A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 238.
HR, 01-11-2022, nr. 20/03268
ECLI:NL:HR:2022:1563
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-11-2022
- Zaaknummer
20/03268
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1563, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑11‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:750
ECLI:NL:PHR:2022:750, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1563
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0219
Uitspraak 01‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Diefstal, art. 310 Sr. Opgave van bewijsmiddelen a.b.i. art. 359.3 Sv en verzuim m.b.t. opgave van redengevende feiten en omstandigheden in b.m. Kon hof (t.a.v. 2 van 3 b.m.) volstaan met opgave van b.m., nu raadsman van verdachte vrijspraak heeft bepleit? V.zv. middel klaagt dat hof heeft volstaan met opgave van b.m. a.b.i. art. 359.3 Sv (tweede volzin), berust het op verkeerde lezing van ‘s hofs uitspraak. Hof heeft immers niet overwogen dat het heeft volstaan met opgave van b.m. v.zv. verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend maar heeft klaarblijkelijk (naast b.m. 1) gehele inhoud van de als b.m. 2 en 3 genoemde p-v’s aangemerkt als redengevende feiten en omstandigheden voor beslissing dat feit door verdachte is begaan. V.zv. middel klaagt over ‘s hofs verzuim om redengevende inhoud van b.m. 2 en 3 op te nemen, is het gelet op art. 359.3 (eerste volzin) Sv terecht voorgesteld. A.g.v. dit verzuim is bewezenverklaring niet toereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: terechte klacht maar geen cassatie, nu desbetreffende pagina’s moeiteloos kunnen worden teruggevonden in procesdossier. Samenhang met 20/03269 en 20/03270 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03268
Datum 1 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 oktober 2020, nummer 21-006441-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R. van Leusden en D.J.M. Dammers, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof wat betreft de bewijsmiddelen 2 en 3 ten onrechte heeft volstaan met een opgave van die bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), nu de raadsman van de verdachte vrijspraak heeft bepleit, althans dat het bewezenverklaarde niet kan volgen uit de gebruikte bewijsmiddelen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 19 september 2018 te Rijssen, een set ratel/steek sleutels, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [A] (gelegen aan [a-straat 1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.”
2.2.2
Het hof heeft met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.”
2.2.3
De bewezenverklaring steunt op de volgende - in de aanvulling op het arrest opgenomen - bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage opgenomen op p. 4 e.v. van het proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018424113) van aangifte, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [aangever] :
Ik doe aangifte van winkeldiefstal namens [A] , gepleegd op woensdag 19 september tussen 18:18 en 18:27 uur bij de [A] in Rijssen aan [a-straat 1] .
Omstreeks 18:30 uur op woensdag 19 september 2018 was ik aan het werk bij de [A] en zag ik een blauwe bestelauto geparkeerd staan. Deze stond geparkeerd buiten een parkeervak, wat mij opviel. Het was een blauwe bestelauto. Het kenteken was [kenteken] .
Bij ons in de [A] wordt nog wel eens wat gestolen. Daarom besloot ik in de winkel op zoek te gaan naar de eigenaar van de bestelauto. Op een gegeven moment zag ik een kale donkere man. Hij droeg donkere schoenen, een blauwe spijkerbroek en een donker T-shirt met V-hals. Ik zag dat de man schichtig om zich heen keek.
Op de beelden kon ik duidelijk zien dat de man een product onder zijn T-shirt deed.
Ik zag op de beelden dat de man inderdaad in de eerdergenoemde blauwe bestelauto met kenteken [kenteken] was gekomen.
Op de camerabeelden kon ik zien dat de donkere man een set ratelsteeksleutels pakt en vlak bij de camera en duidelijk in beeld onder zijn T-shirt stopt. Door de locatie waar de man de steeksleutels pakt weet ik dat dit een set ratelsteeksleutels betreft van het merk Scandia.
Deze wordt in onze winkel verkocht voor 69,50 EUR.
Ik zag op de camerabeelden dat om 18.24 uur de donkere man een boormachine of een accuboormachine afrekent bij de kassa. Verder rekende de man niets af.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage opgenomen op p. 9 e.v. van het proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018424113) van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] in zijn geheel.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage opgenomen op p. 19 van het proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018424113) van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] in zijn geheel.”
2.3
Artikel 359 lid 3 Sv luidt:
“De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.”
