Hof Amsterdam, 16-07-2013, nr. 200.081.778/01
ECLI:NL:GHAMS:2013:2240
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-07-2013
- Magistraten
Mrs. M.P. van Achterberg, E.M. Polak, D.J. Oranje
- Zaaknummer
200.081.778/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:2240, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑07‑2013
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:682, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 16‑07‑2013
Mrs. M.P. van Achterberg, E.M. Polak, D.J. Oranje
Partij(en)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 juli 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE in het principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in het incidenteel appel,
advocaat; mr. L.C.M. Jurgens te-Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar Iers recht
VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
GEÏNTIMEERDE in het principaal appel,
APPELLANTE in het incidenteel appel,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens te Spijkernisse.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
De partijen worden hierna [appellante] en Varde genoemd.
1.2
[appellante] is bij dagvaarding van 13 december 2010 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, van 6 oktober 2010, in deze zaak gewezen tussen haar als gedaagde en Varde als eiseres.
1.3
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- —
memorie van grieven, met producties;
- —
memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van eis in incidenteeel appel;
- —
memorie van antwoord in incidenteel appel.
Op 3 oktober 2012 hebben partijen de zaak doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, mr. Jurgens aan de hand van een pleitnotitie. [appellante] heeft daarbij nadere producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
1.4
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Varde zal afwijzen met veroordeling van Varde om aan [appellante] terug te betalen al hetgeen zij ingevolge het bestreden vonnis aan Varde heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaling tot de terugbetaling en met veroordeling van Varde in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf drie dagen na het te wijzen arrest. Varde heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen met uitzondering van de afwijzing van de door Varde gevorderde buitengerechtelijke kosten, en alsnog de vorderingen van Varde geheel zal toewijzen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van (naar het hof verstaat) het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
Geen geschil bestaat omtrent de juistheid van de door de kantonrechter in het vonnis onder het hoofd ‘Feiten en omstandigheden’ onder 1.1. tot en met 1.5. opgesomde feiten, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.
3. Beoordeling
3.1
Bij beschikking d.d. 25 januari 2007, NJ 2007, 427, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033 heeft het hof de op 8 mei 2006 door Dexia en enige andere belangenorganisaties gesloten overeenkomst (hierna: de WCAM-overeenkomst) algemeen verbindend verklaard. Daarmee gold deze WCAM-overeenkomst als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:907 BW tussen Dexia en de kring der gerechtigden als daarin omschreven. De WCAM-overeenkomst bepaalt op welke manier effectenleaseovereenkomsten tussen Dexia en deze gerechtigden behoren te worden afgewikkeld. Het hof heeft in de hier bedoelde beschikking aangegeven op welke manier Dexia bekendheid moest geven aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst,- aan de gevolgen daarvan, aan de omstandigheid dat alle gerechtigden daaraan gebonden waren en aan de mogelijkheid om een zogenaamde ‘opt-outverklaring’ in te dienen. Gelet op de datum dat Dexia de bekendmakingen heeft gepubliceerd dienden deze opt-outverklaringen — waardoor een gerechtigde niet langer aan de WCAM-overeenkomst gebonden was — vóór 1 augustus 2007 bij de notaris ingediend te worden. [appellante] heeft niet vóór 1 augustus 2007 een opt-outverklaring ingediend.
3.2.
Varde heeft in eerste aanleg van [appellante] betaling van € 12.131,01 gevorderd te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten. Deze vordering heeft Varde gegrond op de door Dexia met [appellante] in april 2000 gesloten effectenleaseovereenkomst waaruit, na afloop, voor [appellante] een restschuld voortvloeide. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
3.3.
Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust komt [appellante] bij memorie van grieven in het principaal appel op met een reeks, voor het merendeel niet als zodanig aangeduide, grieven. Het hof onderscheidt in deze memorie tien grieven, die het hof hierna zal behandelen. Bij pleidooi heeft [appellante] nadere grieven aangevoerd, waartegen Varde zich heeft verzet. Nu voor het pas bij pleidooi aanvoeren van deze nadere grieven geen rechtvaardiging bestaat zal het hof deze buiten beschouwing laten. Varde heeft in incidenteel appel één grief voorgedragen, gericht tegen de afwijzing van de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten.
3.4.
