Rb. Zeeland-West-Brabant, 26-08-2020, nr. AWB 20, 940
ECLI:NL:RBZWB:2020:4102
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
26-08-2020
- Zaaknummer
AWB 20_940
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2020:4102, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26‑08‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2022:262, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 26‑08‑2020
Inhoudsindicatie
PW
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/940 PW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2020 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. I.P.M.J. Nelemans,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college), verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 12 augustus 2019 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Participatiewet afgewezen.
In het besluit van 19 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 juli 2020.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiser en [vertegenwoordiger college] namens het college.
Feiten en omstandigheden
1.1
Eiser is over de periode 2010 tot april 2019 dakloos geweest. Sinds 2010 heeft hij geen inkomen uit werk of uitkering. Eiser heeft schulden bij de gemeente, zorgverzekeraar, familie en vrienden. Hij huurt sinds (omstreeks) april 2019 een woning in [woonplaats eiser] .
1.2
Eiser heeft zich op 5 juli 2019 bij het college gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering, waarna hij op diezelfde dag de aanvraag heeft ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft op 8 juli 2019 een meldingsgesprek plaatsgevonden.
1.3
Het college heeft eiser met de brief van 8 juli 2019 een overzicht gestuurd van de informatie die nodig is om te kunnen zien waar eiser vanaf 2010 van heeft geleefd, wat eisers financiële situatie is en of hij recht heeft op een bijstandsuitkering. Hierop heeft eiser niet gereageerd.
1.4
Het college heeft eiser met de brief van 23 juli 2019 een extra termijn gegeven om de ontbrekende gegevens alsnog in te leveren. Hierop heeft eiser de volgende stukken ingeleverd: het inlichtingenformulier, een kopie van de huurovereenkomst, bankafschriften over de periode 1 mei 2019 t/m 23 juli 2019, en bewijzen van schulden. Verder heeft eiser een verklaring van één van zijn broers overgelegd, [naam broer eiser] , waarin – samengevat – staat vermeld dat eiser sinds 2010 wordt geholpen door zijn broers voor de dagelijkse levensbehoeftes. Als eiser wat nodig heeft, betalen zijn broers dat voor hem. Sinds eiser eigen onderdak heeft, geven zijn broers hem contant geld, zodat hij het op zijn rekening kan zetten en de huur kan betalen.
1.5
Het college vond de verstrekte informatie te summier als bewijs waaruit blijkt hoe eiser heeft geleefd vanaf 2010. Eiser is met de brief van 31 juli 2019 nogmaals een termijn gegeven om stukken in te leveren. Hierin werd de volgende informatie opgevraagd:
- “ “controleerbare en objectieve bewijsstukken waaruit blijkt hoe u de periode 2010 tot heden zonder inkomsten in uw levensonderhoud heeft kunnen voorzien (bewijzen van schenkingen, spaargeld, ondertekende verklaringen van derden inclusief een kopie legitimatiebewijs van de betreffende persoon etc.). U dient over deze periode zonder inkomsten ook al uw bankafschriften in te leveren. U heeft nu 1 verklaring van uw broer ingeleverd. Echter is deze verklaring onvoldoende. Deze is niet ondertekend en deze bevat geen kopie van zijn legitimatiebewijs. U heeft daarnaast aangegeven dat u bent onderhouden door meer broers. U heeft nu alleen per mail verzonden bericht ingeleverd van 1 broer. U dient daarnaast aan te tonen op welke manier u bent onderhouden.
- afschriften van uw bankrekening over de periode 05-04-2019 t/m 31-04-2019, waarop uw naam, bankrekeningnummer, alle mutaties en saldo vermeld staan.”
1.6
Naar aanleiding hiervan heeft eiser dezelfde verklaring van zijn broer overgelegd, zoals vermeld onder 1.4, ditmaal handgeschreven, met daarbij een kopie van het legitimatiebewijs van die broer. Hierop heeft het college telefonisch aan die broer toegelicht dat dit nog steeds onvoldoende is, waarna is afgesproken dat eiser tot 8 augustus 2019 de ontbrekende informatie kan aanleveren.
