Russische Federatie in Den Haag; en
- *
op 24 januari 2011 en op 17 maart 2011 een ontmoeting gehad met deze medewerker.
- 2.
hij in de periode van 1 april 2010 tot en met 17 maart 2011 te [pleegplaats]
opzettelijk een voorwerp waaraan inlichtingen waarvan de geheimhouding door het belang van de staat en/of een of meer van zijn bondgenoten werd geboden konden worden ontleend, te weten:
- -
een cd-rom bevattende
- o.
documenten (briefings) onder de vermelding:
F-16 Capabilities en
Air-air weapons employment en
2v1 ACM (contract & comm.);
en
- o.
een document (meerkeuzetoets) onder de vermelding:
TOP MLU
zonder daartoe gerechtigd te zijn, onder zich heeft gehouden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
10. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
11. Verweren en overwegingen aangaande het bewijs
11.1
Overwegingen aangaande feit 1
11.1.1
Getuigenverzoek
Het hof heeft ter terechtzitting van 28 september 2012 het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van eerdergenoemde defensie-attaché van de Ambassade van de Russische Federatie in Den Haag, de heer [betrokkene 3], als getuige toegewezen en diens oproeping bevolen. [betrokkene 3] is vervolgens middels een aan de Russische autoriteiten gedaan rechtshulpverzoek opgeroepen voor de terechtzitting van 21 maart 2013. [betrokkene 3], die op grond van artikel 31, tweede lid, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer d.d. 18 april 1961 (Trb. 1962, 159) als diplomatieke ambtenaar niet verplicht is om als getuige op te treden, is toen niet verschenen. Daarop is [betrokkene 3] opgeroepen voor de terechtzitting van 15 april 2013. Op die terechtzitting is [betrokkene 3] evenmin verschenen. De advocaat-generaal heeft op die zitting te kennen gegeven dat de liaison officier in Moskou al het mogelijke heeft gedaan om te bewerkstelligen dat een reactie zou worden gegeven op het rechtshulpverzoek, maar dat een formele reactie is uitgebleven en dat de Russische autoriteiten de indruk hebben gegeven geen medewerking te zullen verlenen aan het rechtshulpverzoek.
De verdediging heeft geen afstand gedaan van deze getuige, maar zich ter terechtzitting van 15 april 2013 ten aanzien van hernieuwde oproeping van [betrokkene 3] gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof constateert dat de vele inspanningen die de advocaat-generaal zich heeft getroost om deze getuige ter terechtzitting te laten verschijnen, vruchteloos zijn gebleven. Nu het naar het oordeel van het hof onaannemelijk is dat de getuige (binnen een aanvaardbare termijn) ter terechtzitting zal verschijnen, ziet het hof af van hernieuwde oproeping van de getuige.
11.1.2
Het recht op een eerlijk proces
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig paragraaf 46 e.v. van de overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities - op het standpunt gesteld dat er in verband met het niet kunnen horen van de heer [betrokkene 3] niet voldoende effectieve compenserende factoren zijn verzekerd om een eerlijk proces te garanderen, waaronder de zuivere mogelijkheid om de betrouwbaarheid van het bewijs te testen, en dat een bewezenverklaring van feit 1 daarom in strijd komt met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Het hof stelt vast, zoals reeds hiervoor is overwogen, dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de defensie-attaché van de Ambassade van de Russische Federatie in Den Haag, de heer [betrokkene 3], te horen, ondanks dat het openbaar ministerie alles in het werk heeft gesteld om een verhoor ter terechtzitting in hoger beroep van die getuige te bewerkstelligen.
Het hof is echter van oordeel dat geen sprake is van de situatie waarin de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om de betrouwbaarheid van een tot het bewijs gebezigde getuigenverklaring te toetsen. De heer [betrokkene 3] heeft in de onderhavige zaak immers in het geheel geen verklaring afgelegd. Het enkele feit dat de verdediging de heer [betrokkene 3] - die mogelijk een voor de verdachte ontlastende verklaring zou kunnen afleggen - niet heeft kunnen horen omtrent zijn contacten met de verdachte, zijn interpretatie van de aantekeningen op het op 17 maart 2011 onder hem in beslag genomen en zich in het dossier bevindende A4'tje en het proces-verbaal van bevindingen betreffende het uitluisteren van de deels hoorbare geluidsopname van het gesprek dat hij op 17 maart 2011 met de verdachte heeft gevoerd, leidt naar 's hofs oordeel niet tot de conclusie dat geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. De verdachte heeft namelijk alle ruimte gekregen om de onderzoeksresultaten en de visie van het openbaar ministerie op de inhoud van het A4'tje en het proces-verbaal van bevindingen betreffende de geluidsopname, alsmede op de overige gebeurtenissen, te betwisten. Het hof merkt daarbij nog op dat de aantekeningen op het A4'tje alsook het proces-verbaal van bevindingen betreffende de geluidsopname door het hof worden geïnterpreteerd aan de hand van het gehele procesdossier. Een verklaring van [betrokkene 3] - zo die was afgelegd - zou slechts één van de elementen zijn geweest voor die interpretatie.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
11.1.3
De rechtmatigheid van het bewijs
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig paragraaf 22 e.v. van de pleitnotities en paragraaf 1 e.v. van de duplieknotities - betoogd dat de kopie van het op 17 maart 2011 onder [betrokkene 3] in beslag genomen A4'tje van het bewijs dient te worden uitgesloten. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een viervoudige schending van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer d.d. 18 april 1961 (Trb. 1962, 159). Ten eerste omdat zich niet de exceptie voordoet dat met het in beslag nemen/houden van de schrijfmap van [betrokkene 3], die als defensie-attaché van de Ambassade van de Russische Federatie in Den Haag diplomatieke onschendbaarheid geniet, werd voorkomen dat een vermeend "misdrijf" gepleegd zou worden. Ten tweede omdat er een kopie is gemaakt van het A4'tje, welke kopie in het procesdossier van de zaak tegen de verdachte is gevoegd, waardoor sprake is van "blijvende" processchade. Die schade dient volgens het Internationaal Gerechtshof te worden gerepareerd door alle consequenties van de illegale handeling te doen uitwissen, hetgeen betekent dat het A4'tje van het bewijs dient te worden uitgesloten, aldus de verdediging. Ten derde omdat de aanhouding van [betrokkene 3] in strijd is met artikel 31 van het Verdrag van Wenen. En ten slotte omdat het openbaar ministerie, toen het besloot tot aanhouding van [betrokkene 3] en voeging van de kopie van het A4'tje in het procesdossier, wist c.q. kon weten dat de kans zeer groot was dat [betrokkene 3] - vanwege het feit dat hij als diplomatieke ambtenaar niet verplicht was om als getuige op te treden - in de onderhavige strafzaak nimmer gehoord zou kunnen worden.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie waarin een diplomaat bij betrapping op heterdaad wordt aangehouden en een schrijfmap, waarin zich mogelijk staatsgeheime informatie bevindt, in beslag wordt genomen teneinde te voorkomen dat een misdrijf - in het onderhavige geval het zonder daartoe gerechtigd te zijn opzettelijk onder zich houden van staatsgeheime informatie als bedoeld in artikel 98c van het Wetboek van Strafrecht - wordt gepleegd.
