Besluit vergoedingen Kernenergiewet
Artikel 5
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Redactionele toelichting
De datum van afkondiging is de datum van de Staatscourant.
- Bronpublicatie:
19-12-2023, Stcrt. 2023, 35271 (uitgifte: 19-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2023, Stcrt. 2023, 35271 (uitgifte: 19-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Energierecht (V)
1.
Het bedrag dat verschuldigd is voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning voor het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet bedraagt:
- a.
€ 296.000,– indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt om elektriciteit op te wekken;
- b.
€ 296.000,– indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt met een ander doel dan om elektriciteit op te wekken;
- c.
€ 148.000,– indien het een andere inrichting betreft dan in onderdelen a en b genoemd.
2.
Het bedrag dat verschuldigd is voor de verlening van een vergunning voor het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet bedraagt:
- a.
€ 1.480.000,– indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt om elektriciteit op te wekken;
- b.
€ 888.000,– indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt met een ander doel dan om elektriciteit op te wekken;
- c.
€ 444.000,– indien het een andere inrichting betreft dan in onderdelen a en b genoemd.