Rb. Den Haag, 28-03-2018, nr. C/09/529995 / HA ZA 17-368
ECLI:NL:RBDHA:2018:6337
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
28-03-2018
- Zaaknummer
C/09/529995 / HA ZA 17-368
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:6337, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 28‑03‑2018; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 28‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Begaclaim
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/529995 / HA ZA 17-368
Vonnis van 28 maart 2018 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. E. Lolcama te Den Haag,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN
waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.B.G. Stevens te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 23 maart 2017, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties,
- -
het tussenvonnis van 8 november 2017 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 20 februari 2018.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na toezending daarvan op het proces-verbaal te reageren voor zover het correcties van feitelijke aard betreft. Zij hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Bij een georganiseerde verkeerscontrole in het kader van het project “Vragen staan vrij” is op vrijdag 17 oktober 2014 aan de auto van [eiseres] (merk Porsche, type Panamera met kenteken [kenteken] (hierna: de Porsche) een stopteken gegeven. De auto werd bestuurd door [A] , de zoon van [eiseres] .
2.2
Uit navraag door de surveillance-eenheid bij het Ondersteuningspunt Autocriminaliteit (OPAC) van politie Eenheid Den Haag bleek dat uit het kentekenbevragingssysteem volgde dat het voertuig-identificatienummer van de Porsche (ook) was gekoppeld aan een Spaans kenteken dat op naam van de heer [...] te [plaats] stond geregistreerd. Dit kenteken was volgens het kentekenbevragingssysteem nog geldig. De betreffende verbalisant heeft verzocht om het voertuig voor nader onderzoek in beslag te nemen, omdat gelet op het vorengaande bij de verbalisant het vermoeden was gerezen dat er mogelijk twee voertuigen van het zelfde voertuig-identificatienummer waren voorzien, waarbij bij een van deze voertuigen het voertuig- identificatienummer valselijk zou zijn aangebracht.
2.3
De surveillance-eenheid heeft via de portofoon voorts verzocht om informatie over [A] op te vragen in de geautomatiseerde politiesystemen. In het Proces-verbaal van bevindingen van 17 oktober 2014 (nummer [nummer 1] ) is voor zover relevant het volgende opgenomen:
“(…) Wij hoorden [A] het volgende zeggen: “Ik word elke dag gecontroleerd. Alleen maar omdat ik in een dure auto rijdt. Deze auto is van mijn moeder.”(…)
Wij hebben bij de dienstdoende wachtcommandant van politiebureau Hoefkade gevraagd om [A] en de Porsche na te vragen in de geautomatiseerde politiesystemen van de politie-eenheid Den Haag.
Wij hoorden dat [A] voorkwam ter zake:
• mensenhandel
• een overval
• diverse vermogensdelicten
• geweldsdelicten
• wet wapens en munitie
Wij hoorden dat het voertuig mogelijk gekloond was en dat er een gelijkluidend en gelijkend voertuig in Spanje rond zou rijden. Wij hoorden van de dienstdoende wachtcommandant dat wij het voertuig mee konden nemen naar politiebureau Hoefkade voor technisch onderzoek door een medewerker van bureau Voertuig Criminaliteit.
Wij hebben aan [A] het bovenstaande uitgelegd en hem gevraagd om ons te volgen naar politiebureau Hoefkade voor onderzoek aan zijn voertuig. Wij hoorden [A] het volgende zeggen: “Hoe kan dat? Ik heb heel veel geld betaald voor deze auto en dan zou er iets mee aan de hand zijn? Ik heb de auto gewoon bij een garage gehaald en dan kan er niets mis mee zijn.” (…)
Aangekomen op het politiebureau Hoefkade bleek uit verder onderzoek in de geautomatiseerde politiesystemen van politie-eenheid Den Haag dat de Porsche op 8 oktober 2014 op naam is gezet van [eiseres] van [datum] . Vervolgens zagen wij dat het voertuig op 8, 14, en 15 oktober 2014 gecontroleerd was. In alle drie de gevallen bleek [A] de bestuurder van het voertuig.
Wij, verbalisanten, hebben bovenstaande overlegd met de hulpofficier van justitie [X ] .
Ik, verbalisant [Y] , heb overleg gehad met een financieel rechercheur van het regionale afpakteam van de politie-eenheid Den Haag. Ik heb hem bovenstaande casus uitgelegd. Ik hoorde hem zeggen dat op basis van de bevindingen het vermoeden ontstond van het witwassen van geld. Ik hoorde hem zeggen dat het mogelijk was om het voertuig in beslag te nemen en om een onderzoek op te starten naar het witwassen van [A] .
