Hof 's-Gravenhage, 16-03-2010, nr. 105.006.863/01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL7588, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
16-03-2010
- Magistraten
Mrs. P.M. Verbeek, J.J. Roos, M.E. Bruning
- Zaaknummer
105.006.863/01
- LJN
BL7588
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL7588, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 16‑03‑2010
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BU3917, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2007:BB0333, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BQ7322, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 16‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Vrijheid van meningsuiting. Art. 10 EVRM. Publicaties van voormalig fractievoorzitter van de politieke partij Leefbaar Delft over vermeende corruptie van een oud-wethouder van de gemeente Delft. Het hof oordeelt dat de voormalig fractievoorzitter met die publicaties niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens de oud-wethouder. Verder is het hof onder meer van oordeel dat een restauranthouder te Delft onrechtmatig heeft gehandeld door (delen van) beeld- en geluidsopnames van de oud-wethouder die hij in zijn bezit had, openbaar te maken. Vervolg op LJN BB0333.
Mrs. P.M. Verbeek, J.J. Roos, M.E. Bruning
Partij(en)
arrest van de vierde civiele kamer d.d. 16 maart 2010
inzake
- 1.
POLITIEKE VERENIGING LEEFBAAR DELFT,
zetelend te Delft,
advocaat: onttrokken,
- 2.
[S],
wonende te Delft,
advocaat: mr. E. Grabandt te 's‑Gravenhage,
- 3.
[D],
wonende te Delft,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te 's‑Gravenhage,
appellanten in het principaal appel en geïntimeerden in het incidenteel appel,
tegen
[B],
wonende te Delft,
advocaat: mr. A.V. Paardekooper.
geïntimeerde in het principaal appel en appellant in het incidenteel appel.
Appellanten in principaal appel, tevens geïntimeerden in incidenteel appel, worden hierna ook aangeduid als respectievelijk Leefbaar Delft, [S] en [D].
Geïntimeerde in principaal appel, tevens appellant in incidenteel appel, wordt hierna aangeduid als [B].
Het geding
Bij exploot van 1 augustus 2007 zijn Leefbaar Delft, [S] en [D] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te 's‑Gravenhage van 25 juli 2007 tussen partijen gewezen (hierna te noemen: ‘het vonnis’).
Op de rol van 13 december 2007 heeft Leefbaar Delft kenbaar gemaakt het door haar ingestelde hoger beroep te willen intrekken.
[D] en [S] hebben bij memorie van grieven zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door [B] bij memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel, zijn bestreden. Hierbij heeft [B] producties overgelegd, alsmede in incidenteel appel twaalf grieven tegen het vonnis aangevoerd.
Hierna heeft [S] een memorie van antwoord in incidenteel appel ingediend, met producties. Ook [D] heeft een memorie van antwoord in incidenteel appel ingediend.
[S], [D] en [B] hebben hun standpunten ter zitting van 15 december 2009 doen bepleiten, [S] door zijn raadsman mr. J.P. van den Brink, advocaat te Amsterdam, [D] door zijn raadsman mr. D.Th.J. van der Klei, advocaat te 's‑Gravenhage, en [B] door zijn raadsman mr. A.V. Paardekoper, advocaat te Amsterdam (op de overgelegde pleitnota van mr. Van der Klei is vermeld: ‘pleidooi hoger beroep mr. P.J.L.J. Duijsens’, hof). Ter zitting heeft mr. Van den Brink een gedeelte van de bij het hof gedeponeerde video-opnamen (een deel van DVD 3) getoond.
Partijen hebben ter zitting arrest gevraagd. Zij hebben zich ermee akkoord verklaard dat arrest wordt gewezen op het overgelegde kopiedossier.
De beoordeling van het hoger beroep
1.
Voor de inhoud van de grieven over en weer wordt verwezen naar de desbetreffende memories. Bij pleidooi heeft [S] een gedeelte van zijn grieven in principaal appel ingetrokken, als vermeld in de pleitnota van mr. Van den Brink.
2.
Aangezien daartegen geen grieven of anderszins bezwaren zijn gericht, gaat het hof in hoger beroep uit van de navolgende, door de rechtbank vastgestelde feiten.
2.1.
Op 28 mei 2004 heeft [B], die op dat moment als wethouder lid was van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft (hierna: ‘B&W’), een maaltijd genoten in restaurant ‘[naam]’ te Delft, waarvan [D] eigenaar is. Tijdens deze maaltijd heeft [B] een aantal telefoongesprekken gevoerd, onder andere met de toekomstige burgemeester van Delft, [BV]. Van dit bezoek zijn beeld- en geluidsopnamen gemaakt, vastgelegd op dvd en videoband. Daarop is onder andere het volgende te zien en te horen:
‘(…) [D] komt weer binnen. Pakt de fles en schenkt die in zijn eigen glas leeg.
(…)
[D] komt binnen met fles wijn die al open en aangebroken is.
(…) [B] eindigt het telefoongesprek met [BV] ( …)
( …)
[B] proost met [D]
(…).