Echter, zelfs wanneer de aanhouding van [betrokkene 3] en de inbeslagname van het A4'tje als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dan is het hof van oordeel dat het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. In dat geval behoeft overeenkomstig het tweede lid van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering als regel geen rechtsgevolg te worden verbonden aan een verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de vraag om welke redenen de strafrechter gebruik kan maken van de bevoegdheid tot toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 19 februari 2013 (LJN BY5321) onder meer overwogen (r.o. 2.4.5 en 2.4.6):
"In gevallen waarin het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar sprake is van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden, kan toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm. Een dergelijke toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden kan in beeld komen als sprake is van een vormverzuim dat resulteert in een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte. (...)
Toepassing van bewijsuitsluiting is voorts niet onder alle omstandigheden uitgesloten als sprake is van de - zeer uitzonderlijke - situatie (...) waarin het desbetreffende vormverzuim naar uit objectieve gegevens blijkt zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen. De enkele stelling dat zich zodanig structureel verzuim voordoet is daartoe niet toereikend en behoeft de rechter in de desbetreffende procedure geen aanleiding te geven daarnaar een onderzoek in te stellen. Het ligt daarbij op de weg van de verdediging aan de hand van buiten de voorliggende zaak reeds bekende gegevens te onderbouwen dat zich zodanig structureel verzuim voordoet."
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in verband met de door haar gesignaleerde viervoudige schending van het Verdrag van Wenen in de onderhavige zaak sprake is van laatstgenoemd geval.
De verdediging heeft de stelling dat sprake is van een vormverzuim van structurele aard evenwel niet aan de hand van buiten de voorliggende zaak reeds bekende gegevens onderbouwd. Nu het hof niet is gebleken van een structureel verzuim, wordt het verweer dan ook verworpen.
11.1.4
Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat - kort samengevat - niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte dat feit heeft begaan.
Het hof is evenwel van oordeel dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen buiten redelijke twijfel valt af te leiden dat de verdachte het onder 1, tweede alternatief, ten laste gelegde feit heeft begaan. Uit die bewijsmiddelen leidt het hof onder meer het volgende af.
Uit de - tevens ten aanzien van feit 2 gebezigde - bewijsmiddelen leidt het hof allereerst af dat de verdachte in de bewezen verklaarde periode de beschikking had over documenten houdende staatsgeheime informatie. Dat de verdachte over staatsgeheime informatie beschikte, blijkt voorts uit hetgeen de verdachte tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft opgemerkt alsmede uit het door de verdachte opgestelde en ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 september 2012 overgelegde geschrift waarin hij stelt: "de echte grote en gevaarlijke staatsgeheimen zitten tussen mijn oren" (p. 12).
Op grond van het door de Koninklijke Marechaussee opgemaakte proces-verbaal van observeren d.d. 24 maart 2011 (p. 152 e.v.) en de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte, stelt het hof vast dat op 17 maart 2011 in restaurant "de Dagvisser" in Den Haag een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de defensie-attaché van de Ambassade van de Russische Federatie, de heer [betrokkene 3].
De verdachte heeft met betrekking tot het contact met [betrokkene 3] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [betrokkene 3] ook op 24 januari 2011 heeft ontmoet, en dat zij tevens verschillende malen telefonisch contact hebben gehad. Uit het door de Rijksrecherche opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2011 blijkt dat de verdachte op 29 december 2010 vijf keer heeft gebeld naar aan de Russische ambassade in Den Haag toebehorende telefoonnummers (p. 826). Tussen 31 januari en 17 maart 2011 heeft de verdachte achtentwintig keer telefonisch contact gezocht met aan [betrokkene 3] toegeschreven telefoonnummers en is hij zes keer gebeld door aan [betrokkene 3] toegeschreven telefoonnummers (p. 827).
De verdachte heeft als reden voor zijn ontmoetingen met [betrokkene 3] steeds opgegeven dat [betrokkene 3] inlichtingen van hem wilde hebben over een ongeval dat in 2009 tijdens een vliegshow in Radom (Polen) had plaatsgevonden, bij welk ongeval hij, verdachte, tegenwoordig was geweest.
Op hierna (in paragraaf 11.1.5) uiteen te zetten gronden hecht het hof geen enkel geloof aan deze uitleg van de verdachte; dit alternatieve scenario wordt door het hof dan ook als ongeloofwaardig terzijde gesteld.
Met betrekking tot de vraag waarom de verdachte dan wel zo intensief (en dringend) contact zocht met [betrokkene 3] en wat er tijdens de ontmoeting op 17 maart 2011 is besproken, leidt het hof uit de bewijsmiddelen het volgende af.
Uit eerdergenoemd proces-verbaal van observeren blijkt dat het observatieteam heeft waargenomen dat [betrokkene 3] en de verdachte tijdens de ontmoeting op 17 maart 2011 een notitieblok heen en weer hebben geschoven en dat zij beiden meermalen aantekeningen hebben gemaakt op dat notitieblok. Blijkens het observatieverslag heeft de verdachte als laatste aantekeningen op het notitieblok gemaakt, waarna [betrokkene 3] het notitieblok in een zwarte leren map heeft gestopt. Die zwarte leren map en het betreffende A4'tje zijn blijkens de door de Rijksrecherche opgemaakte processen-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 17 maart 2011 (p. 158) en van bevindingen d.d. 21 maart 2011 (p. 186) na de aanhouding van [betrokkene 3] in beslag genomen.
Op het betreffende A4'tje staan aan de linkerzijde onder meer de aantekeningen 'under what circumstances did you get', 'what is the reason that you offer', 'value of reward' en 'only for some documents' (p. 187). Als een feit van algemene bekendheid heeft te gelden dat de letterlijke betekenis van die aantekeningen luidt 'onder welke omstandigheden heb je verkregen', 'wat is de reden dat je aanbiedt', 'waarde van beloning' en 'alleen voor enkele documenten' (http://www.vandale.nl).