Wij hebben na wederom overleg met de hulpofficier van justitie [X ] besloten om op vrijdag 17 oktober 2014 te 21:35 uur het voertuig in beslag te nemen.”
2.4
In het Proces-verbaal van bevindingen van 17 oktober 2017 (nummer [nummer 2] ) is, voor over relevant, het volgende neergelegd:
“(…) Mij, verbalisant [X ] , werd door het betreffende surveillanceduo ook, vanuit mijn hoedanigheid als hulpofficier van justitie, gevraagd naar mijn advies om de Porsche al dan niet ter waarheidsvinding in beslag te nemen. Naast het nadere technische onderzoek dat nog moest plaatsvinden, had het surveillanceduo nader onderzoek naar [A] verricht in de politiesystemen. Hieruit is gebleken dat:
• hij gedetineerd heeft gezeten ter zake mensenhandel;
• hij gedetineerd heeft gezeten ter zake een overval;
• hij voorkomt ter zake vermogensdelicten;
• hij (pas) 21 jaar oud is;
• hij reeds diverse malen als bestuurder van de Porsche is staande gehouden;
• de Porsche op 8 oktober 2014 op naam is gezet (op naam van zijn moeder).
Daarnaast gaf het surveillanceduo mij, verbalisant [X ] , aan dat [A] hen even daarvoor ongevraagd verklaard had dat hij veel geld voor de Porsche betaald had. Dit rectificeerde [A] weer direct door te zeggen dat de Porsche van zijn moeder was, aldus de surveillance-eenheid. (…)
Het Afpakteam deed het advies om de Porsche ter waarheidsvinding in beslag te nemen, in verband met het vermoeden van witwassen, artikel 420 bis van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het vooraanstaande besloot ik, verbalisant [X ] , dat de Porsche ter waarheidsvinding in beslag moest worden genomen. (…)
In verband met het onderzoek naar de herkomst van de Porsche (financiering Porsche, inkomsten [A] ) en de tijd die hiermee gemoeid was besloot ik, verbalisant [X ] , om [A] niet direct aan te houden als verdacht van witwassen. (…).”
2.5
In de kennisgeving van inbeslagneming op basis van artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv) Sv is vermeld dat de reden van inbeslagneming van de Porsche witwassen is.
2.6
Tevens is een Rolex die [A] droeg in beslag genomen op grond van artikel 94 Sv, vanwege het vermoeden van witwassen. In het proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2014 (nummer [nummer 3] ) is, voor zover relevant, het volgende neergelegd:
“Op vrijdag 17 oktober 2014, nam ik, verbalisant [X ] , de Rolex onder [A] in beslag. Op het moment dat ik het ontvangstbewijs hieromtrent aan hem uitreikte hoorden wij, verbalisanten, [A] zeggen: “Dat horloge is helemaal niet van mij.” Hierop volgend zagen wij, verbalisanten, dat hij een kaartje uit zijn portemonnee haalde en dit aan mij, verbalisant [X ] , overhandigde.
Wij, verbalisanten, zagen dat dit kaartje het garantiebewijs betrof van de Rolex. (…)
Met pen staat op het garantiebewijs geschreven: [eiseres] 12-06-2009.
Op vrijdag 17 oktober 2014, omstreeks 22:00 uur, verscheen uit eigen beweging aan bureau Hoefkade mevrouw [eiseres] , zijnde de moeder van [A] . Zij gaf aan dat zij de Rolex aan haar zoon cadeau had gedaan. Zij kon een factuur overleggen. Hieruit bleek dat de aanschafprijs van de Rolex 7900,00 euro betreft en dat er 7600,00 euro contant is betaald en 300,00 euro gepind. (…).
2.7
[eiseres] en [A] zijn door de politie als verdachten verhoord in verband met de gerezen verdenking van witwassen, [eiseres] op 23 oktober 2014 en [A] op 6 november 2014.
2.8
Op 18 november 2014 is het Rolex horloge teruggegeven.
2.9
De Porsche is door [eiseres] op basis van een leaseconstructie met Alpha Credit Nederland B.V. (ACN) aangeschaft bij [BV I] ( [BV I] ). [BV I] heeft de Porsche onder eigendomsvoorbehoud geleverd aan [eiseres] . De door [BV I] voorbehouden eigendom van de Posche is overgedragen aan ACN. ACN heeft het grootste deel van de koopprijs aan [BV I] voldaan. [eiseres] betaalt maandelijkse termijnen van€ 859,13 aan ACN.
2.10
Bij brief van 7 november 2014 heeft ACN het OM bericht dat zij hebben vernomen dat de Porsche in beslag is genomen. ACN stelt in deze brief dat de Porsche haar in eigendom toebehoort, onder verwijzing naar de leaseovereenkomst. ACN heeft verzocht het beslag op te heffen, dan wel haar schadeloos te stellen door middel van inlossing van het per die datum openstaande saldo van € 60.379,11.
