Rb. Rotterdam, 02-05-2013, nr. ROT 12/443, nr. ROT 12/445
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ9269
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
02-05-2013
- Zaaknummer
ROT 12/443
ROT 12/445
- LJN
BZ9269
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ9269, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 02‑05‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CBB:2015:6
- Wetingang
art. 5:58 Wet op het financieel toezicht
- Vindplaatsen
JOR 2013/179 met annotatie van Prof. mr. D.R. Doorenbos
Uitspraak 02‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Wet op het financieel toezicht (Wft), bestuurlijke boete, artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft. Gegrond beroep. Herroeping boetebesluit. Geen publicatie op grond van artikel 1:98 van de Wft. AFM is naar aanleiding van twee door eiser opgestelde berichten een onderzoek gestart naar mogelijke overtreding van marktmisbruikwetgeving. AFM heeft in dit verband vastgesteld dat eiser informatie heeft verspreid waarvan AFM meent dat van die berichtgeving een onjuist of misleidend signaal uitging of te duchten was, terwijl eiser volgens AFM wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend was. Op grond van dit onderzoek is AFM - voor zover van belang - overgegaan tot de oplegging van twee boetes aan eiser, waaraan AFM ten grondslag heeft gelegd dat eiser met die berichten artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft heeft overtreden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond omdat zij van oordeel is dat er geen sprake is van overtreding van artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft. AFM was derhalve niet bevoegd de boetes aan eiser op te leggen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de mededelingen in de berichten van eiser, zijnde een tweetal ‘sales commentaries’ een zodanig aantal subjectieve elementen bevatten - hoewel er ook een paar elementen in zitten die duiden op feiten dan wel feitenkennis - dat het ervoor moet worden gehouden dat het ging om een mening. Van de door eiser verspreide informatie ging geen misleidend of onjuist signaal uit.
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 12/443 en ROT 12/445
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2013 in de zaken tussen
[A], te [woonplaats A], eiser,
gemachtigde: mr. G.P. Roth,
en
de stichting Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM), verweerster.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2011 (boetebesluit 1) heeft AFM aan [B] twee bestuurlijke boetes opgelegd van elk € 192.000,- wegens het tweemaal overtreden van artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet op het financieel toezicht (Wft).
Bij besluit van 8 juli 2011 (boetebesluit 2) heeft AFM aan eiser twee bestuurlijke boetes opgelegd van elk € 12.000,- wegens het tweemaal overtreden van artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wft.
Bij besluit van 23 december 2011 (bestreden besluit 1) heeft AFM het bezwaar van [B] tegen boetebesluit 1, onder aanpassing van de motivering daarvan, ongegrond verklaard (zaaknummer ROT 12/445).
Bij besluit van 23 december 2011 (bestreden besluit 2) heeft AFM het bezwaar van eiser tegen de publicatie van boetebesluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen boetebesluit 2 ongegrond verklaard (zaaknummer ROT 12/443).
Bij besluit van 25 januari 2012 (bestreden besluit 3) heeft AFM bestreden besluit 2 herroepen wat betreft het bezwaar tegen boetebesluit 2, de motivering hiervan aangevuld en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen deze drie bestreden besluiten beroep ingesteld.
AFM heeft een verweerschrift ingediend.
Bij beslissing als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 9 mei 2012 heeft de rechter-commissaris van de rechtbank bepaald dat
beperking van de kennisneming van de stukken inzake het bezwaar van [B] tegen
boetebesluit 1 - op de aanvullende inventarislijst aangeduid met de nummers 1 t/m 12 - niet gerechtvaardigd is en ten aanzien van de niet geanonimiseerde versie van het e-mailbericht van 22 september 2009 van een tipgever wel gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend om mede op grondslag van het e-mailbericht van 22 september 2009 uitspraak te doen op het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. M.R. Hosemann. Namens AFM zijn verschenen mr. A.A. ¬van Angeren, drs. T.H.S. Lee en mr. M.J. Blotwijk.