Aan de rechterzijde van het A4'tje staat onder meer de aantekening '500.000 €'.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het A4'tje verklaard dat [betrokkene 3] dat dubbelgevouwen op tafel heeft gelegd, dat de achterzijde reeds beschreven was, dat hij [betrokkene 3] er niet op heeft zien schrijven, dat uitsluitend de aantekeningen 'Volkel EHVK', 'Ramstein ETAR' en '[e-mailadres verdachte]' van zijn hand zijn, en dat tijdens de ontmoeting niet is gesproken over 500.000 euro, noch over de onderwerpen die aan de linkerzijde van het A4'tje zijn genoteerd.
Deze verklaring staat lijnrecht tegenover hetgeen de verdachte tegenover de Rijksrecherche heeft verklaard. Tijdens zijn eerste verhoor van 19 maart 2011 heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene 3] tijdens het gesprek aantekeningen maakte op een blocnote en dat ook hij hierop aantekeningen heeft gemaakt (p. 43). De verdachte heeft toen niet gezegd dat het papier waarop hij de aantekeningen maakte, was dubbelgevouwen. Pas bij een volgend verhoor, toen hem een kopie van het bewuste A4'tje werd getoond, heeft hij verklaard dat het A4'tje volgens hem was dubbelgevouwen (p. 53). De verdachte heeft toen wederom verklaard dat [betrokkene 3] tijdens het gesprek een aantal aantekeningen op het A4'tje maakte. De verdachte heeft voorts verklaard dat er al aantekeningen op het A4'tje stonden. Desgevraagd heeft de verdachte vervolgens nog uitdrukkelijk verklaard dat [betrokkene 3] "alleen aantekeningen heeft gemaakt op het papier waar ik ook aantekeningen op heb gemaakt" (p. 54).
Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van observatie en de tegenover de Rijksrecherche afgelegde verklaringen van de verdachte concludeert het hof dat tijdens de ontmoeting op 17 maart 2011 zowel door de verdachte als door [betrokkene 3] meermalen op het A4'tje is geschreven en dat hetgeen op het A4'tje werd genoteerd betrekking had op het tussen hen gevoerde gesprek. Het hof houdt het er voor dat de aantekeningen aan de linkerzijde van het A4'tje onderwerpen zijn die tijdens het gesprek op 17 maart 2011 aan de orde zijn gesteld.
Blijkens het door de advocaat-generaal opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2013 betreffende het uitluisteren van de deels hoorbare geluidsopname van het gesprek dat de verdachte op 17 maart 2011 met [betrokkene 3] heeft gevoerd, heeft de verdachte tijdens dat gesprek tegen [betrokkene 3] gezegd: "Ja, ja, ja, ik heb het zelf gepakt (...) ik heb het in verschillende dozen gedaan, en ik heb ervoor gezorgd dat ik (...) en je kunt niet zien wat er in zit, ik heb het nogal slim gedaan denk ik". En: "het is allemaal ingepakt, dus we moeten de container traceren (...) en het duurt een paar dagen voor mij om alle informatie te vinden (...) verschillende dozen, tenminste een paar dagen".
Uit het door de Rijksrecherche opgemaakte proces-verbaal van bevindingen betreffende inbeslagname d.d. 4 mei 2011 (p. 871) en het ambtsbericht van de MIVD d.d. 26 juli 2011 (p. 1315), blijkt dat zich in de container met daarin de huisraad van de verdachte, welke container vanuit de haven van Dubai retour is gezonden naar de haven van Rotterdam, een cd-rom bevond met daarop gerubriceerde informatie. Ook bevond zich in die container andere, niet gerubriceerde informatie die betrekking had op F-16's.
Dat de verdachte, zoals hij blijkens de geluidsopname tegen [betrokkene 3] heeft gezegd, zelf dozen heeft ingepakt, vindt bevestiging in het door de Rijksrecherche opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 oktober 2011, waaruit blijkt dat de verdachte volgens verhuisbedrijf [bedrijf A] veel zogenaamd kleingoed zelf (in dozen) heeft ingepakt (p. 1538).
Aan de inhoud van voornoemde passages van het gesprek dat de verdachte op 17 maart 2011 met [betrokkene 3] heeft gevoerd, kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs geen andere betekenis worden toegekend dan dat die betrekking hebben op voorwerpen als de door de Rijksrecherche aangetroffen cd-rom.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof voorts nog het volgende af.
Blijkens de tegenover de Rijksrecherche respectievelijk ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaringen van de getuigen [betrokkene 2] (p. 456 e.v.) en [betrokkene 4] (p. 12 e.v.), die de verdachte op basis van een notariële volmacht hielpen bij het op orde krijgen van zijn financiële zaken, bevond de verdachte zich ten tijde van het onder 1 bewezen verklaarde feit in een uiterst penibele financiële situatie. De schulden van de verdachte beliepen op dat moment enkele tonnen. De verdachte heeft op 17 maart 2011 tegenover de Rijksrecherche verklaard dat hij op dat moment al circa driekwart jaar niet aan zijn hypothecaire verplichtingen had voldaan (p. 48). De getuige [betrokkene 2] heeft tegenover de Rijksrecherche verklaard dat getracht werd de dreigende openbare verkoop van de woning van de verdachte te voorkomen (p. 457).
Van enig perspectief op (gedeeltelijke) aflossing van de schulden is het hof geenszins gebleken. De verdachte heeft op 17 maart 2011 tegenover de Rijksrecherche verklaard dat hij op dat moment geen inkomsten had (p. 37). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zijn zakelijke plannen met voormalige vliegbasis Twente - één van de redenen van zijn vertrek bij de Koninklijke Luchtmacht - definitief niet doorgingen, en dat het niet mogelijk was om terug te keren naar de Koninklijke Luchtmacht. De stelling dat hij concreet zicht had op een goed betaalde baan in Dubai, mist elke feitelijke onderbouwing.
Uit de beloftes die de verdachte in de bewezen verklaarde periode per e-mail aan zijn omgeving deed en de indringende e-mails die de verdachte ontving van zijn ex-vriendin [betrokkene 5] (p. 2863, p. 2877 en p. 3122), zijn vrienden [betrokkene 4] (p. 2865, p, 3194, p. 3331 en p. 3488) en [betrokkene 2] (p. 2996, p. 3328 en p. 3504), alsook van de investeerder in zijn bedrijfsplan, [bedrijf B], (p. 3520) leidt het hof af dat er in de bewezen verklaarde periode door de omgeving van de verdachte grote druk op hem werd uitgeoefend om (een deel van) zijn schulden af te lossen.