2.11
Bij brief van 12 november 2014 heeft de officier van justitie [A] bericht dat hij voornemens is om de Porsche op de voet van artikel 116 lid 3 Sv te retourneren aan ACN. In deze brief is vermeld dat ACN wordt aangemerkt als redelijkerwijs rechthebbende van de Porsche, nu uit het contact met ACN is gebleken dat ACN voornemens was het lease- contract te beëindigen, alsmede dat er een betalingsachterstand is. In deze brief is [A] erop gewezen dat elke belanghebbende de mogelijkheid heeft om in een artikel 552 a Sv- procedure op te komen tegen de voorgenomen teruggave aan ACN. Deze brief is een kopie aan [eiseres] en haar advocaat gestuurd
2.12
Bij e-mail van 21 november 2014 heeft de advocaat van [A] de officier van justitie bericht dat hij geen aanspraak maakt op de auto en om die reden ook niet zou klagen omtrent de beslissing tot teruggave van de auto aan de leasemaatschappij.
2.13
[eiseres] heeft op 28 oktober 2014 een klaagschrift ex artikel 552a Sv tegen de (voortduring van de) inbeslagname van de Porsche ingediend. Dit klaagschrift is op 4 december 2014 ingetrokken.
2.14
De Porsche is vervolgens door het Openbaar Ministerie aan ACN ter beschikking gesteld.
2.15
[eiseres] heeft civielrechtelijke procedures tegen ACN gevoerd terzake van de teruggave van de Porsche aan haar. In juni 2015 heeft zij de Porsche van ACN teruggekregen.
2.16
Op 9 juni 2015 is de strafzaak ter zake van witwassen door het OM geseponeerd met toepassing van sepotcode 2 (onvoldoende wettig en overtuigend bewijs).
2.17
[eiseres] heeft op de voet van artikel 591a Sv een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de rechtbank Den Haag, terzake van advocaatkosten voor het indienen van het klaagschrift ex artikel 552a Sv, advocaatkosten voor het aanspannen van een kort geding tegen ACN, voor de tussenkomst van een advocaat in het geschil tegen ACN, schade vanwege het niet kunnen beschikken over de Porsche, onder meer bestaande uit kosten ter zake van vervangend vervoer en omzetverlies van de eenmanszaak van [eiseres] en schadevergoeding terzake van vermiste goederen uit de auto.
2.18
De rechtbank Den Haag heeft bij beslissing van 9 februari 2016 een bedrag van€ 1.276 aan [eiseres] toegekend op voet van artikel 591a Sv voor het indienen van het artikel 552a Sv-verzoek en voor het indienen van het artikel 591a Sv-verzoek. De overige posten zijn afgewezen.
2.19
[eiseres] heeft vervolgens het OM bij brief van 27 juni 2016 aansprakelijk gesteld voor alle schade die zij door de inbeslagneming van de Porsche heeft geldeden en verzocht om vergoeding van de posten waarvan de raadkamer heeft geoordeeld dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het OM heeft aansprakelijkheid afgewezen en de verzochte schadevergoeding geweigerd.
3. De vordering
3.1
[eiseres] vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- -
te verklaren voor recht dat artikel 344 lid 2 Sv niet een zodanige betekenis heeft dat een getuigenverklaring in een civiele procedure “minder zwaar weegt” dan een proces-verbaal in een strafdossier;
- -
de Staat te veroordelen tot het retourneren aan [eiseres] van de spullen die zich op het moment van beslaglegging in de auto bevonden, althans de Staat te veroordelen de schade die [eiseres] als gevolg van het vermist raken van die goederen heeft geleden te vergoeden, welke schade door [eiseres] wordt begroot op € 2.000;
- te verklaren voor recht dat de Staat door (ten eerste) beslag te leggen op de auto en (ten tweede) door de auto af te geven aan ACN onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld;
- de Staat te veroordelen tot vergoeding aan [eiseres] van de als gevolg van vorenbedoeld handelen geleden schade, die door [eiseres] wordt begroot op € 49.353, 99, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 11 juli 2016, althans per de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van de algehele voldoening;
- de Staat te veroordelen tot vergoeding aan [eiseres] van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.250, te vermeerderen met btw, althans vastgesteld aan de hand van het Rapport BGK Integraal, althans ex-aequo-et bono en derhalve naar redelijkheid bepaald door de rechtbank Den Haag,
met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding, inclusief de nakosten, en met de bepaling dat, als niet binnen 14 dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis aan voormelde kostenveroordeling is voldaan, daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd zal worden.