Overwegingen
1.1 [B]is een wereldwijd opererende broker/dealer voor de institutionele markt, die is genoteerd aan NYSE. [B] verricht transacties uitsluitend voor professionele beleggers.
1.2 Op 15 juli 2008 verstuurt eiser, destijds werkzaam bij het kantoor van [B] in Amsterdam, via Bloomberg een e-mailbericht aan een aantal personen binnen en buiten [B]. Dat bericht verspreidt zich vervolgens (vrijwel onaangepast) naar verschillende marktpartijen en bereikt ook een aantal dagbladen. Het e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“Fortis EUR9.00 1 for 2 rights issue at EUR4 quite certain.
FORA NA,Mcap €23bn. 1 for 2 rights issue quite certain. Not even excluding a 1 for 1 issue. Currently 2.3 billion shares outstanding.
Fortis is in need to strenghten it’s balance sheet by €6-8 billion. CEO Votron made a deadly mistake 3 weeks only raising €1.5bn in new equity by issuing 150 new shares. He should have raised all the money Fortis needed by then.
Now Fortis is a sitting duck. Forced seller of assets whilst sales of CSO’s is currently impossible. Human assets are walking out of the door, whilst Fortis is forced to pay up to 5.6 percent for Dutch saving deposits. Brand name is detoriating by the day.
New interim CEO Herman Verwilst has a long history of academic achievement, but practical experience is thinner on the ground. More and more it looks like that both the Belgium and Dutch associations is calling for the removal of the total management/ supervisory board. I am not so sure that is such a good idea during these stressfull times.
The worst thing a bank can be confronted with is risk of insolvency. On Dutch TV idea is already openly been discussed. Drastic action is needed. Shareholders will have to take the brunt of Fortis committing three deadly sins: Overpaying for a bad bank, misjudging the depth of the credit crunch, and not raising enough capital two months ago.
Timing emergency rights issue: If smart Fortis will do it in September. Pricing will be €4 in a 1 for 2 exercise. Pricing will be at a 50 percent discount plus as otherwise investment banks will be reluctant to do the underwriting.
Lastly if Fortis does not take drastic action shortly, I am not even excluding the idea, that ultimately Fortis will have to double it’s number of shares outstanding. In that scenario, Fortis shares will go to €4 levels implying still a downside of two-third. Good short candidate as I can not imagine that in a scenario where financials bounce that Fortis will be an outperformer.”
Onderaan dit e-mailbericht is een zogenoemde disclaimer opgenomen waarin onder meer is vermeld:
“This message is issued by and on behalf of [C], which is authorised and regulated by the Financial Services Authority. (…) This message is not intended for issue to Retail Investors. (…)”
1.3 Op 15 september 2008 verstuurt eiser via Bloomberg een e-mailbericht, met eenzelfde disclaimer als in het e-mailbericht van 15 juli 2008, aan een aantal personen binnen en buiten [B]. Ook dat bericht verspreidt zich naar verschillende marktpartijen en bereikt de dagbladen. Het e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“Fortis is toast. You only have to re-read Moody’s downgrade from September 1st (attached). Same as Mr Fuld of Lehman, Fortis management has been living in a state of denial in the past 6M totally mis-judging the gravity of the credit crunch. Especially vulnerable is Fortis’ €41.7bn structured credit portfolio.
Selling crown jewels such as Fortis prime brokerage or trust activities will not be enough. In a realistic scenario Fortis is not in need of €8bn in capital (to be raised via new equity and or asset sales). Twice that figure is more likely. Which is almost the equivalent of current market capitalization (€19). Prediction: Despite of lock-up, Fortis will be forced short term tot raise money via a rights issue. Exercise price? Answer €4/sh.”
1.4 Fortis heeft op 15 juni 2008 en op 16 augustus 2008 persberichten uitgebracht teneinde geruchtvorming omtrent nieuwe kapitaalinjecties te ontkrachten.