Tot slot leidt het hof uit de inhoud van de sms-berichten die de verdachte in de bewezen verklaarde periode naar [betrokkene 3] heeft verzonden af dat hij dringend diens hulp nodig had. De verdachte heeft in de periode van 28 februari 2011 tot en met 16 maart 2011 onder meer de volgende teksten per sms-bericht naar [betrokkene 3] gestuurd: 'Need help today!', 'Need help, can we meet today? Time is realy critical now', 'Need your help today or all is lost. Please do something!' en 'Can we please meet today or tomorrow, need to see you' (p. 235 e.v.). Als een feit van algemene bekendheid heeft te gelden dat de letterlijke betekenis van die berichten luidt 'Heb vandaag hulp nodig!', 'Heb hulp nodig, kunnen we elkaar vandaag ontmoeten? Tijd is doorslaggevend nu', 'Heb vandaag je hulp nodig of alles is verloren. Alsjeblieft doe iets!' en 'Kunnen we elkaar alsjeblieft vandaag of morgen ontmoeten, moet je zien' (http://www.vandale.nl).
Het hof stelt op grond van het vorenstaande vast dat de verdachte in de bewezen verklaarde periode binnen een kort tijdsbestek een aanzienlijk geldbedrag nodig had en dat de verdachte mitsdien een motief had voor het onder 1, tweede alternatief, bewezen verklaarde feit.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 1, tweede alternatief, bewezen verklaarde heeft begaan op genoemde feiten en omstandigheden. Die overtuiging wordt gesterkt door de hierna te bespreken, ongeloofwaardige verklaring van de verdachte omtrent de reden van zijn contact met [betrokkene 3].
11.1.5
Het alternatieve scenario
De verdachte heeft in verschillende stadia van de procedure een alternatieve lezing gegeven van de gebeurtenissen. De ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaring omtrent de reden van zijn contact met [betrokkene 3] komt in de kern op het volgende neer. Toen de verdachte in december 2010 in de buurt van zijn woning in [woonplaats] zijn hond aan het uitlaten was, kreeg hij van een hem onbekende man een stuk papier in zijn hand geduwd. De man, die goed Nederlands sprak, zei tegen de verdachte dat hij het telefoonnummer dat op het stuk papier stond, moest bellen in verband met Radom. De verdachte heeft het betreffende telefoonnummer gebeld en kreeg de heer [betrokkene 3] te spreken. [betrokkene 3] gaf te kennen dat hij de verdachte vragen wilde stellen over het neerstorten van een Wit-Russisch gevechtsvliegtuig tijdens een vliegshow in Radom (Polen) op 30 augustus 2009, waarbij de verdachte en zijn demoteam aanwezig waren geweest. De verdachte wist dat [betrokkene 3] verbonden was aan de ambassade van de Russische Federatie in Nederland. [betrokkene 3] gaf aan dat men zich afvroeg wat de betrokkenheid van de verdachte was bij dat ongeval. Volgens [betrokkene 3] zouden er serieuze verdenkingen jegens de verdachte zijn. Tijdens de ontmoetingen op 24 januari en 17 maart 2011 is gesproken over het ongeval in Radom, niet over het verstrekken en/of ter beschikking stellen van staatsgeheime informatie, aldus de verdachte.
Het hof acht deze alternatieve lezing geenszins aannemelijk geworden. Allereerst omdat die lezing onvoldoende steun vindt in het dossier. Het hof wijst erop dat noch op het onder [betrokkene 3] in beslag genomen A4'tje, noch in het proces-verbaal van bevindingen betreffende het uitluisteren van de deels hoorbare geluidsopname van het gesprek van 17 maart 2011 het woord 'Radom' voorkomt, dan wel woorden die onmiskenbaar verband houden met het vliegongeval dat daar in 2009 heeft plaatsgevonden. Van hetgeen de verdediging dienaangaande bij pleidooi naar voren heeft gebracht, kan bepaald niet worden gezegd dat de geciteerde passages (eenduidig) op Radom betrekking hebben.
Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op bepaalde onderdelen een wezenlijk andere verklaring afgelegd dan tegenover de Rijksrecherche. Zo heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 november 2011 verklaard dat hij ervan werd verdacht betrokken te zijn bij het ongeval, dat zijn naam in het ongevallenrapport werd genoemd, en dat hij zich door [betrokkene 3] onder druk gezet voelde (p. 17). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte daar aan toegevoegd dat hij 'zich zorgen maakte'. Tegenover de Rijksrecherche heeft hij echter verklaard dat [betrokkene 3] hem allerlei technische vragen over het ongeval stelde (p. 43 en p. 50), dat [betrokkene 3] tegen hem zei dat hij zich geen zorgen hoefde te maken, dat [betrokkene 3] hem geen aanleiding gaf om argwaan te hebben (p. 54 en p. 106), en dat hij zich geen moment zorgen heeft gemaakt om het feit dat hem vragen werden gesteld (p. 105).
Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de in zijn telefoon aangetroffen sms-berichten verklaard dat hij [betrokkene 3] sms-berichten met de tekst 'Need help' heeft gestuurd omdat hij diens hulp nodig had om te voorkomen dat hij in het ongevallenrapport als verantwoordelijke aangewezen zou worden. Tegenover de Rijksrecherche heeft de verdachte echter verklaard dat hij [betrokkene 3] die sms-berichten heeft gestuurd omdat dit de afgesproken manier was om met elkaar in contact te komen (p. 64 en p. 65). [betrokkene 3] had na het eerste gesprek aangegeven dat de verdachte hem kon bereiken middels een sms-bericht met de tekst 'need your help' (p. 43). Omdat hij het een beetje vreemd vond, heeft hij [betrokkene 3] gevraagd waarom hij hem met een sms-bericht kon benaderen. [betrokkene 3] zei daarop dat dit hun manier van werken was, aldus de verdachte (p. 53). Deze uitleg heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep echter niet kunnen reproduceren.
De verschillen tasten naar het oordeel van het hof de betrouwbaarheid van verdachtes verklaringen in de kern aan.
Tot slot bevat de verklaring van de verdachte een aantal elementen waardoor die verklaring naar 's hofs oordeel nog meer aan geloofwaardigheid inboet. Zo acht het hof, indien het onderwerp van gesprek het vliegtuigongeval in Radom zou zijn, de wijze waarop de verdachte zou zijn benaderd buitengewoon merkwaardig. Ook wekt het bevreemding dat de verdachte - die stelt dat hem reeds vanaf het begin duidelijk zou zijn geworden dat hij door de Russische autoriteiten als 'verdachte' werd aangemerkt - blijkens zijn verklaring aan niemand, ook niet aan zijn voormalige werkgever de Koninklijke Luchtmacht, heeft verteld dat hij een ontmoeting met [betrokkene 3] had (p. 110).