3.2
[eiseres] legt aan haar vorderingen, samengevat en kort weergegeven, ten grondslag dat zich in de inbeslaggenomen Porsche spullen bevonden die ten onrechte niet door het OM aan haar zijn geretourneerd, hetgeen onrechtmatig jegens haar is. Voorts stelt [eiseres] zich onder verwijzing naar de zogenaamde Begaclaim jurisprudentie (HR 13 oktober 2006, NJ 2007/432) op het standpunt dat de inbeslagname van de Porsche onrechtmatig is geweest, omdat er geen sprake was van een redelijke verdenking van witwassen jegens [eiseres] en/of [A] en dat voorts achteraf is gebleken dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan. Voorts stelt [eiseres] dat de Staat jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door de Porsche niet aan haar, maar aan ACN te retourneren. [eiseres] heeft door de inbeslagname van de Porsche en door het retourneren van de Porsche aan ACN schade geleden, waarvoor de Staat aansprakelijk is. Deze schade is door [eiseres] becijferd op € 49.353, 99.
3.3
De Staat voert verweer.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hieronder voor zover nodig nader ingegaan.
4. De beoordeling
de Begaclaim-vordering
4.1
De rechtbank zal als eerste de vorderingen van [eiseres] gebaseerd op de “Begaclaim-grondslag” beoordelen.
de beoordelingsmaatstaf
4.2
Naar vaste rechtspraak kan een voormalige verdachte in een civielrechtelijke procedure op grond van onrechtmatige overheidsdaad van de Staat vergoeding vorderen van de schade die hij als gevolg van strafrechtelijk optreden van politie en justitie heeft geleden, indien vanaf aanvang af een rechtvaardiging voor dat optreden heeft ontbroken doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, waaronder het geval dat van de aanvang af een redelijk vermoeden van schuld heeft ontbroken (de zogenoemde a-grond) en indien achteraf blijkt van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop dat optreden berustte en hij aldus ten onrechte als verdachte is aangemerkt (de zogenoemde b-grond) (HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956 (Begaclaim)).
4.3
Bij de beantwoording van de vraag of de verdenking achteraf onterecht heeft bestaan, dient de civiele rechter een restrictief criterium toe te passen. In het geval een beoordeling door de strafrechter achterwege is gebleven ten gevolge van een sepot, dient de civiele rechter te beoordelen of uit het strafdossier blijkt van de (volledige) onschuld van de gewezen verdachte. Een sepot vanwege onvoldoende wettig bewijs leidt op zichzelf genomen niet tot de conclusie dat de onschuld bewezen is. Op de gewezen verdachte rust de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van zijn uit het strafdossier af te leiden onschuld en daarmee ten aanzien van de onrechtmatigheid van het handelen van de Staat (vgl. HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956 (Begaclaim), HR 29 april 1994, ECLI:NL:HR: 1994:ZC1355 en HR 21 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5593, HR 14 januari 2005, NJ 2005, 346).
4.4
Uit de rechtspraak volgt dat het criterium van de gebleken onschuld een strenge maatstaf is. In wezen komt deze maatstaf erop neer dat slechts dan kan worden gezegd dat de onschuld blijkt wanneer daarover hetzij melding is gemaakt in bijvoorbeeld het vrijsprekend vonnis dan wel wanneer daarover op basis van de relevante stukken in het strafdossier geen redelijke twijfel mogelijk is. Voorbeelden zijn de situaties waarin vast komt te staan dat de politie ‘de verkeerde te pakken had’ (bijvoorbeeld omdat de verdachte een sluitend alibi heeft of zonder twijfel vaststaat dat een ander de dader was) of dat (achteraf) helemaal geen strafbaar feit gepleegd blijkt te zijn, bijvoorbeeld omdat de aangifte waarop de verdenking berustte vals blijkt te zijn (vgl. conclusie A-G Langemeijer voor HR 12 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2668 en conclusie A-G Spier voor HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR1522).
4.5
De achtergrond van deze strenge maatstaf is onder meer, dat niet kan worden aanvaard dat de Staat risicoaansprakelijkheid draagt voor het gebruik van strafvorderlijke dwangmiddelen. Burgers dienen tot op zekere hoogte te accepteren dat in het geval van een gegronde verdenking strafrechtelijke dwangmiddelen tegen hen kunnen worden ingezet, ook indien de strafvervolging uiteindelijk niet tot een veroordeling leidt. Daarnaast is in de rechtspraak in aanmerking genomen dat in het Wetboek van Strafvordering al mogelijkheden tot schadevergoeding en vergoeding van kosten, zij het beperkte, zijn opgenomen, waarop de voormalige verdachte is aangewezen (vgl. HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956).