1.5 AFM is in september 2008 naar aanleiding van die beide e-mailberichten een onderzoek gestart naar mogelijke overtreding van marktmisbruikwetgeving door [B]. AFM heeft in dit verband vastgesteld dat eiser op eerdergenoemde data informatie heeft verspreid over Fortis waarvan AFM meent dat van die berichtgeving een onjuist of misleidend signaal uitging of te duchten was, terwijl eiser volgens AFM wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend was. Op grond van dit onderzoek is AFM overgegaan tot de oplegging van boetebesluit 1 en 2. Hieraan heeft AFM ten grondslag gelegd dat eiser met die berichten artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft heeft overtreden. Nu eiser ten tijde van de uitlatingen werknemer was van [B], zijn eisers gedragingen toe te rekenen aan [B], zodat [B] eveneens als overtreder kan worden aangemerkt.
1.6 Bij uitspraak van 23 september 2011 (LJN: BT2712) heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang, eisers verzoek tot schorsing van boetebesluit 1 en 2 voor zover deze zien op het vroegtijdig openbaar maken daarvan en eisers verzoek tot schorsing van de hem opgelegde boete afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de vraag of sprake is van het verspreiden van informatie waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van het aandeel Fortis voorshands bevestigend beantwoord.
1.7 Op 26 september 2011 heeft AFM boetebesluit 1 en 2 vroegtijdig openbaar gemaakt als bedoeld in artikel 1:97 van de Wft.
2.1 Bij bestreden besluit 1 heeft AFM boetebesluit 1 gehandhaafd.
2.2 Met bestreden besluit 3 heeft AFM opnieuw op het bezwaar van eiser beslist, waarbij boetebesluit 2 (gedeeltelijk) is herroepen door aanpassing van de motivering van dat besluit. Bestreden besluit 3 - dat aldus een intrekking behelst van bestreden besluit 2 - is dus een besluit als bedoeld in (oud) artikel 6:18 van de Awb.
2.3 Nu eiser niet heeft gesteld tengevolge van deze besluitvorming van AFM schade te hebben geleden, heeft hij geen belang meer bij een vernietiging van bestreden besluit 2 als bedoeld in (oud) artikel 6:19, derde lid, van de Awb. Een dergelijk procesbelang kan immers niet zijn gelegen in de vergoeding van griffierecht en in de veroordeling in proceskosten in beroep, omdat ook toepassing kan worden gegeven aan de artikelen 8:74 en 8:75 van de Awb zonder dat het beroep gegrond wordt verklaard. Voor zover eiser in deze procedure heeft bedoeld een verzoek om vergoeding van reputatieschade door AFM in verband met de vroegtijdige publicatie, zal dit aan de orde komen bij de beoordeling van bestreden besluit 3. Daarom zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2
niet-ontvankelijk verklaren.
2.4 Bestreden besluit 3 komt niet geheel tegemoet aan de bezwaren van eiser, zodat het beroep op grond van (oud) artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede is gericht tegen bestreden besluit 3.
3.1 Vooropgesteld wordt dat onderhavige boeteoplegging en beslissing tot publicatie zien op gedragingen voorafgaand aan het per 1 augustus 2009 ingevoerde nieuwe boetestelsel financiële wetgeving en ook voorafgaand aan de wijzigingen met de Vierde tranche van de Awb per 1 juli 2009. Daar per 1 juli 2009 geen gunstiger boeteregime is gaan gelden voor eiser en vanaf 1 augustus 2009 een ongunstiger boeteregime, moet de onderhavige zaak – mede gelet op de toepasselijke overgangswetgeving – worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen zoals die golden ten tijde in geding, te weten
15 juli en 15 september 2008.
3.2 Op grond van artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft is het verboden om informatie te verspreiden waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van financiële instrumenten, terwijl de verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend is.
4. Ter beoordeling ligt voor of eiser met de verspreiding van de twee berichten artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft heeft overtreden.
