HR, 27-09-2011, nr. S 09/03350
ECLI:NL:HR:2011:BQ6563
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-09-2011
- Zaaknummer
S 09/03350
- LJN
BQ6563
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ6563, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ6563
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Klacht over redengevendheid bewijsmiddel faalt.
27 september 2011
Strafkamer
nr. S 09/03350
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 augustus 2009, nummer 23/003933-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel beoogt kennelijk te klagen over de redengevendheid van een onder nummer 3 in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddel.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 27 juni 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd "ik ga [slachtoffer] afschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal nummer PL 1100/07-041793 opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar op 17 januari 2008 in de wettelijke vorm [verbalisant 1] (ongenummerde pagina's). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant voornoemd:
Op 27 juni 2007 bevond ik mij in de woning van [slachtoffer] te [plaats]. Samen met een collega hadden wij de melding gekregen naar haar adres te gaan omdat de inmiddels ex-vriend van [slachtoffer], [verdachte] zich niet zou kunnen beheersen. Tijdens een gesprek in de woonkamer, waarin [verdachte] verklaarde dat hij [slachtoffer] en haar nieuwe vriend iets aan zou gaan doen, zat [verdachte] vóór mij op de bank en [slachtoffer] bevond zich naast mij, op ongeveer 2 meter afstand van mij en op ongeveer 4 meter afstand van [verdachte]. Later in het gesprek verklaarde [verdachte] dat hij [slachtoffer] en haar vriend zou gaan afschieten. [Slachtoffer] heeft deze uitspraken gehoord. Zij was op dat moment hevig geëmotioneerd.
2. Een proces-verbaal nummer PL 1100/07-047931, op 27 juni 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (pagina 15). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten voornoemd:
Op 27 juni 2007 kregen wij het verzoek te gaan naar de woning [a-straat 1] te [plaats]. Aldaar zou [verdachte] zich niet meer kunnen beheersen tegenover zijn vriendin [slachtoffer]. Hij verklaarde zijn vriendin iets aan te gaan doen omdat zij zou zijn vreemdgegaan. Ook verklaarde hij later dat hij de nieuwe vriend van zijn vriendin en zijn vriendin zou gaan afschieten.
[Slachtoffer] verklaarde dat zij op 26 juni 2007 door [verdachte] bij haar keel zou zijn gegrepen. Zij verklaarde bang en angstig te zijn dat hij, [verdachte] haar ergere dingen zou aandoen. [Verdachte] verklaarde niet voor zichzelf in te staan tegenover zijn vriendin [slachtoffer] en haar nieuwe vriend.
3. Een proces-verbaal nummer PL 1100/07-047931, op 27 juni 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (pagina 19-21). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als op dezelfde datum afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik kan iets gezegd hebben (het hof begrijpt: van): "ik schiet hem af".
4. Een proces-verbaal nummer PL 1100/07-047931, op 27 juni 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (pagina 16-18). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op dezelfde datum afgelegde verklaring van [slachtoffer] (opgenomen in verband met bewijsoverweging in arrest):
[Verdachte] en ik kregen op 27 juni 2007 omstreeks 02.00 uur ruzie in mijn woning te [plaats]. Ik was vreemdgegaan met [betrokkene 1]. Ik was heel bang, ik dacht dat hij mij iets aan wilde doen.
5. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in de eerste aanleg, inhoudende voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 27 juni 2007 heb ik de politie gebeld. Ik heb tegen de meldkamer gezegd dat als [slachtoffer] hysterisch wordt, ik niet voor mijzelf in kon staan."
2.4. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte zich op een en hetzelfde moment in die zin heeft uitgelaten dat hij "[slachtoffer] en haar nieuwe vriend zou gaan afschieten". Gelet daarop heeft het Hof de inhoud van bewijsmiddel 3 kennelijk redengevend geacht - en kunnen achten - voor de bewezenverklaarde omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde het woord "afschieten" heeft gebezigd.
2.5. De klacht faalt.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf in de vorm van een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 27 september 2011.