Bijv. HR 1 juli 2003, LJN AF8069.
HR (A-G), 24-05-2011, nr. 09/03350
ECLI:NL:PHR:2011:BQ6563
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
24-05-2011
- Zaaknummer
09/03350
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BQ6563
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BQ6563, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ6563
Conclusie 24‑05‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 13 augustus 2009 vrijgesproken van feit 1 en ter zake van feit 2 (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht) veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling) ontoereikend is gemotiveerd.
4.
Het hof heeft bewezen verklaard dat
‘hij op 27 juni 2007 te Edam, gemeente Edam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: ‘ik ga [slachtoffer] afschieten’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.’
5.
In het verkorte arrest heeft het hof als volgt overwogen:
‘Bespreking van een verweer
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit. Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is, in aanmerking nemend dat door het slachtoffer geen aangifte van bedreiging is gedaan en het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1], agent van politie, pas zeven maanden na het feit, te weten op 17 januari 2008, is opgemaakt. Dit maakt het zeer onwaarschijnlijk dat voornoemde verbalisant na dit tijdsverloop de exacte bewoordingen heeft weten te reproduceren, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat bij het slachtoffer door de tenlastegelegde bewoordingen niet de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen dan wel dat haar zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden toegebracht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt het volgende. In het op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 juni 2009 (lees: 2007, JS), opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] dossierpagina 15), is gerelateerd dat verdachte in de woning van aangeefster heeft verklaard dat hij haar iets aan zou doen omdat zij zou zijn vreemdgegaan, en ook, dat hij heeft verklaard dat hij de nieuwe vriend van zijn vriendin en zijn vriendin zou gaan afschieten. Tevens heeft aangeefster tegenover hen verklaard dat zij na een incident dat volgens haar op 26 juni 2007 had plaatsgevonden bang en angstig was dat verdachte haar ergere dingen zou aandoen. Voorts is in het door verbalisant [verbalisant 1] op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2008 nogmaals gerelateerd omtrent de situatie op 27 juni 2007. Daarin is verklaard dat verdachte in de woning van [slachtoffer] terwijl deze [slachtoffer] op een afstand van ongeveer 4 meter van verdachte stond, tegen haar heeft gezegd dat hij haar iets zou aandoen en dat hij haar en haar vriend zou gaan afschieten, dat [slachtoffer] deze uitspraken heeft gehoord en dat [slachtoffer] op dat moment hevig geëmotioneerd was. Uitsluitend de omstandigheid dat het laatstvermelde proces-verbaal pas op 17 januari 2008 is opgemaakt, doet aan de inhoud van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal niets af. Ten slotte heeft verdachte zelf ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de politie heeft gebeld omdat hij die avond niet voor zichzelf instond.
Uit het vorenstaande volgt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is van het onder 2 aan verdachte tenlastegelegde.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. De verweren worden verworpen.’
6.
In de aanvulling op het verkorte arrest heeft het hof de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
‘De bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde
1.
Een proces-verbaal nummer PL 1100/07-041793 opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar op 17 januari 2008 in de wettelijke vorm [verbalisant 1] (ongenummerde pagina's) . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant voornoemd:
Op 27 juni 2007 bevond ik mij in de woning van [slachtoffer] te [plaats]. Samen met een collega hadden wij de melding gekregen naar haar adres te gaan omdat de inmiddels ex-vriend van [slachtoffer], [verdachte] zich niet zou kunnen beheersen. Tijdens een gesprek in de woonkamer, waarin [verdachte] verklaarde dat hij [slachtoffer] en haar nieuwe vriend iets aan zou gaan doen, zat [verdachte] vóór mij op de bank en [slachtoffer] bevond zich naast mij, op ongeveer 2 meter afstand van mij en op ongeveer 4 meter afstand van [verdachte]. Later in het gesprek verklaarde [verdachte] dat hij [slachtoffer] en haar vriend zou gaan afschieten. [Slachtoffer] heeft deze uitspraken gehoord. Zij was op dat moment hevig geëmotioneerd.
2.
Een proces-verbaal nummer PL 1100/07-047931, op 27 juni 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (pagina 15). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten voornoemd:
Op 27 juni 2007 kregen wij het verzoek te gaan naar de woning [a-straat 1] te [plaats]. Aldaar zou [verdachte] zich niet meer kunnen beheersen tegenover zijn vriendin [slachtoffer]. Hij verklaarde zijn vriendin iets aan te gaan doen omdat zij zou zijn vreemdgegaan. Ook verklaarde hij later dat hij de nieuwe vriend van zijn vriendin en zijn vriendin zou gaan afschieten. [Slachtoffer] verklaarde dat zij op 26 juni 2007 door [verdachte] bij haar keel zou zijn gegrepen. Zij verklaarde bang en angstig te zijn dat hij, [verdachte] haar ergere dingen zou aandoen. [Verdachte] verklaarde niet voor zichzelf in te staan tegenover zijn vriendin [slachtoffer] en haar nieuwe vriend.
3.
Een proces-verbaal nummer PL 1100/07-047931, op 27 juni 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (pagina 19–21). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als op dezelfde datum afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik kan iets gezegd hebben (het hof begrijpt: van): ‘ik schiet hem af’.
4.