11.2
Overwegingen aangaande feit 2
11.2.1
Het begrip staatsgeheim
Het begrip staatsgeheim wordt in de artikelen 98, 98a, 98b en 98c van het Wetboek van Strafrecht omschreven als: "een inlichting waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden".
Het begrip staatsgeheim is nader geconcretiseerd in het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst - bijzondere informatie d.d. 24 februari 2004 (Stcrt. 2004, 47, hierna: Vir-bi). Er is volgens artikel 5 van het Vir-bi en de toelichting daarop sprake van een staatsgeheim als het belang van de Staat of zijn bondgenoten in het geding is en indien kennisname van die informatie door een niet gerechtigde (compromittering genoemd) kan leiden tot schade, ernstige schade of zeer ernstige schade aan het belang van de Staat of zijn bondgenoten. De mate waarin die schade kan ontstaan, is bepalend voor het niveau van rubricering. In bijlage 2 bij het Vir-bi is de mogelijke schade aan de bedoelde belangen in het geval van gegevens met betrekking tot de krijgsmacht nader omschreven als "aantasting van de slagkracht of de veiligheid van de strijdkrachten". De MIVD spreekt in diverse, in deze zaak uitgebrachte ambtsberichten over een "operationeel risico" dat met compromittering van de in de tenlastelegging genoemde informatie wordt gelopen. De getuigen [getuige 1] (commodore-vlieger bij de Koninklijke Luchtmacht b.d.), 'A' (vlieg- en wapeninstructeur bij de Koninklijke Luchtmacht), en [getuige 2] (voormalig hoofd van de sectie/afdeling F-16 avionica en wapentechniek van de Koninklijke Luchtmacht), hebben ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat daarbij moet worden gedacht aan schade aan de effectiviteit van een missie en aan de veiligheid van de F-16 vlieger(formatie).
Volgens artikel 11 van het Vir-bi behoudt gerubriceerde informatie die krachtens een internationaal verdrag of overeenkomst is verkregen de aan die informatie toegekende rubricering. De partijen bij het Noord-Atlantisch Verdrag dienen volgens het eerste artikel van het Verdrag tussen de Partijen bij het Noord-Atlantisch Verdrag inzake de beveiliging van gegevens d.d. 6 maart 1997 (Trb. 1998, 187) zorg te dragen voor de beveiliging en bescherming van als zodanig aangemerkte gerubriceerde gegevens die hetzij afkomstig zijn van de NAVO, hetzij door een lidstaat aan de NAVO worden voorgelegd, hetzij afkomstig zijn van een lidstaat en aan een andere lidstaat worden aangeboden ter ondersteuning van een NAVO-programma, -project of -contract. De getuige [getuige 2] heeft in zijn notitie d.d. 7 maart 2013 aangegeven dat landen ook op grond van een zogeheten Memorandum Of Understanding - die de Verenigde Staten met elk land dat van hen gerubriceerde informatie ontvangt ondertekenen -gehouden zijn om compromittering van gerubriceerde informatie tegen te gaan.
De hiervoor genoemde getuige 'A' en de getuige 'B' (Hoofd Afdeling Jachtvliegtuig Operaties van de Koninklijke Luchtmacht) hebben ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de rubricering van het brondocument bepalend is voor de rubricering (in formele zin) van een document dat daaraan ontleende informatie bevat (paragraaf 12 respectievelijk 65).
Of in materiële zin sprake is van staatsgeheime informatie als bedoeld in artikel 98 e.v. van het Wetboek van Strafrecht, is blijkens de wetsgeschiedenis ter beoordeling aan de rechter (Memorie van Antwoord bij het ontwerp van wet houdende nadere voorzieningen met betrekking tot de bescherming van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de Staat wordt geboden, Kamerstukken I 1950/51, 1554, p. 1). De formele rubricering van het document is daarbij niet van doorslaggevend belang. In de onderhavige zaak is het hof bij die beoordeling aangewezen op de zich in het dossier bevindende ongezwarte tekstgedeelten van de documenten, de toelichtingen die de MIVD (na raadpleging van het Commando Luchtstrijdkrachten, hierna: CLSK) in de ambtsberichten op het staatsgeheime karakter van de in die documenten vervatte en gezwarte informatie heeft gegeven, en de verklaringen van getuigen.
De ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuige [getuige 2] heeft omtrent het materiële begrip staatsgeheim verklaard dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen het vliegtuig zelf enerzijds, en de daaraan toegevoegde militaire avionica en bewapening anderzijds. [getuige 2] heeft verklaard dat onder meer de effectiviteit van het wapensysteem, de daarbij behorende avionica en de specifieke mogelijkheden en beperkingen daarvan, alsook de specifieke wapens waarover de verschillende NAVO-bondgenoten beschikken staatsgeheime informatie betreffen. Hetzelfde geldt volgens de getuigen [getuige 2], [getuige 1] en 'A' voor de wijze waarop die middelen worden ingezet, de tactische en operationele aspecten, alsook de effectiviteit van die inzet. Ook aanvals- en verdedigingsplannen in het algemeen zijn staatsgeheim, aldus de getuige [getuige 1]. Ten slotte is de (door bondgenoten overgedragen alsook op operationele ervaring en eigen inlichtingenbronnen gebaseerde) kennis over de beperkingen (ook) van potentieel vijandelijke systemen staatsgeheim, vanwege het belang voor de eigen benaderingstactieken, aldus de getuigen [getuige 1], 'A' en [getuige 2].
11.2.2
Beoordeling van het staatsgeheime karakter van de in de tenlastelegging genoemde documenten
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op een cd-rom, die zich tezamen met de huisraad van de verdachte in een container bevond die door de verdachte naar Dubai was verscheept, diverse documenten zijn aangetroffen die volgens het CLSK en de MIVD staatsgeheime informatie bevatten. Die documenten houden het volgende in.
F-16 Capabilities
In het document 'F-16 Capabilities', dat bestaat uit 28 dia's, worden blijkens het ambtsbericht van de MIVD d.d. 26 september 2011 (p. 1424 e.v.) en sommige van de ongezwarte tekstgedeelten van het document beperkingen beschreven van navigatie- en wapensystemen waarmee een F-16 kan zijn uitgerust en waarmee een jachtvlieger rekening dient te houden.
Op elke dia van het document is - zowel aan de onderzijde als aan de bovenzijde - de rubricering 'NATO SECRET' aangebracht.
Air-air weapons employment
In het document 'Air-air weapons employment', dat bestaat uit 73 dia's met bijschriften, wordt blijkens het ambtsbericht van de MIVD d.d. 26 september 2011 (p. 1432 e.v.) en de ongezwarte tekstgedeelten van het document ingegaan op de inzet van F-16 wapensystemen tijdens luchtgevechtsmissies.