[B] pakt telefoon en belt [BV].
(…) Heb jij toevallig volgende week woensdag een gesprek met [Z] over het Forepark? Is dat jouw pakkie-an, het Forepark?(…) [H] doet dat. Weet ik genoeg. (…) Ik kreeg een vriendje van mij aan de lijn, [Z], die zegt: ‘Goh nu je het zegt, ik heb een afspraak met een wethouder uit Den Haag, ik weet niet met wie. Woensdag over het Forepark. Het gaat over een paar vierkante meter ( …) OK. Wat is jouw advies? (…) Hij kan dus wel veel vragen maar het moet niet te gek worden.
[D] komt terug met fles wijn. Maakt de fles open en schenkt [B] nieuw glas in.
( …)
[B] belt opnieuw met Z].
( …) Forepark is waarschijnlijk [H] of iemand anders ( …) Wat jij moet doen is waarschijnlijk gewoon de maximale prijs vragen. Ze willen het heel graag hebben. (…) Je moet gewoon voluit gaan. Dat weet jij niet, heb ik jou niet verteld. En die paar ton die je daar op verdient stop je in mijn campagne, afgesproken?
(…) Je kan dus gewoon de hoofdprijs vragen. (…) Nee maar ze willen het in het kader van het nieuwe ADO stadion graag hebben. (…) je moet wel een mooi bedrag vragen en laat ze maar zweten. (…) Nee heb je niet van mij. OK, en wat je d'r aan wint dat stop je maar in mijn campagne, daag jongen. OK. (lachend): hoi.’
( …)
[D] proost met [B].
( …)
[B]: ‘Maar ik ga je die subsidie niet geven voor dit jaar. Want je krijgt nu een proefproject. En dan moet je het zelf maar bewijzen’
( …)
‘ Misschien volgend jaar als je die twee boten hebt of zo. Zo iets. (…) Nee, je moet je er niet teveel van voorstellen hoor. Het is echt tien of twintigduizend euro.
[D]: ‘Ja, je hebt verleden keer gezegd, paar weken geleden zei je joh, als die project start krijg je subsidie.’
[B]: ‘En daar sta ik nog steeds achter. Maar nu heb je dat niet nodig. (…)’
2.2.
Op 20 april 2005 heeft [B] zijn vertrek als wethouder per 1 juni 2005 bekendgemaakt in verband met zijn aanstelling per diezelfde datum als statutair directeur van [bedrijf] B.V. (hierna: ‘[bedrijf]’).
2.3.
Op 27 april 2005 heeft tussen [B] en [D] een gesprek plaatsgevonden in café de [naam] te Delft. Fragmenten van dit gesprek zijn opgenomen met een mobiele telefoon. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van de rijksrecherche d.d. 30 mei 2005 is daarop onder meer het volgende te horen, waarbij B. staat voor [B]:
‘(…)
- 5.
(…) B. Als je me nu gaat aanvallen dan dan dan dan is het afgelopen met je.
(…) B. Serieus, echt waar. Als je me nu gaat aanvallen, nou dan zorg ik voor getuigen. Als jij mij gaat aanvallen, nou dan is dan is het hek ehhh nou …
- 9.
(…) B. Als jij het flikt om dat op tafel te gooien dan heb je zo 'n groot probleem dat wil je niet weten ( …) ’
2.4.
Op 2 mei 2005 is op de website www.leefbaar-delft.nl een webcolumn verschenen met de navolgende inhoud:
‘Zeer belastende video over VVD Wethouder [B]
( …)
Ik heb belastende video opnamen kunnen inzien betreffende VVD wethouder [B] die blijkbaar zijn zaken deed bij Pizzeria [naam] aan de Oude Delft. Een beveiligingscamera heeft scènes vastgelegd van een telefonerende wethouder [B].
( … )
De op 1 juni vertrekkende wethouder voert goed hoorbaar telefoon gesprekken met onbekenden over zaken die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Hij doet daarbij dermate verdachte uitspraken dat ik de indruk krijg dat wethouder [B] corrupt is.
Aan een onbekende doet hij de mededeling ‘vraag maar de hoogste prijs want dat zullen ze toch wel betalen ‘ om te vervolgen met’ stort het bedrag van EUR 200.000 maar in mijn verkiezingscampagne fonds’
En tegen [D] de kosten van de Italiaanse gondels ‘die EUR 40.000 subsidie regel ik wel voor je’, ‘maak je daar maar geen zorgen over’
Ook kreeg ik een opname te horen dat [B] onlangs tegen [D] zegt ‘als je die banden openbaar maakt, dan maak ik je helemaal kapot ’
Opvallend is dat wethouder [B] al deze gesprekken met ambtenaren en onbekenden voert terwijl ondertussen de glazen wijn non stop worden bijgevuld.
De hele setting van drank en bravoure zijn een stadsbestuur onwaardig. Ik vermoed dat wethouder [B] misbruik heeft gemaakt van zijn positie als wethouder
Ik roep burgemeester [BV] op om direct een intern onderzoek in te stellen naar alle financiële transacties waar wethouder [B] bij betrokken is geweest.