1.7
Op 12 augustus 2019 had het college de gevraagde gegevens niet ontvangen. Met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, is de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader wordt gevormd door de Participatiewet. De belangrijkste toepasselijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beroepsgronden
3. Eiser vindt dat hij alles heeft ingeleverd waarover hij beschikt en uitgelegd op welke wijze hij heeft geleefd. Het college heeft volgens hem voldoende informatie om zijn recht op bijstand vast te stellen. Bovendien is het volgens eiser niet redelijk om bewijsstukken te vragen die betrekking hebben op een periode tot bijna 10 jaar geleden.
De beoordeling door de rechtbank
4. Het gaat in deze zaak om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven, vooral over de financiële situatie. Het gaat immers om de vraag of hij verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Daarbij is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie in de periode die voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3419).
5.1
Vast staat dat het college in de brief van 31 juli 2019 alle bankafschriften over de periode vanaf 2010 heeft opgevraagd. Ook heeft het college over diezelfde periode objectieve bewijsstukken opgevraagd op basis waarvan kan worden vastgesteld hoe eiser vanaf 2010 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Eiser stelt dat het niet redelijk is dat het college gegevens opvraagt die betrekking hebben op een periode tot bijna 10 jaar geleden. Tijdens de zitting heeft het college het standpunt ingenomen dat van eiser slechts werd verwacht dat hij in algemene zin aantoont hoe hij vanaf 2010 in zijn levenshoud heeft voorzien.
5.2
De rechtbank overweegt dat het bijstandverlenend orgaan gerechtigd is een onderzoek te doen, indien op basis van concrete feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de door de betrokkene over zijn financiële situatie verstrekte inlichtingen. In het kader van dat onderzoek kan het bijstandverlenend orgaan van de betrokkene zo nodig inzage verlangen in de bankafschriften en andere financiële gegevens over een verder in het verleden liggende periode dan de gebruikelijke laatste drie maanden (zie de uitspraak van de CRvB van 18 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2487).
Voor zover nog aan de besluitvorming ten grondslag ligt dat eiser niet heeft aangetoond hoe hij vanaf 2010 in zijn levensonderhoud heeft voorzien, is de rechtbank van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser bewijsstukken moest verstrekken die zien op een periode van bijna 10 jaar voorafgaand aan zijn aanvraag. Onduidelijk is gebleven waarom de gegevens over deze gehele periode voldoende relevantie hebben voor het vaststellen van zijn recht op bijstand in 2019.
6.1
Het voorgaande leidt echter niet tot de uitkomst die eiser wil. Ook de informatie die eiser wel heeft verschaft is namelijk ontoereikend om zijn recht op bijstand vast te stellen. Zo heeft eiser de gevraagde bankafschriften over de maand april 2019 niet overgelegd, terwijl tussen partijen niet in geschil is dat deze relevant zijn voor het vaststellen van zijn recht op bijstand. Eiser heeft ook geen verklaring gegeven waarom hij die niet heeft overgelegd.
Verder roepen de overige bankafschriften vragen op, nu op zowel 13 mei 2019 als 3 juni 2019 een bedrag van € 700,- op de bankrekening van eiser is gestort. Anders dan eiser heeft aangevoerd, heeft hij de herkomst van de twee stortingen niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. De enkele verklaring van eisers broer dat eiser af en toe € 50,- krijgt toegestopt van zijn broers om de huur te betalen, is onvoldoende concreet. Hierdoor blijft immers onduidelijk wanneer en in welke frequentie eiser contant geld ontvangt van zijn broers. Ook is hierdoor niet te verifiëren of eiser meer contant geld heeft ontvangen dan de bedragen die hij op zijn bankrekening heeft gestort. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij is onderhouden door alle drie broers, maar verklaringen van de twee andere broers ontbreken.
6.2
Gelet op het voorgaande kan niet geverifieerd worden of wat eiser stelt over hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien ook daadwerkelijk klopt. Het college mag van eiser verwachten dat, wanneer hij iets verklaart over derden zoals zijn broers, hij een duidelijke verklaring van deze broers overlegt ter onderbouwing en bevestiging van zijn eigen verklaring. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat dat voor hem niet mogelijk is. Dit betekent dat de door eiser overgelegde gegevens naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en verifieerbaar inzicht geven in zijn financiële situatie over de periode direct voorafgaand aan zijn aanvraag.
7. Het voorgaande betekent dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden waardoor het recht op bijstand van eiser niet vastgesteld kan worden. Het college heeft de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering daarmee terecht afgewezen.
Conclusie
8.1
Het beroep is ongegrond.
8.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Skalonjic, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 26 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover relevant, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.