2.4.1
Voor zover het cassatiemiddel klaagt dat het hof heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3, tweede volzin, Sv berust het op een verkeerde lezing van de uitspraak van het hof. Het hof heeft immers niet overwogen dat het heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, maar heeft klaarblijkelijk, naast bewijsmiddel 1, de gehele inhoud van de als bewijsmiddel 2 en 3 genoemde processen-verbaal aangemerkt als redengevende feiten en omstandigheden voor de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan.
2.4.2
Voor zover het cassatiemiddel klaagt over het verzuim van het hof om de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen 2 en 3 op te nemen, is het gelet op artikel 359 lid 3, eerste volzin, Sv terecht voorgesteld. Als gevolg van dit verzuim is de bewezenverklaring niet toereikend gemotiveerd. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2022.
Conclusie 13‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Bewijsmotivering ex art. 359.3 Sv en overschrijding inzendtermijn. O.a. slagende klacht over verzuim de redengevende inhoud van een tweetal bewijsmiddelen op te nemen. Dit hoeft naar het oordeel van de AG echter in dit geval niet tot cassatie te leiden.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/03268
Zitting 13 september 2022
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte
Het cassatieberoep
1. De verdachte is bij arrest van 7 oktober 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens "diefstal", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Daarnaast heeft het hof aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader bepaald in het arrest.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 20/03270 en 20/03269. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R. van Leusden en D.J.M. Dammers, beiden advocaat te Amsterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
4. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof in strijd met artikel 359 lid 3 Sv heeft verzuimd in het arrest de bewijsmiddelen op te nemen, houdende de redengevende feiten en omstandigheden, waarop de bewezenverklaring steunt.
De bewezenverklaring en de bewijsmotivering
5. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 19 september 2018 te Rijssen een set ratel/steek sleutels, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [A] Rijssen (gelegen aan [a-straat 1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen zoals opgenomen in de aanvulling op het arrest als bedoeld in artikel 365a in verbinding met 415 Sv:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage opgenomen op p. 4 e.v. van het proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018424113) van aangifte, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van aangever [aangever]:
Ik doe aangifte van winkeldiefstal namens [A] , gepleegd op woensdag 19 september tussen 18:18 en 18:27 uur bij [A] in Rijssen aan [a-straat 1] .
Omstreeks 18:30 uur op woensdag 19 september 2018 was ik aan het werk bij [A] en zag ik een blauwe bestelauto geparkeerd staan. Deze stond geparkeerd buiten een parkeervak, wat mij opviel. Het was een blauwe bestelauto. Het kenteken was [kenteken] .
Bij ons in [A] wordt nog wel eens wat gestolen. Daarom besloot ik in de winkel op zoek te gaan naar de eigenaar van de bestelauto. Op een gegeven moment zag ik een kale donkere man. Hij droeg donkere schoenen, een blauwe spijkerbroek en een donker T-shirt met V-hals. Ik zag dat de man schichtig om zich heen keek.
Op de beelden kon ik duidelijk zien dat de man een product onder zijn T-shirt deed.
Ik zag op de beelden dat de man inderdaad in de eerdergenoemde blauwe bestelauto met kenteken [kenteken] was gekomen.
Op de camerabeelden kon ik zien dat de donkere man een set ratelsteeksleutels pakt en vlak bij de camera en duidelijk in beeld onder zijn T-shirt stopt. Door de locatie waar de man de steeksleutels pakt weet ik dat dit een set ratelsteeksleutels betreft van het merk Scandia.
Deze wordt in onze winkel verkocht voor 69,50 EUR.
Ik zag op de camerabeelden dat om 18.24 uur de donkere man een boormachine of een accuboormachine afrekent bij de kassa. Verder rekende de man niets af.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage opgenomen op p. 9 e.v. van het proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018424113) van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] in zijn geheel.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage opgenomen op p. 19 van het proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018424113) van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] in zijn geheel.”
7. Namens de verdachte heeft zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep op 23 september 2020 aan de hand van zijn pleitnotities een bewijsverweer gevoerd dat kort gezegd inhoudt dat op de camerabeelden niet te zien is dat de verdachte een goed wegneemt en de aangever niet (voldoende) heeft vastgesteld dat er een set steeksleutels zou missen.