Het bijschrift bij de eerste dia luidt: 'Slides are non-class, information will be up to secret!'. Als een feit van algemene bekendheid heeft te gelden dat de letterlijke betekenis van die zin luidt: 'Dia's zijn niet geclassificeerd, informatie zal zijn tot aan geheim!' (http://www.vandale.nl). Het hof begrijpt hieruit dat de informatie op de dia's zelf niet als gerubriceerde informatie diende te worden beschouwd, maar dat de (mondelinge en) schriftelijke toelichting op de dia's - zoals die in de bijschriften bij afzonderlijke dia's is vervat - wel als gerubriceerde informatie diende te worden beschouwd, zoals ook de getuige 'A' ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard (paragraaf 28).
2v1 ACM (contract & comm.)
Het document '2v1 ACM (contract & comm.)', dat bestaat uit 29 dia's, beschrijft blijkens het ambtsbericht van de MIVD d.d. 26 september 2011 (p. 1509 e.v.) en de ongezwarte tekstgedeelten van het document tactische procedures die dienen te worden gevolgd tijdens luchtgevechtsmissies waarbij twee Nederlandse jachtvliegers worden geconfronteerd met één tegenstander.
Op de derde dia van het document staat: 'Classification NATO SECRET'.
TOP MLU (...) test
Het document 'TOP MLU (...) test' bevat blijkens het ambtsbericht van de MIVD d.d. 26 september 2011 (p. 1518 e.v.) informatie over de capaciteiten van de Midlife Update versie van de F-16.
Het document is niet voorzien van een rubricering, doch had volgens het CLSK en de MIVD moeten zijn voorzien van de rubricering 'SECRET - NETHERLANDS EYES ONLY' omdat de test is ontleend aan het gerubriceerde naslagwerk 'TOP F-16'.
Op grond van de hiervoor vermelde inhoud van de documenten, die door de verdediging niet is betwist, de tot het bewijs gebezigde ambtsberichten waarin door de MIVD de risico's van compromittering van voornoemde informatie zijn toegelicht, en de tot het bewijs gebezigde verklaring van de getuige 'A', stelt het hof vast dat compromittering van de gezwarte informatie de slagkracht of de veiligheid van de strijdkrachten kan aantasten en aldus een operationeel risico met zich meebrengt. De gezwarte informatie betreft derhalve informatie waarvan de geheimhouding door het belang van de staat en/of zijn bondgenoten wordt geboden en dient als staatsgeheime informatie te worden aangemerkt.
11.2.3
Openbaarheid en gedateerdheid van de informatie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat nagenoeg alle (gezwarte) informatie die is vervat in de ten laste gelegde documenten door middel van gedegen research ook door derden uit het publieke domein verkregen kan worden en dat daaraan dientengevolge geen staatsgeheim karakter in materiële zin kan worden toegekend. De verdediging heeft ter onderbouwing van dat standpunt verwezen naar een twaalftal websites zoals die zijn vermeld in het door de verdediging opgestelde document getiteld 'standpunt betreffende de mate van openbaarheid van de in de tenlastelegging weergegeven informatie' d.d. 12 november 2012 en de daarbij gevoegde notitie van de getuige [getuige 1].
De verdachte heeft zich ter terechtzitting van 27 september 2012 op het standpunt gesteld dat de betreffende informatie bovendien gedateerd is en dat door compromittering van die informatie de staatsveiligheid mitsdien niet in gevaar kan worden gebracht. Alleen het gecompromitteerd raken van beperkingen van actuele radarinstallaties of informatie over actuele wapensystemen is problematisch, aldus de verdachte (p. 6 e.v. van het proces-verbaal van die terechtzitting).
De MIVD heeft bij ambtsberichten van 14 en 31 januari 2013 (genummerd DIS2012018218 en DIS2013001697), en aanvullend op 28 maart en 2 april 2013 (DIS2013004617 en DIS2013005023), op het standpunt van de verdediging gereageerd. Op verzoek van het hof heeft de reeds eerder aangehaalde getuige [getuige 2] bij brief van 7 maart 2013 zijn visie op het standpunt van de verdediging gegeven. Daarnaast zijn de heer [getuige 2], de heer [getuige 1] en de eveneens reeds eerder aangehaalde getuige 'A' ter terechtzitting in hoger beroep hierover gehoord.
Op basis van de genoemde schriftelijke producties en de ter terechtzitting afgelegde verklaringen overweegt het hof het navolgende.
Het hof concludeert dat het op zichzelf juist is dat op internet zeer veel informatie over de F-16 en (mogelijke) bewapening kan worden gevonden, daaronder begrepen informatie die afkomstig lijkt te zijn van F-16 producent Lockheed Martin. Op de websites waarnaar de verdediging heeft verwezen, heeft de MIVD evenwel niet de informatie aangetroffen die in de (in de tenlastelegging genoemde) documenten is gezwart. De getuige 'A' heeft verklaard dat hij eveneens geen gezwarte informatie heeft aangetroffen op de door hem bekeken websites. De heer [getuige 2] en de voormalige F-16 vlieger die hem heeft bijgestaan, hebben op de door de verdediging genoemde websites geen gerubriceerde informatie aangetroffen.
Evident is naar 's hofs oordeel dat belanghebbenden zoals F-16 producent Lockheed Martin en de Amerikaanse overheid zelf geen gerubriceerde gegevens zullen publiceren.
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1] maakt het hof daarnaast op dat de door hem bedoelde staatsgeheime informatie niet rechtstreeks aan de inhoud van de door hem genoemde websites kan worden ontleend, maar tot op zekere hoogte door hem (als voormalig F-16 vlieger en ingevoerde lezer) kan worden afgeleid uit andere gegevens, zoals mededelingen omtrent uitgebrachte nieuwe en verbeterde versies van bijvoorbeeld wapen- of radarsystemen. Het hof heeft echter moeten vaststellen dat die afgeleide gegevens, net zoals de gegevens waaruit zij zouden zijn af te leiden, in vergaande mate onbepaald zijn. Het mag (zoals gesteld in paragraaf 119 van de pleitnotities en paragraaf 33 op pagina 14 van de duplieknotities) in de visie van de verdediging zo zijn dat 'met alle informatie die op het internet circuleert over ieder denkbaar wapensysteem, een insider c.q. iemand die kwaad in de zin heeft een heel eind (kan) komen', maar het zijn, zoals de getuige 'B' ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard (paragraaf 60), nu juist niet de algemene specificaties, maar de details die maken dat informatie het predicaat 'staatsgeheim' krijgt.