4.1 Eisers betoog dat geen verspreiding in de zin van artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft heeft plaatsgehad, faalt. Naar het oordeel van de rechtbank valt de wijze waarop eiser de twee berichten heeft verspreid onder artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft. Hoe de informatie wordt verspreid, is zonder belang. Ook verspreiding van informatie via het internet kan marktmanipulatie opleveren (MvT, Kamerstukken II 2004/05, 29 827, nr. 3, p. 32). Voorts bepaalt artikel 1, aanhef en onder 2, onderdeel c, van de Richtlijn marktmisbruik dat verspreiding ook via de media, met inbegrip van het internet, of via andere kanalen kan plaatsvinden.
4.2 Eisers betoog dat van de door hem verspreide berichten geen onjuist of misleidend signaal uitging, slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.2.1 Er is sprake van marktmanipulatie als een persoon welbewust informatie verspreidt waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is omtrent het aanbod van, de vraag naar of de koers van financiële instrumenten.‘Te duchten’ duidt op een graad van waarschijnlijkheid die bestaat ‘wanneer naar de gewone loop der dingen zonder buitengewone omstandigheden de ernstige mogelijkheid van [een] noodlottige afloop aanwezig is’ (MvT, Kamerstukken II 2004/05, 29 827, nr. 3, p. 31). De informatie hoeft geen betrekking te hebben op de financiële instrumenten zelf. Het verspreiden van onjuiste of misleidende informatie die de uitgevende instelling van de financiële instrumenten betreft, of die die uitgevende instelling raakt, kan ook marktmanipulatie opleveren. Te denken valt aan valse berichten omtrent het vertrek van een topman of een gesuggereerd overnamebod, of geruchten over de markt waarop de uitgevende instelling werkzaam is (NvW4, Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, p. 603, MvT, Kamerstukken II 2004/05, 29 827, nr. 3, p. 32).
Op zich kan een als feit gepresenteerde mening misleidende informatie opleveren. Het publiekelijk uiten door een bestuurder van sussende taal terwijl de uitgevende instelling weet dat de financiële positie van de instelling aanleiding geeft tot zorg, kan misleidend zijn (uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2011, LJN: BQ3832).
Eisers positie binnen [B] was echter niet zodanig gezaghebbend binnen de sector dat er van zijn berichten een zodanig vertrouwen uitging dat deze als feiten beschouwd konden worden. In tegenstelling tot hetgeen de voorzieningenrechter hiertoe heeft overwogen, doet het er niet toe of bepaalde elementen van de berichten van eiser zouden zijn gebaseerd op zuivere speculatie. Juist omdat het om speculatie ging, duidt dit eerder op een mening en niet op het als geheime informatie presenteren van feiten. Daar komt bij dat de berichten zijn verspreid in een periode waarin meer kritische berichten over Fortis zijn verschenen. AFM heeft aangevoerd dat na die berichten sprake was van een koersval van het aandeel Fortis, maar die was ook al los van die berichten aan de gang door toedoen van Fortis zelf (zie rubriek 1.3). Voorts blijkt onder meer uit het artikel in het tijdschrift De Tijd van
16 juli 2008 dat de koersval in eerste instantie werd veroorzaakt door uitlatingen van de toenmalige voorzitter van AFM, Hans Hoogervorst, over Fortis.
4.2.2 Voor beantwoording van de vraag of er sprake is van een misleidend of onjuist signaal is tevens van belang voor wie de informatie onjuist of misleidend kan zijn.
Eiser voert in dit verband aan dat AFM ten onrechte en in afwijking van het door de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 23 september 2011 aangelegde criterium, uitgaat van het lager in rangorde staande criterium van de gemiddelde belegger.
