Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/5.2.2.3
5.2.2.3 Lagere regelgeving
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210068:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Art. 11.6.2 R MCOB e.v. en art. 5.2A.4 R CONC e.v.
Zie hierover paragraaf 5.2.5 en paragraaf 5.2.6.
Zie paragraaf 5.2.6.3 en 5.2.5.4.
Zie hierover ook paragraaf 5.2.5.3.
Ibid.
Het is niet zo dat een consumptieve kredietaanvraag altijd minder streng wordt getoetst dan een hypothecaire kredietaanvraag. Immers, hoe sterker de risicosignalen, hoe sterker het onderzoek gaat lijken op het onderzoek dat de kredietgever standaard moet uitvoeren na een hypothecaire kredietaanvraag.
De wetgever heeft de FCA overigens ook opgedragen om te zoeken naar een dergelijk evenwicht. Zie art. 1C (2)(e) en 3B (1)(b), (c), en (f) FSMA 2000. Zie voor een bevestiging FCA juli 2018, p. 4 – 6 en FCA 2017, p. 9 – 10.
FCA juli 2018, p. 5.
De CONC en de MCOB bevatten elk een verplichting tot het uitvoeren van een kredietwaardigheidstoets.1 Hoewel de kredietwaardigheid in beide regelingen primair afhankelijk is gesteld van het vrij besteedbaar inkomen, is er een belangrijk verschil wat betreft de vereiste striktheid van toetsing.2 Zo moet de kredietgever bij een hypothecair krediet een vrij gedetailleerd onderzoek uitvoeren naar het inkomen en de vaste uitgaven van de consument, terwijl hij bij een consumptief krediet in beginsel kan volstaan met een minder gedetailleerd onderzoek.3 Dit verschil hangt samen met de proportionele gedachtegoed die ten grondslag ligt aan de leennormen. Zo is de vereiste omvang en diepgang van de kredietwaardigheidstoets afhankelijk van de eventuele risicosignalen.4 Dit zijn signalen die erop wijzen dat het gevraagde krediet een (te) grote impact zal hebben op de betaalcapaciteit van de consument. Hoe sterker de risicosignalen, hoe gedetailleerder het onderzoek naar de betaalcapaciteit moet zijn. Deze signalen kunnen voortvloeien uit (i) het gevraagde krediet en (ii) de financiële kenmerken van de aanvrager.5 Omdat een hypothecair krediet op zichzelf wordt gezien als een betrekkelijk riskant product, moet de kredietgever bij deze kredietaanvragen een tamelijk gedetailleerd onderzoek uitvoeren naar het inkomen en de vaste uitgaven van de betreffende consument. Bij een consumptief krediet is echter meer aandacht voor de vraag wie de kredietaanvraag heeft ingediend. Een verdergaand onderzoek is dan vereist als bijvoorbeeld (ii) een consument met een betaalachterstand vraagt om (i) een omvangrijk krediet, terwijl een minder vergaand onderzoek in beginsel volstaat als (ii) een consument zonder een betaalachterstand vraagt om (i) een zeer klein krediet. Voor zover er verder geen risicosignalen zichtbaar zijn, kan de kredietgever er in dat laatste geval zelfs van uitgaan dat de consument kredietwaardig is.6 Een onderzoek naar het inkomen en de vaste uitgaven is dan dus niet vereist.
De FCA heeft met het voorgaande oog gehad voor de balans tussen het bieden van bescherming tegen overkreditering en het behouden van een goede toegang tot krediet.7 Tegen die achtergrond is ervoor gekozen om niet (te) snel over te gaan tot het invoeren van gedetailleerde leennormen:
“At the same time, we want to avoid being too prescriptive, as this could have harmful unintended consequences, including for the cost and availability of credit. We want firms to take a proportionate approach, taking into account the costs and risks of the credit for the individual customer.”8
Hiermee lijkt de FCA aandacht te hebben voor de mogelijkheid dat de leennormen leiden tot hogere uitvoeringskosten voor kredietgevers en daarom kunnen zorgen voor duurdere kredieten en langere wachttijden voor consumenten. Het is dan ook geen toeval dat de kredietgever volgens de leennormen ‘pas’ meer onderzoekskosten moet maken naarmate er een grotere aanleiding is om te denken dat de betreffende consument een onverantwoorde kredietaanvraag heeft ingediend. In de gevallen waarin er geen risicosignalen zichtbaar zijn, kan de kredietgever het gevraagde krediet immers vrij gemakkelijk verstrekken en blijven de uitvoeringskosten van de kredietwaardigheidstoets redelijk beperkt.