Hof Amsterdam, 02-12-2014, nr. 200.142.155/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:5112, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-12-2014
- Zaaknummer
200.142.155/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Erfrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:5112, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑12‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:721, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHAMS:2014:6156, Uitspraak, Hof Amsterdam, 18‑03‑2014
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2014-0145
Uitspraak 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Hoedanigheid van procespartijen en ontvankelijkheid.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.142.155/01
zaaknummer rechtbank : C/14/141670 / HA ZA 12-383
arrest van de meervoudige familiekamer van 2 december 2014
inzake
[APPELLANTE] ,
wonend te [woonplaats],
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.M. Ros te Schagen,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE SUB 1] ,
wonend te [woonplaats],
en
[GEÏNTIMEERDE SUB 2] ,
wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. M. Dekker te Purmerend.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] respectievelijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 14 januari 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 oktober 2013, gewezen tussen (naar het hof begrijpt) [X] (de vader van partijen) als eiser en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel met één productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog (zo begrijpt het hof) de vordering van wijlen [X] (thans [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]), althans de erven van [X], zal afwijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] in het hoger beroep, althans bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig met verbetering en aanvulling van gronden. In incidenteel appel vorderen zij dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarbij de vordering van wijlen [X] is afgewezen en alsnog die vordering, althans een bedrag dat het hof juist acht, zal toewijzen. Zowel in principaal als in incidenteel appel vorderen zij veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in beide instanties, waaronder ook de nakosten.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1.
Partijen zijn de drie dochters van [X] (hierna: erflater), die op 23 maart 2011 is overleden. Zij zijn de enige erfgenamen van erflater en hebben diens nalatenschap beneficiair aanvaard.
Erflater heeft [appellante] gemachtigd om vanaf 22 oktober 2007 zijn financiële zaken te behartigen. Tevens is [appellante] gedurende enige tijd als mederekeninghouder gemachtigd geweest om over de bankrekening van erflater te beschikken.
Erflater heeft [appellante] op 2 maart 2011 gedagvaard en gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van € 12.466,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2009 over een bedrag van € 11.514,36, wegens onrechtmatig handelen van [appellante] doordat zij zich voor erflater bestemde bedragen heeft toegeëigend.
3.2.
In het na het overlijden van erflater op 16 oktober 2013 gewezen vonnis heeft de rechtbank onder het kopje “Ontvankelijkheid” overwogen dat zowel voor schorsing van de procedure als voor voortzetting van de procedure (het hof begrijpt: voortzetting van de procedure aan de zijde van erflater door [geïntimeerde sub 1] en [appellante]) de instemming van [appellante] ontbrak. Dit brengt mee, aldus de rechtbank, dat het geding niet geschorst is geweest, maar daarentegen is voortgezet op naam van erflater, en dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet als eisers kunnen worden ontvangen.
3.3.
De rechtbank heeft de vordering van erflater tot een bedrag van € 6.679,12 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2009 toegewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.4.
In het incidenteel appel stellen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich op het standpunt dat, nu de appeldagvaarding is uitgebracht jegens hen als rechtsopvolgers van erflater, alsnog rekening kan worden gehouden met hun stellingen, inhoudende dat het gehele bedrag van de vordering van erflater dient te worden toegewezen. [appellante] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet-ontvankelijk zijn in het incidenteel appel, omdat zij geen grieven hebben gericht tegen de beslissingen van de rechtbank dat zij niet als eisers kunnen worden ontvangen en het geding wordt voortgezet op naam van erflater.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
De beoordeling van de hoedanigheid van een procespartij is van openbare orde en komt in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid aan de orde. Dit brengt met zich dat, nu het bestreden vonnis is gewezen op naam van erflater als eiser en erflater ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep was overleden, het hof zowel in het principaal appel als in het incidenteel appel ambtshalve dient te toetsen of de betrokkenen in het hoger beroep de bevoegdheid hebben om in rechte op te treden. De rechtbank heeft [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet als procespartij toegelaten, zodat zij in hoger beroep noch als appellant noch als geïntimeerde in persoon kunnen optreden.
Partijen hebben de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard en zijn ingevolge artikel 4:195 lid 1 BW gezamenlijk vereffenaar van de nalatenschap. Op een enkele zich in deze zaak niet voordoende uitzondering na, oefenen de erfgenamen op grond van artikel 4:198 BW hun bevoegdheden als vereffenaars van de beneficiair aanvaarde nalatenschap tezamen uit. Dit brengt met zich dat na het overlijden van erflater als eiser in eerste aanleg het hoger beroep dient te worden ingesteld tegen en door de gezamenlijke vereffenaars. Nu [appellante] haar hoger beroep uitsluitend tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] heeft ingesteld, dient zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in het principaal appel. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], die hun hoger beroep uitsluitend samen met [appellante] hadden kunnen instellen, dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun incidenteel appel.
3.6.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zal het hof bepalen dat de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd als na te melden.
4. Beslissing
Het hof:
In principaal appel
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
In incidenteel appel
verklaart [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
In principaal en incidenteel appel
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Kleene-Eijk, G.J. Driessen-Poortvliet en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014.
Uitspraak 18‑03‑2014
Mrs. J.C. Toorman, W.J. van den Bergh, J.W. Hoekzema
Partij(en)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 maart 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.J.M. Ros, te Schagen,
tegen:
- 1.
[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
- 2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. M. Dekker, te Purmerend.
1. Het geding in hoger beroep
Appellante heeft bij exploot geïntimeerden aangezegd in hoger beroep te komen van een of meer tussen partijen in de onderhavige zaak gewezen vonnissen, met dagvaarding van geïntimeerde voor dit hof.
De zaak is op de rol aangebracht en geïntimeerden zijn bij advocaat verschenen.
2. Beoordeling
Het hof ziet aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. Het doel is het verkrijgen van inlichtingen, het beproeven van een minnelijke regeling en/of het bespreken van het verdere verloop van het hoger beroep, waarbij onder meer mediation, bewijsvoering en/of rapportage door deskundigen aan de orde kunnen komen.
De comparitie zal niet doorgaan indien partijen het griffierecht niet tijdig hebben betaald. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun raadslieden zullen verschijnen voor het tot raadsheercommissaris benoemde lid van het hof mr. G.J. Driessen-Poortvliet, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan IJdok 20 te Amsterdam op een nader te bepalen tijdstip, tot het hiervoor onder 2 omschreven doel;
bepaalt dat partijen 2 weken na heden op de rol van dinsdag 1 april 2014 hun verhinderdagen en die van hun advocaten voor de maanden april, mei en juni 2014 kunnen opgeven, waarna de raadsheercommissaris de dag en het tijdstip van de comparitie zal vaststellen, in welk geval behoudens klemmende redenen of overmacht geen uitstel van de comparitie meer zal worden verleend;
bepaalt dat appellante uiterlijk 4 weken na heden een kopie van het volledige procesdossier (de stukken van de eerste aanleg met inbegrip van de producties en de appeldagvaarding) zal indienen bij het hof (roladministratie-team handel);
bepaalt dat partijen uiterlijk 2 weken vóór de dag van de comparitie de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, in kopie over zullen leggen door toezending aan de raadsheercommissaris (roladministratie-team handel) en de wederpartij;
houdt verder elke beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, W.J. van den Bergh en J.W. Hoekzema, en op dinsdag 18 maart 2014 uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer.
[mr. J.C. Toorman]