Een proces-verbaal nummer PL 1100/07-047931, op 27 juni 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (pagina 16–18). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op dezelfde datum afgelegde verklaring van [slachtoffer] (opgenomen in verband met bewijsoverweging in arrest):
[Verdachte] en ik kregen op 27 juni 2007 omstreeks 02.00 uur ruzie in mijn woning te [plaats]. Ik was vreemdgegaan met [betrokkene 1]. Ik was heel bang, ik dacht dat hij mij iets aan wilde doen.
5.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in de eerste aanleg, inhoudende voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 27 juni 2007 heb ik de politie gebeld. Ik heb tegen de meldkamer gezegd dat als [slachtoffer] hysterisch wordt, ik niet voor mijzelf in kon staan.’
7.
Rekwirant acht het niet begrijpelijk dat een bijna zes (ik begrijp zeven, JS) maanden later opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 17 januari 2008 redengevend kan zijn voor het bewijs. Deze klacht faalt. Het hof heeft niet onbegrijpelijk kunnen overwegen, als hiervoor weergegeven, waarom het de inhoud van het proces-verbaal betrouwbaar acht. Het later opgemaakte proces-verbaal houdt een specificatie in van omstandigheden die geheel passen bij de weergave van het eveneens als bewijsmiddel opgenomen proces-verbaal van 27 juni 2007. Onbegrijpelijk is het niet dat het hof de inhoud van het proces-verbaal betrouwbaar heeft geacht. Voor het overige is de waardering van het aangevochten bewijsmiddel onttrokken aan beoordeling in cassatie.
8.
Eveneens faalt de klacht dat de verklaring van [slachtoffer] aangaande een geweldsincident dat vooraf ging aan een bedreiging niet kan bijdragen aan het bewijs daarvan. Het hof heeft in het kader van bewijs van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht op tijdstip B betekenis kunnen verlenen aan het feit dat verdachte de volgens het verwijt bedreigde persoon op tijdstip A bij de keel heeft gegrepen. Een dergelijke handeling kan immers een niet lang daarna (een dag later) door verdachte aangekondigde en door de betrokken persoon gevreesde gewelddadige gedraging, die de inhoud van een bedreiging vormt, kracht bijzetten.
9.
De klacht dat de verklaring van verdachte dat hij iets gezegd kan hebben als ‘ik schiet hem af’ (bewijsmiddel 3), niet zonder meer kan bijdragen aan het bewijs dat hij [slachtoffer] heeft bedreigd door haar de woorden toe te voegen ‘ik ga [slachtoffer] afschieten’, is niet zonder grond. Weliswaar houdt de door verdachte erkende verklaring, die betrekking heeft op de nieuwe vriend van [slachtoffer], voor een deel de bevestiging in van hetgeen door de verbalisanten is gerelateerd, maar niet aangaande het specifiek tenlastegelegde feit. Dat de erkenning van het uitspreken van een naar inhoud levensbedreigende tekst in de richting van een persoon redengevend is voor het bewijs van het feit dat hij dergelijke woorden ook in de richting van een ander heeft uitgesproken, is niet zonder meer begrijpelijk. Het feit dat het aangevochten bewijsmiddel niets bevat wat bijdraagt aan het bewijs van hetgeen ten laste van de verdachte bewezen is verklaard, laat open dat de bewezenverklaring ook zonder dit bewijsmiddel toereikend kan zijn gemotiveerd, mits de bewezenverklaring volledig kan worden afgeleid uit de inhoud van de overige gebezigde bewijsmiddelen, zodat verdachte in dat geval geen belang heeft bij zijn hiervoor weergegeven klacht.1. Tot cassatie behoeft de gegrondheid van deze klacht daarom niet te leiden.
10.
De verbalisant relateert dat [slachtoffer] de bedreigende woorden aan haar adres heeft gehoord. Dat wordt niet bevestigd door een verklaring van haar. Uit het proces-verbaal van [verbalisant 1] kan echter worden opgemaakt dat [slachtoffer] zich binnen akoestische gehoorsafstand bevond toen verdachte verklaarde dat hij [slachtoffer] en haar vriend zou afschieten. In het proces-verbaal staat bovendien dat zij heftig geëmotioneerd was. Het hof heeft op grond van deze gerelateerde omstandigheden, die de waarnemingen van een verbalisant bevatten, vastgesteld dat de geuite bedreiging door [slachtoffer] is gehoord. Dat is niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring kan daarom uit de bewijsmiddelen worden afgeleid, daaraan doet niet af dat het derde bewijsmiddel niet zonder meer redengevend is.
11.
Middel 1 faalt.
12.
Het tweede middel klaagt dat het hof niet heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk voorgedragen verweer.
13.
In het proces-verbaal van de terechtzitting staat: ‘De raadsman voert daarbij een verweer, zoals opgenomen in het arrest’. In het verkorte arrest staat, voor zover in dit verband van belang:
‘Subsidiair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat bij het slachtoffer door de tenlastegelegde bewoordingen niet de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen dan wel dat haar zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden toegebracht.’
14.
Het hof heeft aangaande de gevoerde verweren overwogen, zoals hiervoor onder 5 is weergegeven. Het hof heeft het subsidiair gevoerde verweer kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.2.
15.
De voorgestelde middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑05‑2011
Ontleend aan HR 4 juli 2006, LJN AW2476, NJ 2006/386.