de a-grond
4.6
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat er ten tijde van de inbeslagname van de auto geen sprake was van een redelijk vermoeden van witwassen. De rechtbank overweegt dat uit de processen-verbaal van bevindingen blijkt dat [A] nadat hij staande was gehouden wisselend heeft verklaard over de eigendom van de Porsche. Hij heeft enerzijds verklaard dat hij heel veel geld voor de Porsche had betaald en hij de auto bij een garage had gekocht, en anderzijds dat de auto van zijn moeder was. Voorts blijkt uit de processen-verbaal dat voorafgaand aan de inbeslagname van de Porsche bekend was dat [A] in de justitiële documentatie voorkwam ter zake van feiten, waarmee hij mogelijk op wederrechtelijke wijze gelden zou hebben verworven, te weten verschillende vermogensdelicten en veroordelingen voor mensenhandel en een overval, zodat niet viel uit te sluiten dat de Porsche (mede) met deze gelden was aangekocht. De eigen verklaring van [A] dat hij de Porsche had gekocht en betaald liet zich bovendien niet gemakkelijk rijmen met zijn jeugdige leeftijd. Bovendien was ten tijde van de inbeslagname nog niet vastgesteld of het voertuig-identificatienummer al dan niet valselijk was aangebracht. De rechtbank is van oordeel dat op basis van dit samenstel van factoren sprake was van een redelijke verdenking in de zin van artikel 27 Sv van witwassen. Nu de Porsche op naam stond van [eiseres] , maar zoals gezegd onduidelijkheid bestond over de vraag wie de auto had gekocht en betaald, alsmede over de herkomst van de financiële middelen daarvoor, was ook jegens haar sprake van een redelijke verdenking van witwassen.
4.7
De rechtbank is met de Staat van oordeel dat de inbeslagname van de Porsche proportioneel was. De rechtbank betrekt daarbij in de overweging dat nog nader technisch onderzoek aan de Porsche moest worden uitgevoerd in verband met het voertuig-identificatienummer, welk onderzoek niet onmiddellijk kon worden uitgevoerd. Daarnaast was inbeslagname aangewezen omdat nader onderzoek diende plaats te vinden naar de eigendom van de Porsche en de wijze waarop deze was gefinancierd.
de b-grond
4.8
[eiseres] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat achteraf is gebleken dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat het politieonderzoek geen enkele aanwijzing voor witwassen heeft opgeleverd. Voorts heeft zij aangevoerd dat gelet op de onschuldpresumptie uit het sepot volgt dat zij onschuldig aan witwassen is.
4.9
Zoals onder 4.3 al is overwogen is de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of van de onschuld is gebleken, gehouden een strenge maatstaf aan te leggen die in wezen erop neerkomt dat over de volledige onschuld van de gewezen verdachte op basis van de stukken van het strafdossier geen redelijke twijfel mogelijk is. De rechtbank moet dus de vraag beantwoorden of de onschuld van [eiseres] en [A] uit het zich bij de stukken bevindende strafdossier blijkt. Vanwege het sepot van de strafzaak tegen [eiseres] en [A] kan de rechtbank bij haar beoordeling niet mede een (vrijsprekend) vonnis betrekken.
Ten aanzien van het beroep op de onschuldpresumptie overweegt de rechtbank dat, zoals zij eveneens al onder 4.3 heeft overwogen, in een civiele procedure als deze de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van zijn uit het strafdossier af te leiden onschuld op de gewezen verdachte rust.
4.10
Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat de onschuld van [eiseres] en [A] niet uit het strafdossier blijkt. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat zij daarmee niet zegt dat zij het heel wel mogelijk acht dat sprake is geweest van witwassen door [eiseres] en [A] , maar slechts dat op grond van het strafdossier niet buiten redelijke twijfel is, dat dit niet het geval is geweest. De rechtbank acht daartoe het navolgende redengevend.
4.11
Zoals ook door de Staat is aangevoerd, is uit het strafrechtelijk onderzoek niet zonder meer gebleken dat de Porsche (volledig) is betaald met gelden toebehorend aan [eiseres] , noch dat de Porsche (feitelijk) aan haar toebehoort, zoals door [eiseres] en [A] is gesteld. Daarbij is van belang dat de wisselende verklaringen die [A] heeft afgelegd over de eigendom van de Porsche zijn blijven staan. Voorts is van belang dat [eiseres] blijkens het ‘proces-verbaal van verhoor verdachte’ van 23 oktober 2014 heeft verklaard dat zij een eenmanszaak drijft ( [eenmanszaak eiseres] ) en dat de omzet in 2012 rond de € 125.000 en in 2013 rond de € 135.000 bedroeg (p 2). Zij heeft voorts verklaard dat zij zichzelf salaris gaf. Ten aanzien van de hoogte daarvan heeft zij verklaard “Dat verschilt weleens. Zodat ik mijn privé kosten kan betalen.” (p 3). Voorts heeft zij verklaard dat de auto privé was en dat het leasebedrag wordt afgeschreven van haar privé-rekening. (p 4).
