Einde inhoudsopgave
Wet op de Raad van State
Artikel 6 [Ambtseed/verklaring en belofte]
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2010
- Redactionele toelichting
Dit artikel is opnieuw ingevoegd. Oorspronkelijk artikel vervallen.
- Bronpublicatie:
22-04-2010, Stb. 2010, 175 (uitgifte: 04-05-2010, kamerstukken: 30585)
- Inwerkingtreding
01-09-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-06-2010, Stb. 2010, 236 (uitgifte: 24-06-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Bestuursprocesrecht / Algemeen
1.
Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de vice-president en de leden in handen van de Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:
’Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven of beloofd.
Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenome of zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.
Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, dat ik het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds zal helpen onderhouden en mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onpartijdigheid zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God almachtig!’
(Dat verklaar en beloof ik’).
2.
Deze eed (verklaring en belofte) kan door de leden ook worden afgelegd in een vergadering van de Raad in handen van de vice-president, daartoe door de Koning gemachtigd.