De eerste grief in het principaal richt zich tegen de vaststelling door de kantonrechter onder 1.6 van het vonnis, dat Varde aan [appellante] mededeling heeft gedaan van de cessie van de vordering door Dexia aan Varde. Deze grief kan [appellante] niet baten, nu, ongeacht of deze mededeling plaats heeft gehad vóór de aanvang van deze zaak, die mededeling in ieder geval in deze procedure is gedaan, waarmee de cessie is voltooid.
3.5.
Met de tweede grief in het principaal beroept [appellante] zich op vernietiging van de betrokken leaseovereenkomst wegens dwaling dan wel bedrog. Ook deze grief kan [appellante] niet baten nu, zoals het hof hierna zal overwegen, [appellante] gebonden is aan de door het hof bij beschikking van 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde, als zodanig algemeen aangeduide Duisenberg-regeling, ingevolge waarvan zij geacht wordt afstand te hebben gedaan van onder meer haar recht om een beroep te doen op dwaling aan haar zijde ten tijde van het sluiten van de leaseovereenkomst en bedrog door haar wederpartij, (de rechtsvoorgangster van) Varde, nu deze regeling geldt als een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van geschilpunten zoals die welke [appellante] met haar beroep op dwaling en bedrog thans aan de orde wil stellen, en [appellante] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zich door het uitbrengen van een (tijdige) opt out verklaring aan de Duisenberg-regeling te onttrekken.
3.6.
Met de derde grief in het principaal appel betoogt [appellante] dat haar rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomst wegens dwaling en bedrog en haar verweermiddelen tegen een vordering tot nakoming van de leaseovereenkomst ten tijde van het verbindend worden van de Duisenberg-regeling niet waren verjaard, doch dat (de rechtsvoorgangster van) Varde heeft nagelaten om haar daarvan destijds in niet mis te verstane duidelijke bewoordingen in kennis te stellen, waardoor [appellante] is misleid althans geen juiste voorstelling van zaken had omtrent haar rechtpositie en heeft gedwaald. Het hof volgt [appellante] hierin niet, omdat de onzekerheden over de rechten van de afnemers (respectievelijk die van (de rechtsvoorgangster van) Varde jegens de afnemers) nu juist de reden waren voor het sluiten en verbindendverklaren van de Duisenberg-regeling teneinde die onzekerheden te ondervangen, hetgeen aan een beroep op dwaling in de weg staat, terwijl (de rechtsvoorgangster van) Varde niet kan worden verweten die onzekerheden in strijd met de werkelijkheid in het leven te hebben geroepen, nu deze het gevolg waren van de bestaande verschillen van opvatting over de juridische duiding van de betrokken leaseovereenkomsten en de rechtsgevolgen daarvan. Het verwijt dat (de rechtsvoorgangster van) Varde [appellante] zou hebben misleid door haar destijds niet volledig en juist voor te lichten over haar rechtspositie, heeft [appellante] onvoldoende concreet onderbouwd, vooral gezien het gegeven dat omtrent haar rechtspositie juist vele onduidelijkheidheden bestonden. Voor zover [appellante] in dit verband bewijs heeft aangeboden gaat het hof daaraan voorbij als onvoldoende concreet en specifiek.
3.7.
Met de vierde grief in het principaal betoogt [appellante] dat Varde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de leaseovereenkomst mag verlangen. Deze grief faalt, omdat Varde niet zonder meer ongewijzigde nakoming van de leaseovereenkomst verlangt, maar nakoming overeenkomstig de Duisenberg-regeling, en de door [appellante] aangevoerde omstandigheden dat zij leeft op bijstandsniveau en enkel schulden heeft niet, althans niet zonder nadere toelichting die ontbreekt, dwingen tot het oordeel dat de vordering tot nakoming overeenkomstig de Duisenberg-regeling rechtens onaanvaardbaar is.
3.8.
Met de vijfde grief in het principaal bestrijdt [appellante] met een scala aan argumenten haar door de kantonrechter aangenomen gebondenheid aan de Duisenberg-regeling. Het hof volgt [appellante] hierin niet. Artikel 6 noch artikel 13 EVRM staan aan de gebondenheid van [appellante] aan de Duisenberg-regeling in de weg, evenmin als artikel 1 van het eerste Protocol EVRM en de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. De Duisenberg-regeling laat niet toe dat [appellante] zich daaraan kan onttrekken met een beroep op bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden, behoudens mogelijk uitzonderlijke, [appellante] specifiek betreffende omstandigheden, waarvoor [appellante] evenwel onvoldoende heeft gesteld. Het door haar gedane beroep op een taalbarrière, een cultuurbarrière, noodtoestand, abnormale geestestoestand, lichtzinnigheid en onervarenheid heeft zij niet nader toegelicht, terwijl de Duisenberg-regeling op alle betrokkenen van toepassing is ongeacht taal, cultuur, enz. Ten slotte acht het hof toepassing van de Duisenberg-regeling in dit geval ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, nu [appellante] zich daarvoor onvoldoende op concreet op haar situatie toegespitste omstandigheden heeft beroepen.