In het strafdossier bevindt zich voorts een 552a Sv-beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 augustus 2012, ter zake van een eerdere inbeslagname van de Rolex. In deze beschikking is vermeld dat de winst uit onderneming van [eiseres] toen (om en nabij) de€ 45.000 bedroeg.
Voorts behoort tot het strafdossier de verklaring van de heer [B] , de bij [BV I] werkzame verkoper van de Porsche, die als getuige is gehoord en onder meer het volgende heeft verklaard: “Van de financier hoorde ik dat zij een eenmanszaak zou hebben. Ik vond dit wel vreemd. Om een Porsche Panamera te kunnen rijden, ben je, denk ik, zo’n 1.300 tot 1.500 aan vast lasten per maand kwijt. (…). Zij vertelde mij dat ze niet veel zou gaan rijden.”
Uit het ‘proces-verbaal verhoor verdachte’ van [eiseres] blijkt tenslotte het volgende over de wijze van betaling van de auto:
“(…) De afspraak was verder dat ik € 9750 nog zou overmaken. Voor een bedrag van € 4000 zou [B] binnen het bedrijf voor een oplossing zorgen. Ik zou dat bedrag dan aan hun moeten betalen als een soort lening want ik kwam namelijk € 4000 tekort. Het lease bedrag zou dan € 50.000 zijn. (...). Toen ik op 8 oktober 2014 de auto op ging halen moest ik het lease contract nog tekenen. Per bank was zoals afgesproken € 9750 overgemaakt. Toen ik er was om de auto op te halen, kreeg ik te horen van [B] dat ik de € 4000 ook moest betalen, anders kreeg ik de Porsche er niet mee. Ik heb toen betaald met mijn creditcard en geld van de spaarrekening van mijn kinderen. (...).
4.12
Gelet op de hoogte van voornoemde omzet en winst van de eenmanszaak van [eiseres] in relatie tot de lease- en overige lasten van de Porsche, en gelet op het feit dat de auto niet zakelijk maar privé is, en de lasten daarvan naar [eiseres] heeft verklaard ook uit privé-middelen worden voldaan, is niet boven redelijke twijfel verheven dat de aanschafkosten en de maandelijkse lasten konden worden gedragen door [eiseres] in privé. Ook is niet boven iedere redelijke twijfel komen vast te staan dat de Porsche volledig is betaald met gelden toebehorend aan [eiseres] .
4.13
Voorts is relevant dat in de periode tussen de levering van de Porsche op 5 oktober 2014 en de inbeslagneming op 17 oktober 2014 uitsluitend [A] als bestuurder van de Porsche is aangetroffen.
4.14
Daarnaast is uit het strafrechtelijk onderzoek gebleken dat [A] en [eiseres] wisselend over de eigendom van de Rolex hebben verklaard. [A] heeft blijkens het onder 2.6 genoemde het proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2014 verklaard dat de Rolex van [eiseres] was, terwijl [eiseres] blijkens ditzelfde pv heeft verklaard zij de Rolex aan [A] cadeau had gedaan. Blijkens het proces-verbaal verhoor verdachte heeft zij vervolgens echter verklaard over de eigendom van de Rolex: “Het is mijn horloge. Hij is niet van mijn zoon. Ik bepaal wie hem draagt.”(p 5). Daarbij is voorts relevant dat uit het strafdossier blijkt dat de Rolex met een bedrag van € 7.600 aan contanten (en € 300 per pin) is aangekocht, terwijl [eiseres] heeft verklaard dat in haar eenmanszaak uitsluitend per pin wordt afgerekend.
4.15
De rechtbank is met de Staat van oordeel dat gelet op het voorgaande niet kan worden gezegd dat er geen redelijke twijfel mogelijk is dat er sprake is geweest van onregelmatigheden met betrekking tot de betaling van de Porsche en de Rolex. Dat deze onderzoeksbevindingen door het OM onvoldoende zijn bevonden om te kunnen dienen als wettig en overtuigend bewijs doet daar niet aan af.
4.16
Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat sprake is van gebleken onschuld en wordt niet aan het b-criterium voldaan.
4.17
Nu het beroep van [eiseres] op de a- en de b-grond beide niet opgaan, is geen sprake van aansprakelijkheid van de Staat op basis van de Begaclaim-criteria en dienen de vorderingen van [eiseres] op dat punt te worden afgewezen.
teruggave Porsche aan ACN
4.18
[eiseres] heeft als zelfstandige grondslag aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de Porsche ten onrechte is afgegeven aan ACN in plaats van aan haar.