8. De bewijsoverwegingen van het hof luiden als volgt:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.”
Korte beschouwingen over de bewijsmotiveringsregels
9. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Op grond van artikel 359 lid 3 Sv (dat op grond van artikel 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is) moet de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan steunen op de in het vonnis weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, met daarin de redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij de verdachte nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit. Aan dit voorschrift pleegt de Hoge Raad streng de hand te houden. Het vormt immers de enige mogelijkheid om te kunnen controleren of de rechter de bewezenverklaring heeft doen steunen op als zodanig door de wet erkende bewijsmiddelen.1.
10. In een zogeheten ‘nadere bewijsoverweging’ kunnen – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – overwegingen over het bewijs in de uitspraak worden opgenomen. Indien in de nadere bewijsoverweging wordt gerefereerd aan feiten en omstandigheden die redengevend zijn voor het bewijsoordeel (en die niet kunnen worden geschaard onder de feiten van algemene bekendheid), dan dienen deze zijn terug te vinden in de bewijsmiddelen die eveneens in de uitspraak zijn opgenomen.2.Een andere mogelijkheid is dat de rechter met voldoende mate van nauwkeurigheid in een bewijsoverweging (a) de redengevende feiten of omstandigheden weergeeft en (b) verwijst naar het wettige bewijsmiddel waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.3.In dat kader is ook een zogenoemde Promis-werkwijze geaccepteerd, waarbij in de uitspraak de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen wordt geparafraseerd en in voetnoten de vindplaats van de bron (i.e. het bewijsmiddel zelf) wordt vermeld.4.
De beoordeling van de klacht
11. Voor zover de stellers van het middel klagen dat het hof heeft volstaan met een opgave van bewijsmiddelen (als bedoeld in artikel 359 lid 3, tweede volzin, Sv), berust het middel op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Het hof heeft naar mijn inzicht niet willen volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in die bepaling. Het hof heeft in bewijsmiddel 1 de redengevende inhoud ervan in het arrest weergegeven. Wat betreft de inhoud van de bewijsmiddelen 2 en 3 verwijst het hof voor de redengevende inhoud – gemakshalve – “in zijn geheel” naar de desbetreffende processen-verbaal van politie. In zoverre faalt de klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag.
12. Voor zover het middel beoogt te klagen over het verzuim de redengevend geachte inhoud van de bewijsmiddelen 2 en 3 weer te geven in het bestreden arrest is de klacht echter gegrond. De redengevende inhoud van die bewijsmiddelen is niet opgenomen in de aanvulling op het arrest en evenmin in de bewijsoverweging zelf. Aangezien alleen de redengevende inhoud van bewijsmiddel 1 is opgenomen, is daarmee tevens de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd.
13. Het eerste middel is dus in zoverre terecht voorgesteld. Tot cassatie hoeft dit naar mijn inzicht echter niet te leiden. Had het hof (i) de betreffende pagina’s als bijlagen gevoegd bij het bestreden arrest en (ii) in de opsomming van bewijsmiddelen naar die bijlagen verwezen, dan had het hof voldaan aan het stelsel van de bewijsmotiveringsregels dat ik hierboven onder 9 en 10 voor zover relevant heb samengevat. Aangezien de betreffende pagina’s moeiteloos kunnen worden teruggevonden in het overzichtelijke procesdossier dat aan de griffie van de Hoge Raad is toegezonden, en zij bovendien behoren tot de stukken die aan de verdachte zijn voorgehouden, meen ik dat cassatie achterwege kan blijven.
Het tweede middel
14. Het tweede middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
15. Deze klacht slaagt. Op 12 oktober 2020 is door de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van 7 oktober 2020. Op 10 december 2021 zijn de stukken bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat betekent dat de inzendtermijn van acht maanden is verstreken, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop zouden kunnen rechtvaardigen. Gelet op de hoogte van de straf (drie weken gevangenisstraf) kan echter met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM worden volstaan.5.
16. Het tweede middel is terecht voorgesteld, maar de Hoge Raad kan volstaan met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn.
Slotsom
17. De middelen zijn op zichzelf terecht voorgesteld, maar tot cassatie en terugwijzing van de zaak hoeven zij niet te leiden.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2022
Vgl. bijvoorbeeld HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8738. Dat kan eventueel in een aanvulling op de verkorte uitspraak.
Vgl. wederom HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8738, en zie ook HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858.
Vgl. bijvoorbeeld HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, en HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5628.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.6.2. onder C.