3.9.
Met de zesde grief in het principaal doet [appellante] een beroep op verrekening van haar schuld met, naar het hof verstaat, beweerde vorderingen tot vergoeding van schade op (de rechtsvoorgangster van) Varde. Dit beroep slaagt niet omdat de Duisenberg-regeling in de weg staat aan het door [appellante] geldend maken van de door haar gestelde vorderingen tot schadevergoeding.
3.10.
Met de zevende grief in het principaal appel betwist [appellante] de geldigheid van de cessie van de vordering aan Varde door haar rechtsvoorgangster. Deze grief faalt om de onder 4.4 van het vonnis vermelde redenen, die het hof overneemt en tot de zijne maakt.
3.11.
Met de achtste grief stelt [appellante] dat de vordering van Varde is verjaard omdat zij niet aan de Duisenberg-regeling is gebonden en, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, derhalve door die regeling jegens haar geen nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. Ook deze grief gaat niet op, omdat [appellante], zoals het hof hiervoor heeft overwogen, wel aan de Duisenberg-regeling is gebonden. Bovendien, ook al zou ingevolge de Duisenberg-regeling jegens [appellante] geen nieuwe verjaringstermijn zijn gaan lopen, zou de verjaring pas vijf jaren na de beëindiging van de leaseovereenkomst op 22 april 2003, derhalve pas op 23 april 2008 zijn voltooid, terwijl de verjaring voordien is gestuit door een aanmaning op 15 februari 2008 en nadien, door de onderhavige procedure, niet alsnog is voltooid. De stelling van [appellante] dat zij die aanmaning niet heeft ontvangen doet hier niet aan af, omdat zulks het gevolg was van het feit dat zij was verhuisd, terwijl de aanmaning naar haar (bij de voorgangster van Varde bekende) voormalige adres was gestuurd, omdat [appellante], in strijd met haar verplichting ingevolge artikel 9 van de toepasselijke bijzondere voorwaarden bij de leaseovereenkomst, geen nieuw adres had opgegeven, en dus aan haar valt te verwijten dat zij de aanmaning niet heeft ontvangen.
3.12.
Met de negende grief betwist [appellante] dat zij aan de Duisenberg-regeling is gebonden omdat zij daar geen weet van had. Deze stelling gaat niet op omdat ingevolge de beschikking van het hof van 25 januari 2007 de Duisenberg-regeling algemeen verbindend is verklaard, ongeacht of een betrokkene van die regeling en de verbindendverklaring kennis draagt of niet.
3.13.
De tiende grief bevat een herhaling in samengevatte vorm van de vijfde en de zesde grief, en faalt derhalve om de hiervoor genoemde redenen.
3.14.
Met haar grief in het incidenteel appel beoogt Varde dat het hof alsnog de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten toewijst. Varde stelt daartoe dat haar incassogemachtigde meerdere brieven aan [appellante] heeft gestuurd en meermalen geprobeerd heeft om telefonisch met haar in contact te treden. Het hof acht deze min of meer standaard brieven en niet nader gespecificeerd aantal telefonische pogingen onvoldoende om de gevorderde buitengerechtelijke kosten te rechtvaardigen, zodat ook het hof niet tot toewijzing daarvan zal overgaan en deze grief faalt.
3.15.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat geen van de grieven in het principaal en in het incidenteel appel succes heeft. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij moet [appellante] de kosten van het principaal appel en Varde die van het incidenteel appel dragen.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst af al hetgeen overigens in hoger beroep is gevorderd;
verwijst [appellante] in de kosten van het principaal appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Varde gevallen, op € 1.769,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris advocaat;
verwijst Varde in de kosten van het incidenteel appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellante] gevallen, op € 1.341,- voor salaris advocaat;
verklaart beide kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, E.M. Polak en D.J. Oranje en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 16 juli 2013.
mr. J.C. Toorman