4.19
De rechtbank overweegt dat ACN zich in de onder 2.11 genoemde brief jegens het OM op het standpunt heeft gesteld rechthebbende op de Porsche te zijn, onder verwijzing naar de leaseovereenkomst. Voorts is gebleken dat ACN zich in het contact met het OM op het standpunt heeft gesteld dat [eiseres] een betalingsachterstand had, hetgeen volgens ACN betekende dat [eiseres] de voorwaarden van de leaseovereenkomst niet nakwam en dat ACN in dat geval aanspraak kon maken op inbezitstelling van de Porsche, hetgeen overeen kwam met de aan het OM ter beschikking gestelde leaseovereenkomst. Onder deze omstandigheden heeft het OM ACN kunnen aanmerken als redelijkerwijs rechthebbende in de zin van artikel 116 lid 3 Sv.
4.20
Daar komt bij dat de officier van justitie bij brief van 12 november 2014 aan [A] heeft bericht dat hij voornemens was de Porsche op de voet van artikel 116 lid 2 Sv te retourneren aan ACN, aangezien ACN naar het oordeel van de officier redelijkerwijs als belanghebbende kan worden aangemerkt. Deze brief is in kopie aan [eiseres] en haar advocaat gestuurd. De officier van justitie heeft in deze brief expliciet gewezen op de mogelijkheid om een klaagschrift ex artikel 552a Sv in te dienen over het voornemen om de auto aan de leasemaatschappij terug te geven. [A] heeft bij e-mail van 21 november 2014 de officier van justitie bericht dat hij geen aanspraak maakt op de auto en om die reden ook niet zou klagen omtrent de beslissing tot teruggave van de auto aan de leasemaatschappij. [eiseres] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Zij heeft wel een klaagschrift ingediend over het (voortduren) van het beslag, maar heeft dat op 4 december 2014 ingetrokken.
4.21
Onder deze omstandigheden is er geen sprake van dat het OM onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door de Porsche ter beschikking te stellen aan ACN in plaats van aan [eiseres] .
zoekgeraakte voorwerpen
4.22
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zich op het moment van beslaglegging een aantal spullen in de auto bevond, dat sindsdien is vermist. Het betreft de volgende spullen:
• zonnebril, merk Louis Vuitton
• damessjaal, merk Louis Vuitton
• zwarte jas, merk Armani (in de achterbak);
• zwarte map met autopapieren
• doorzichtige map met documenten met betrekking tot [eenmanszaak eiseres](de onderneming van [eiseres] )
• diverse cd’s
• een USB-stick
• parkeervergunningkaart (zakelijk)
• zwarte sporttas met sportspullen.
[eiseres] heeft de (vervangings-)waarde van deze spullen begroot op circa € 2.000.
4.23
De Staat heeft ter zake van deze goederen navraag gedaan bij de politie, bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ) en het arrondissementsparket Den Haag.
Bij e-mail van 3 augustus 2016 heeft de politie als volgt gereageerd op het informatieverzoek van de Staat:
“(…) Uit het bedrijfsproces een systeem van politie-eenheid Den Haag, bureau Zichtenburg, blijkt dat er geen van de goederen die mevrouw claimt in het voertuig aanwezig waren bij binnenkomst van dit voertuig. Wij hebben bij inventarisatie in het voertuig aangetroffen een bezoekerspas en een adapter (. .).”
DRZ heeft bij e-mail van 2 augustus 2016 als volgt gereageerd:
“(...) Ik heb zojuist alle info over de Porsche opgezocht, en kan stellen dat deze items niet bij ons aanwezig of aanwezig zijn geweest. Wel zie ik in beslagportaal dat dit voertuig aan of via “Alpha Credit Nederland BV. De heer. […] (…) is teruggegeven. Wellicht dat deze de items uit het voertuig hebben gehaald?”
Het parket heeft bij e-mail van 3 augustus 2016 als volgt gereageerd:
“Uit een inbeslaggenomen auto worden in beginsel geen voorwerpen verwijderd. Het goed wordt als geheel opgeslagen. Er liggen bijna altijd spullen in (denk aan een dashboardkastje), maar dat wordt er dus noch uitgehaald noch wordt het apart geregistreerd. Hooguit wordt anders gehandeld indien de eigenaar aangeeft dat er bijzonder waardevolle spullen in aanwezig zijn, indien die op zicht worden aangetroffen, of indien goederen relevant voor het onderzoek separate uit de auto in beslag worden genomen.
