Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten
Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/7.6:7.6 Conclusie
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/7.6
7.6 Conclusie
Documentgegevens:
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Net als de eerder in deze studie besproken materiële rechten, omvat ook het eigendomsrecht materiële positieve verplichtingen. In dit kader heeft het Hof overwogen dat op de Staat de plicht rust om positieve beschermingsmaatregelen te nemen ter bescherming van het eigendomsrecht. Deze verplichtingen kunnen zowel preventief van aard zijn, als ook herstellend van karakter. De verplichtingen blijven niet beperkt tot de relatie overheid- burger, maar gelden over de band van de positieve verplichtingen ook voor de Staat in de horizontale relatie van burger-burger. In tegenstelling tot de in de vorige hoofdstukken besproken artikelen 2, 3 en 8 EVRM maakt het eigendomsrecht geen onderdeel uit van het EVRM, maar is het opgenomen in het aanvullend Eerste Protocol bij het Verdrag. Hiermee is de bijzondere positie van het eigendomsrecht gegeven. Bovendien kan in de sociaal-economische kwesties die onder het eigendomsrecht een rol spelen een verklaring worden gevonden voor de ruime margin of appreciation die de Staten in dat type zaken wordt gelaten. Vanwege deze ruime margin of appreciation zijn de materieële verplichtingen onder het eigendomsrecht beperkter in omvang dan bijvoorbeeld onder het absolute folterverbod behorend bij artikel 3 EVRM. De ruime margin die de Staten toekomt in eigendomskwesties is echter niet van invloed op de procedurele eisen die het Hof onder dit recht van de Staten verlangt. Sterker nog: net als onder artikel 8 EVRM weerhoudt een inhoudelijke beoordelingsruimte voor de Staat het Hof er niet van om in die gevallen (juist) procedurele eisen te formuleren voor de nationale autoriteiten. Deze procedurele eisen kunnen voor structurele veranderingen zorgen in de nationale gang van zaken, en kunnen daarmee dus op procedureel vlak verstrekkende gevolgen hebben voor de autoriteiten van de Staten.
De belangrijkste procedurele verplichting onder het eigendomsrecht ziet op de verplichting van een effectief rechtsmiddel in het nationale recht, met behulp waarvan een eigendomsinmenging kan worden aangevochten voor een nationale (rechterlijke) instantie. Deze plicht richt zich doorgaans tot de rechterlijke autoriteit. Onder artikel 1 EP EVRM gelden in de praktijk ook diverse procedurele verplichtingen voor de uitvoerende autoriteiten. Zo moet – niet uitputtend, zie voor een meeromvattend overzicht paragraaf 7.3 – betrokkene tijdig op de hoogte worden gebracht van de te nemen maatregel en in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord. De procedurele waarborgen spelen vooral onder de fair balance-toets een belangrijke rol in de EHRM-jurisprudentie. Deze waarborgen verschillen van de meer expliciet geformuleerde procedurele positieve verplichtingen onder de artikelen 2, 3 en 8 EVRM. Toch maakt het feit dat de procedurele garanties deel uitmaken van de proportionaliteitstoets onder het eigendomsrecht dat deze garanties verplichtingen voor de nationale autoriteiten met zich brengen. Dit zijn overigens geen zelfstandige verplichtingen: een niet nakomen resulteert niet automatisch in een schending.
Verder geldt ook onder het eigendomsrecht dat hoe ingrijpender de maatregel, en hoe meer dit raakt aan een vitaal (eigendoms)belang van de betrokkene, des te meer waarde het Hof hecht aan de aanwezigheid van procedurele waarborgen in de nationale procedure. Ook onder artikel 8 EVRM bleek een inmenging in een voor de persoon in kwestie vitaal belang reden om een toegankelijke nationale procedure inclusief procedurele waarborgen te verlangen.
In het 8 EVRM-hoofdstuk is een viertal factoren geformuleerd met behulp waarvan meer lijn kan worden aangebracht in de casuïstische EHRM-jurisprudentie. Een aantal van deze factoren, waaronder de onomkeerbaarheid van de mogelijke schade en het behoren tot een kwetsbare groep vinden we ook (voorzichtig) terug onder het eigendomsrecht.
Een belangrijk verschil met artikel 8 EVRM is echter dat de eigendomsrechtelijke jurisprudentie van het Hof ten aanzien van de potentiële onomkeerbare schade en het behoren tot een kwetsbare groep minder is uitgekristalliseerd dan onder 8 EVRM-uithuisplaatsings/verplaatsingszaken (Roma) of onder 3 EVRM-asielzaken. In vergelijking met dit laatste type zaken doet de dreiging van onomkeerbare schade zich niet standaard voor onder artikel 1 EP EVRM. Bij een uitzetting onder artikel 3 EVRM is de onomkeerbare mogelijke schade zowel een constante factor in de toets van het EHRM zelf als in wat het Hof van de Staat eist.
In sommige gevallen bleek de procedurele betekenis van 1 EP EVRM van toegevoegde waarde te zijn in belastinggeschillen. Onder omstandigheden werden namelijk sommige 6 EVRM-eisen onderdeel van de 1 EP EVRM-toets op een terrein waar het recht op een eerlijk proces en de bijbehorende eisen in beginsel niet van toepassing zijn.
De procedurele eisen onder artikel 1 EP EVRM kunnen in de praktijk zowel tot het bestuur als de rechter gericht zijn. Maar ook de wetgever kan op grond van artikel 1 EP EVRM verplicht zijn om bepaalde procedurele eisen in de nationale wetgeving te codificeren. De ruimte van de Staat ten aanzien van het nationale inhoudelijke eigendomsbeleid is ruim. Daarom heeft het Hof diverse procedurele verplichtingen onder het eigendomsrecht gecreëerd. Voor alle procespartijen is kennis van deze procedurele eisen onontbeerlijk. Te meer nu dit type verplichtingen juist structurele wijzigingen kan verlangen, omdat ze algemene gelding hebben en doorgaans dus niet beperkt blijven tot vergelijkbare gevallen zoals het geval is bij de materiële positieve verplichtingen.