In eerste instantie heeft eiser zijn berichten gestuurd binnen zijn eigen circuit, zijnde professionele beleggers. In tegenstelling tot hetgeen AFM heeft aangevoerd, strekt de verbodsbepaling van artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft zich naar het oordeel van de rechtbank niet uit tot de gemiddelde belegger, ook al wordt er in artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft en de MvT geen criterium vermeld. De rechtbank ziet aanleiding om de voorzieningenrechter in zijn oordeel te volgen dat de ontvanger van het bericht, indien die handelt als een redelijk belegger, bij zijn handelen rekening zal houden met die informatie. Gelet op de functie van eiser en op de groep voor wie hij de berichten schreef, zijn de twee door eiser verspreide berichten tot de redelijk handelend belegger gericht, die meer kennis van zaken heeft, bekend is met de wijze van schrijven en beter dan de gemiddelde belegger een mening van een feit weet te onderscheiden. Dat die berichtgeving uiteindelijk ook een veel breder publiek heeft bereikt maakt dat niet anders.
4.2.3 De bedoeling van het gebruik van een disclaimer is de aansprakelijkheid in een bepaalde risicohoudende aangelegenheid of situatie af te wijzen of te beperken. Het is dan ook geenszins zo dat - zoals AFM heeft aangevoerd - de betrouwbaarheid van eisers berichten is versterkt door de toevoeging van deze disclaimer aan de berichten door een medewerker van [B], als grote en wereldwijd opererende financiële instelling, die ten tijde van belang, althans voor de kredietcrisis een zeker vertrouwen uitstraalde. Daar komt bij dat daarna ook dagbladen met de berichten aan de haal gingen zonder vermelding van de door eiser toegevoegde disclaimer.
4.2.4 De MvT geeft met betrekking tot artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft aan dat dit onderdeel juist van belang is gelet op de betekenis van de media, waaronder begrepen internet, die de afgelopen tijd strekt gegroeid is. In de Toelichting wordt voorts opgemerkt dat de richtlijn Marktmisbruik uitdrukkelijk de vrijheid van meningsuiting eerbiedigt en er voor journalisten een afwijkend regime is, inhoudend dat het verbod niet van toepassing is als zij in hun normale beroepshoedanigheid handelen, tenzij zij rechtstreeks of middellijk voordeel of winst behalen uit de verspreiding van deze informatie (MvT, Kamerstukken II 2004-2005, 29 827, nr. 3, paragraaf 1.3.5). De rechtbank vermag niet in te zien dat dit niet evenzeer geldt voor eisers toenmalige functie bij [B], ook al heeft eiser ter zitting verklaard dat [B] commissie ontving voor zijn ‘sales commentaries’ als blijk van waardering.
4.2.5 Voorgaande overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat de mededelingen in de berichten van eiser, zijnde een tweetal ‘sales commentaries’ een zodanig aantal subjectieve elementen bevatten - hoewel er ook een paar elementen in zitten die duiden op feiten dan wel feitenkennis - dat het ervoor moet worden gehouden dat het ging om een mening. Zo betreft de passage in het eerste bericht: “1 for 2 rights issue quite certain” duidelijk de mening van eiser. Daarnaast duiden de zinsdelen: “Now Fortis is a sitting duck”, “More and more it looks like”, “I am not so sure”, “The worst thing a bank can be confronted with”, “If smart, Fortis will do it in September”, “I am not even excluding the idea” en “as I can not imagine” op zijn mening. Ook de passages in het tweede bericht geven duidelijk de mening van eiser weer: “You only have to re-read (…)”, “twice that figure is more likely” en “Prediction: (…)”.
Van de door eiser verspreide informatie ging geen misleidend of onjuist signaal uit. Ook achteraf is dit niet gebleken. Zoals eiser ter zitting heeft verklaard worden dit soort ‘sales commentaries’ vaak stellig opgeschreven, zijn zij opiniërend van aard en zijn zij voorts, om de doelgroep daadwerkelijk te bereiken, voorzien van typische vaktermen zoals,ook in de in geding zijnde e-mailberichten: ‘sitting duck’, ‘toast’ en ‘hatched job’(lees: ‘hatchet job’). De redelijk handelend belegger had derhalve kunnen en moeten zien dat het niet meer was dan een mening.