Overigens meen ik me te herinneren dat de auto in dit geval aan de eigenaar is teruggegeven, die namelijk een klaagschrift had ingediend. Dat betrof een leasemaatschappij. Ik zou mevrouw dus aanraden naar die leasemaatschappij te stappen. Wij hebben niets uit het voertuig gehaald.”
4.24
ACN heeft [eiseres] laten weten niet over de goederen te beschikken.
4.25
De Staat heeft onder verwijzing naar voornoemde e-mails betwist dat de goederen zich ten tijde van de inbeslagneming in de Porsche bevonden.
4.25
De rechtbank stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast dat voornoemde goederen zich ten tijde van de inbeslagneming in de Porsche bevonden en eigendom van [eiseres] waren op [eiseres] rust. [eiseres] heeft twee verklaringen overgelegd, te weten van [A] en van [C] , een neef van [A] , die volgens de verklaringen in de Porsche aanwezig was op het moment van de controle
[A] heeft, voor zover relevant, als volgt verklaard:
“(…) Op het moment van inbeslagname lagen diverse spullen van mijn moeder in de auto. Die spullen zijn nadat de auto in beslag was genomen in de auto blijven liggen.
Ik heb van mijn moeder begrepen dat toen zij de auto uiteindelijk terugkreeg, die spullen allemaal waren verdwenen. (...)
Ik kan bevestigen en dat wil ik zo nodig ook als getuige in een rechtszaak doen, dat de in de brief van het Arrondissementsparket van 8 augustus 2016 genoemde spullen (bril, sjaal, jas, map met autopapieren, map met documenten, cd’s, USB-stick, parkeervergunning en een zwarte sporttas met sportspullen) op het moment van inbeslagname van de auto in de auto lagen.”
[C] heeft, voor zover relevant, als volgt verklaard:
“(…) Op het moment van inbeslagname lagen diverse spullen in de auto. Die spullen zijn nadat de auto in beslag was genomen, in de auto blijven liggen.
Ik heb begrepen dat toen mevrouw [eiseres] de auto uiteindelijk terugkreeg, die spullen allemaal waren verdwenen. (…)
Ik kan bevestigen en dat wil ik ook zo nodig als getuige in een rechtszaak doen, dat op het moment van inbeslagname van de auto diverse spullen in de auto lagen, waaronder in ieder geval “bril, sjaal, jas, map met autopapieren, map met documenten, cd’s, USB-stick, parkeervergunning en een zwarte sporttas met sportspullen”.”
4.26
De rechtbank overweegt dat tegenover deze verklaringen van [A] en [C] dat de betreffende spullen in de auto aanwezig waren de verklaringen van de politie, DRZ en het parket staan, waaruit volgt dat geen spullen in de auto zijn aangetroffen, en waaruit ook blijkt dat er geen sprake is van een beleid om in een inbeslaggenomen auto aangetroffen spullen uit de auto te halen. Verder heeft [eiseres] geen bewijzen in de vorm van bijvoorbeeld aankoopbewijzen of foto’s overgelegd waaruit het bestaan en de eigendom van de betreffende spullen blijken. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat de betreffende goederen in de auto aanwezig waren op het moment van inbeslagname. De rechtbank zal de hierop betrekkende vordering van [eiseres] dan ook afwijzen.
de gevorderde verklaring voor recht
4.27
[eiseres] heeft ten slotte gevorderd om voor recht te verklaren dat artikel 344 lid 2 Sv niet een zodanige betekenis heeft dat een getuigenverklaring in een civiele procedure “minder zwaar weegt” dan een proces-verbaal in een strafdossier.
4.28
Ter zitting is gebleken dat [eiseres] deze vordering uitsluitend heeft ingesteld voor het geval de Staat processen-verbaal zou overleggen ter zake van de zoekgeraakte voorwerpen die zich in de Porsche zouden hebben bevonden. Nu de Staat echter geen processen-verbaal ter zake van de zoekgeraakte voorwerpen heeft overgelegd, maar slechts e-mails, en ook niet voornemens is dat alsnog te doen, heeft [eiseres] geen belang bij de gevraagde verklaring voor recht. [eiseres] zal in deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan procesbelang.
proceskosten
4.29
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op € 3.712, te weten€ 1.924 aan griffierecht en € 1.788 aan salaris advocaat (2 punten à € 894 volgens tarief IV). De door de Staat gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering om voor recht te verklaren dat artikel 344 lid 2 Sv niet een zodanige betekenis heeft dat een getuigenverklaring in een civiele procedure “minder zwaar weegt” dan een proces-verbaal in een strafdossier;
5.2
wijst de vorderingen voor het overige af;
5.3
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 3.712, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na het wijzen dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.