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat elke indicatie ontbreekt dat de staatsgeheime informatie die in de in de tenlastelegging genoemde documenten is vervat (als zodanig kenbaar) op internet beschikbaar is, laat staan dat zulks voor alle (gezwarte) informatie zou gelden, zoals de verdediging ook zelf onderkent.
Met betrekking tot de gedateerdheid van de informatie concludeert het hof op basis van de notitie en de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de getuige [getuige 2], alsmede op basis van de ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [getuige 3] (hoofd sectie beveiligingscoördinatie bij het CLSK, paragraaf 49-50) dat er een veelheid aan versies van de F-16 en haar militaire uitrusting in gebruik is bij de Amerikaanse luchtmacht, de NAVO en andere defensieorganisaties. Een aantal daarvan kan ten opzichte van hetgeen bij de Koninklijke Luchtmacht in gebruik is, (sterk) verouderd zijn. Nederland weet niet welke versies andere landen gebruiken. Compromittering van informatie omtrent oudere versies kan die andere gebruikers (bondgenoten) schade berokkenen, aldus de getuige 'C' (vlieg- en wapeninstructeur bij de Koninklijke Luchtmacht) ter terechtzitting in hoger beroep en de getuige 'B' tegenover de rechter-commissaris (paragraaf 44). Om die reden blijven volgens de getuige [getuige 2] gegevens van systemen die nog bij enige bondgenoot in gebruik zijn, staatsgeheim. Daarnaast kan volgens de getuige 'C' het niet derubriceren van achterhaalde informatie een tactisch voordeel opleveren.
Uit de tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de getuige 'A' (paragraaf 37) - die op verzoek van de beveiligingsofficier van het CLSK samen met een collega heeft beoordeeld of de in de tenlastelegging genoemde documenten gerubriceerde informatie bevatten - en het ambtsbericht van de MIVD d.d. 14 januari 2013 (genummerd DIS2012018218), leidt het hof bovendien af dat de documenten zijn beoordeeld aan de hand van actuele brondocumenten, respectievelijk dat de MIVD (op geleide van het CLSK) de betreffende informatie nog immer als staatsgeheime informatie beschouwt.
Nog daargelaten de afbreuk die aan de betrouwbaarheid van Nederland als bondgenoot zou worden gedaan en de gevolgen die de Verenigde Staten zouden (kunnen) verbinden aan een niet strikte honorering van de geheimhoudingseisen die worden gesteld, leidt het hof uit het voorgaande af dat van informatie die door tijdsverloop zijn staatsgeheime karakter heeft verloren, geen sprake is.
Het verweer wordt mitsdien op beide onderdelen verworpen.
11.2.4
Opzet
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat - kort samengevat - geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het onder zich nemen en/of houden van staatsgeheime informatie. In dat verband heeft de verdediging onder meer aangevoerd dat geen sprake is van bewustheid bij de verdachte dat het voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde documenten zou resulteren in schade voor Nederland (paragraaf 9 en paragraaf 144 e.v.). Het hof overweegt dienaangaande dat door de verdediging wordt miskend dat dit een eis is die de wet niet stelt.
Het hof overweegt ten aanzien van het bewezen verklaarde opzet voorts het navolgende.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op een cd-rom - die zich tezamen met de huisraad van de verdachte in een container bevond die door de verdachte naar Dubai was verscheept - documenten zijn aangetroffen die volgens de MIVD staatsgeheime informatie bevatten. Dat de verdachte die documenten onder zich had, is door de verdediging niet betwist.
Het hof heeft reeds in paragraaf 11.2.2 vastgesteld dat de documenten 'F-16 Capabilities', 'Air-air weapons employment' en '2v1 ACM (contract & comm.)' gerubriceerd materiaal bevatten en dat dit voor een ieder kenbaar was. Dat niet alle documenten op de door het Ministerie van Defensie voorgeschreven wijze (zoals weergegeven in de Uitvoeringsbepalingen Defensie Beveiligingsbeleid, Deelgebied Informatiebeveiliging, nr. D/201: Rubriceringen en Merkingen, p. 662 e.v. van het procesdossier) van een rubricering zijn voorzien, doet daar naar 's hofs oordeel niet aan af.
Van het document 'TOP MLU (...) test', dat niet van een rubricering is voorzien, is daarentegen niet direct kenbaar dat dit gerubriceerde informatie bevat. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 november 2011 over dat document evenwel verklaard dat hij weet dat hij dat niet op een cd-rom had mogen zetten en dat hij daarvoor zijn verantwoordelijkheid neemt (p. 10).
Gelet op het vorenstaande, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte zich ten tijde van het onder zich nemen van de genoemde documenten bewust is geweest van het feit dat hij gerubriceerde informatie onder zich nam.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 november 2011 verklaard dat hem bekend was dat gerubriceerde informatie niet op een privécomputer mocht worden gezet. De verdachte heeft voorts verklaard dat in de tijd waarin hij werd opgeleid, door F-16 vliegers met 'common sense' diende te worden omgegaan met gerubriceerde informatie. F-16 vliegers leerden dat boeken die in de kluis stonden daar bleven, en dat zij behoedzaam dienden om te gaan met materiaal dat kan worden gedownload. Die 'awareness' had hij vanaf het begin en die kreeg men ook mee van collega-vliegers, aldus de verdachte (p. 8).
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het 'veiligheidsbesef' in de loop der jaren verder werd aangescherpt. De verdachte heeft verklaard dat hij zich in verband met zijn bemoeienis met de inrichting van het nieuwe gebouw op vliegbasis Volkel destijds bewust met de veiligheid van staatsgeheime informatie bezighield. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat het zonder daartoe gerechtigd te zijn onder zich nemen van staatsgeheime informatie strafbaar is.
Ook de getuige 'C', opleidingsgenoot van de verdachte, heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat in zijn tijd gerubriceerd materiaal niet mee naar huis werd genomen en dat iedere vlieger zich ervan bewust was hoe men met gerubriceerd materiaal om moet gaan. Dat besef ontstond door hetgeen instructeurs die briefings gaven en directe collega's daarover opmerkten, aldus de getuige 'C'.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte reeds ten tijde van het onder zich nemen van de betreffende documenten doordrongen was van het feit dat hij geen gerubriceerd materiaal onder zich mocht nemen, maar dat hij - voorafgaand aan de ten laste gelegde periode - de betreffende documenten desondanks onder zich heeft genomen. Het mag zo zijn dat in de tijd waarin de verdachte werd opgeleid tot F-16 vlieger de regelgeving niet werd gedoceerd, maar van onduidelijkheid omtrent de omgang met gerubriceerd materiaal was - anders dan de verdediging stelt in paragraaf 126 van haar pleitnotities - kennelijk geen sprake.