4.2.6 Dit brengt mee dat er geen sprake is van overtreding van artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft, zodat AFM niet bevoegd was de boetes aan eiser op te leggen. Eisers betoog slaagt derhalve. De overige door hem aangevoerde gronden behoeven derhalve geen bespreking meer. Bestreden besluit 3 komt - onder gegrondverklaring van het beroep daartegen - voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72a van de Awb zelf in de zaak voorzien en boetebesluit 2 herroepen. Hierdoor vervalt ook de rechtsgrond voor publicatie van boetebesluit 2 op grond van artikel 1:98 van de Wft.
4.3.1 De rechtbank is van oordeel - in overeenstemming met het oordeel van de voorzieningen¬rechter in zijn uitspraak van 23 september 2011 - dat eiser heeft kunnen opkomen tegen (de voorgenomen publicatie van) boetebesluit 1, dat niet aan hem is gericht. Hoewel boetebesluit 1 en 2 reeds vroegtijdig zijn gepubliceerd en in de voorgenomen publicatie van boetebesluit 1 op grond van artikel 1:98 van de Wft de naam van eiser is geanoni¬miseerd, zal voor het publiek duidelijk zijn dat beide boetes zijn opgelegd wegens feitelijke gedragingen van eiser gelet op de media-aandacht die er tot nu toe voor hem is geweest. Hij wordt daarom rechtstreeks in zijn belang getroffen door de beslissing tot openbaarmaking van boetebesluit 1.
4.3.2 AFM heeft eiser dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de publicatie van boetebesluit 1. De rechtbank vermag niet in te zien dat uit het oordeel van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in zijn uitspraak van 29 april 2004 (LJN: AO9910), waarnaar door AFM ter zitting is verwezen, kan worden afgeleid dat eiser geen belanghebbende zou zijn. Bestreden besluit 3 komt derhalve ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking.
4.3.3 Met betrekking tot het beroep van eiser tegen definitieve openbaarmaking van boetebesluit 1, zaaknummer ROT 12/445, overweegt de rechtbank dat [B] niet in is beroep gekomen tegen bestreden besluit 1, zodat boetebesluit 1 in rechte vaststaat. Nu met de gegrondverklaring van eisers beroep tegen bestreden besluit 3, en herroeping van boetebesluit 2, de verplichting tot publicatie van die boeteoplegging is komen te vervallen, is de rechtbank van oordeel dat eiser onevenredig in zijn belangen getroffen wordt indien de aan [B] opgelegde boete wel definitief gepubliceerd wordt. Immers, door die publicatie kunnen de daarin vermelde gegevens - ook al worden deze met betrekking tot eiser geanonimiseerd - nog steeds naar hem herleid worden, ook omdat boetebesluit 1 en 2 al vroegtijdig zijn gepubliceerd. Daarmee kan de indruk gewekt worden dat de boeteoplegging jegens eiser in stand is gebleven. Om die reden is publicatie onwenselijk te achten en strijdig met het doel van het uit te oefenen toezicht op de naleving van de Wft. Gelet hierop gaat de rechtbank er van uit dat de AFM in dit geval niet meer zal besluiten tot definitieve publicatie.
5.1 Omdat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat AFM aan eiser het door hem betaalde griffierecht in de zaak ROT 12/443 vergoedt.
5.2 De rechtbank veroordeelt AFM in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zaak ROT 12/443 vast op € 1.416,-
(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1),-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk,
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond,
- vernietigt bestreden besluit 3 en bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt,
- herroept boetebesluit 2,
- bepaalt dat AFM het door eiser betaalde griffierecht van € 304,- vergoedt,
- veroordeelt AFM in de proceskosten tot een bedrag van € 1.416,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, mr. T. Damsteegt en
mr. J.L.S.M. Hillen, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Kuil, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.