Dat de verdachte zich in de bewezen verklaarde periode bewust was van het feit dat hij een cd-rom met daarop staatsgeheime informatie onder zich hield en dit ook gewild heeft, leidt het hof af uit het reeds hiervoor in paragraaf 11.1.4 aangehaalde proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2013 betreffende het uitluisteren van de geluidsopname van het gesprek dat de verdachte op 17 maart 2011 met [betrokkene 3] heeft gevoerd.
Uit het voorgaande volgt naar 's hofs oordeel dat ten aanzien van de cd-rom sprake is van opzet op het onder zich houden van staatsgeheime informatie in de bewezen verklaarde periode. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
12. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1, tweede alternatief, bewezen verklaarde levert op:
Handelingen plegen ter voorbereiding van een inlichting en/of een voorwerp als bedoeld in artikel 98 van het Wetboek van Strafrecht zonder daartoe gerechtigd te zijn opzettelijk verstrekken aan en/of ter beschikking stellen van een buitenlandse mogendheid, terwijl hij weet dat het een zodanige inlichting betreft.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk een voorwerp als bedoeld in artikel 98 van het Wetboek van Strafrecht, zonder daartoe gerechtigd te zijn, onder zich houden.
13. Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft subsidiair betoogd dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte voor wat betreft het voorhanden hebben van niet-gerubriceerde slides een beroep toekomt op feitelijke dwaling en/of rechtsdwaling (paragraaf 97 e.v.).
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof heeft in paragraaf 11.2.2 vastgesteld dat op de documenten 'F-16 Capabilities', 'Air-air weapons employment' en '2v1 ACM (contract & comm.)' is aangegeven dat sprake is van gerubriceerd materiaal. In paragraaf 11.2.4 heeft het hof overwogen dat, hoewel niet alle documenten op de door het Ministerie van Defensie voorgeschreven wijze van een rubricering zijn voorzien, van die documenten voor een ieder kenbaar is dat zij gerubriceerde informatie bevatten. Het hof heeft vastgesteld dat het document 'TOP MLU (...) test' niet van een rubricering is voorzien, maar dat de verdachte over dat document heeft verklaard dat hij weet dat hij dat niet op een cd-rom had mogen zetten en dat hij daarvoor zijn verantwoordelijkheid neemt. Het hof heeft in laatstgenoemde paragraaf voorts geconcludeerd dat de verdachte reeds ten tijde van het onder zich nemen van de betreffende documenten doordrongen was van het feit dat hij geen gerubriceerd materiaal onder zich mocht nemen.
Het vorenstaande brengt naar het oordeel van het hof mee dat geen sprake is van een situatie waarin de verdachte niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij beter had behoren te weten, noch van een voor een geslaagd beroep op rechtsdwaling vereiste verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging.
Aangezien er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
14. Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het (thans) onder 1 tweede alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Voor zover het hof het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen mocht achten, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
15. Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsook op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, die als F-16 piloot bij de Koninklijke Luchtmacht werkzaam is geweest en uit dien hoofde kennis heeft gekregen van staatsgeheime informatie, heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan het plegen van handelingen ter voorbereiding van het - zonder daartoe gerechtigd te zijn - verstrekken en/of ter beschikking stellen van staatsgeheime informatie aan een buitenlandse mogendheid, te weten aan Rusland. De verdachte heeft zich daarbij kennelijk laten leiden door financieel gewin.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het - zonder daartoe gerechtigd te zijn - onder zich houden van een cd-rom met daarop documenten waarin staatsgeheime informatie is vervat.
De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen het door zijn voormalige werkgever in hem gestelde vertrouwen ernstig beschaamd, maar ook het aanzien van de Koninklijke Luchtmacht schade toegebracht.
De strafbaarstelling van de door de verdachte gepleegde feiten beoogt de door het belang van de Staat of zijn bondgenoten geboden geheimhouding van informatie te beschermen. Indien het ten aanzien van het eerste feit tot een voltooid delict was gekomen, had grote schade kunnen worden toegebracht aan de Staat of zijn bondgenoten, en had bovendien de veiligheid van Nederlandse jachtvliegers of jachtvliegers van bondgenoten ernstig in gevaar kunnen worden gebracht. Bovendien zijn door het handelen van de verdachte hoe dan ook de goede bondgenootschappelijke verhoudingen op het spel gezet, nu immers die bondgenoten erop moeten kunnen vertrouwen dat door Nederlandse vliegers geen inbreuk wordt gemaakt op multi- en bilaterale afspraken over de beveiliging en bescherming van gerubriceerde informatie.
Het hof rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Op ernstige feiten zoals de onderhavige kan, mede met het oog op de markering van de geschonden norm, naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De wettelijke maximale gevangenisstraf voor het verstrekken en/of ter beschikking stellen van staatsgeheime informatie aan een buitenlandse mogendheid bedraagt 15 jaren. De wettelijke maximale gevangenisstraf voor het plegen van handelingen ter voorbereiding daarvan bedraagt 6 jaren.
De wettelijke maximale gevangenisstraf voor het onder zich houden van staatsgeheime informatie bedraagt eveneens 6 jaren.
De schending van de veiligheidsvoorschriften die het onder 2 bewezen verklaarde feit oplevert, acht het hof bij de bepaling van de strafmaat evenwel van ondergeschikt belang.
Het hof ziet geen aanleiding om de proceshouding van de verdachte in strafverminderende zin in aanmerking te nemen. De verdachte heeft weliswaar, zoals de verdediging heeft aangevoerd, zijn medewerking verleend aan de onderhavige strafzaak, maar hij heeft naar het oordeel van het hof geen volledige opening van zaken gegeven.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren een passende en geboden reactie vormt.
16. Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven Apple MacBook, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte na formattering dan wel, indien formattering niet leidt tot de definitieve verwijdering van staatsgeheimen, verwijdering van de harde schijf.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven Apple iMac, zal het hof de teruggave gelasten aan de rechthebbende, de heer [betrokkene 2], na formattering dan wel, indien formattering niet leidt tot de definitieve verwijdering van staatsgeheimen, verwijdering van de harde schijf.
17. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36d, 57, 98, 98a en 98c van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
18. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, tweede alternatief, en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, tweede alternatief, en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven Apple MacBook na formattering dan wel, indien formattering niet leidt tot de definitieve verwijdering van staatsgeheimen, verwijdering van de harde schijf.
Gelast de teruggave aan [betrokkene 2] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven Apple iMac na formattering dan wel, indien formattering niet leidt tot de definitieve verwijdering van staatsgeheimen, verwijdering van de harde schijf.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. G. Knobbout en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. H. Biemond.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 april 2013.