Webcolumn van [S]’
2.5.
Naar aanleiding van de voormelde beschuldiging van corruptie hebben B&W, mede op verzoek van [B], op 3 mei 2005 aan de gemeentesecretaris opdracht gegeven tot het uitvoeren van een intern onderzoek (hierna: ‘het intern onderzoek’) naar de gang van zaken rond het subsidieverzoek van [D] met betrekking tot de gondels in Delft, alsmede met betrekking tot de beschuldigingen die waren geuit over de vermeende corruptie van [B]. Hangende dit onderzoek heeft [B] zijn functie als wethouder tijdelijk neergelegd.
2.6.
Op 3 mei en 7 mei 2005 heeft [B] tegen [D] aangifte gedaan van poging tot chantage en bedreiging van [B] en zijn gezin; op diezelfde data heeft [B] aangifte gedaan tegen [S] wegens laster en het verspreiden van smaadschriften.
2.7.
Op 6 mei 2005 is aan [D] in persoon betekend een brief van de raadsman van [B] met de navolgende inhoud:
‘(…) Namens cliënt verzoek ik U, en voor zoveel nodig sommeer ik in verband met het bovenstaande:
(…)
- 2)
om mij voor maandag a.s. te 17.00 uur (een kopie van) de door U geproduceerde integrale en onbewerkte video-opname ter hand te doen stellen. (…) ’
2.8.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van de rijksrecherche d.d. 18 mei 2005 heeft [D] aldaar als volgt verklaard:
‘( …) In mei 2004, de dag waarop ik in mijn restaurant het bewuste gesprek met [B] had, draaide de beveiligingsset (…) 's Avonds ontdekte ik dat het bewuste gesprek van mij met [B] die dag in het restaurant was opgenomen. Ik wist dat niet voordat ik die middag in gesprek ging met [B]. (…) De volgende dag heb ik voor de camera staand gezegd dat ik die dag (…) 28 mei (…) een afspraak had met [B] in mijn restaurant. Ik heb dat gedaan om de datum niet te vergeten wanneer de beelden van het gesprek met hem waren opgenomen. (…) Ik besloot de twee videobanden en de dvdschijf met de opgenomen beelden van het gesprek met [B] te bewaren omdat ik bang was dat ik mijn zaak kwijt zou raken. Ik was het vertrouwen in [B] toen al een beetje kwijt. (…)
Zoals ik reeds verklaarde heb ik op 27 april 2005 een gesprek gehad met [B]. Toen is ter sprake gekomen dat ik een en ander op bandjes had opgenomen. (…) De volgende dag ben ik, zoals ik verklaarde, naar de burgemeester van Delft geweest en heb hem verteld over de belofte van [B]. Ook heb ik toen tegen de heer [BV] verteld dat ik beloften van [B] op een bandje had opgenomen.
(…)
Later die dag heb ik (…) videobeelden vertoond aan de heren [S] en de twee andere raadsleden waarvan in inmiddels weet dat het [W] en [T] waren.
(…)
Toen ik instemde met TV-opnamen heb ik speciaal voor dat doel van de oorspronkelijke dvd-schijf een deel gekopieerd. Deze kopie heb ik toen aan de pers vertoond. Tijdens de televisie-uitzending is die dvd in twee delen vertoond. (…)
Later, op vrijdag 6 mei 2005, nadat een en ander in de publiciteit was gekomen en er bij mij thuis televisieopnamen waren gemaakt, heb ik eerder bedoelde videobanden met behulp van een tang vernield en in een vuilnisbak gegooid. (…) De dvdschijf, waarop ook de oorspronkelijke opnamen waren gemaakt met de beveiligingscamera, heb ik later met mijn handen gebroken en weggegooid in een vuilniszak. (…)’
2.9.
Op 10 mei 2005 heeft [S] tegen [B] aangifte gedaan van corruptie en schending ambtsgeheim.
2.10.
Op 10 mei 2005 is in de Delftsche Courant een artikel verschenen met onder meer de navolgende inhoud:
‘(…) [B] kwam vorige week in opspraak nadat fractievoorzitter [S] van Leefbaar Delft op de website van zijn partij repte over vermeende corruptie van de wethouder. [S] baseert zich daarbij op beelden die zijn opgenomen in het restaurant van [D] aan de Oude Delft. Op de heimelijk gemaakte opnamen is te zien (…)’
2.11.
Op 13 mei 2005 heeft [B] zijn functie als wethouder definitief neergelegd.
2.12.
Op 13 mei 2005 is de eindversie van het verslag van het interne onderzoek openbaar gemaakt. Daarin is onder meer geconcludeerd dat er geen aanwijzingen of signalen aan het licht zijn gekomen die een nader en intensiever onderzoek binnen de ambtelijke organisatie van Delft en naar de geuite beschuldigingen aan het adres van [B] rechtvaardigen.
2.13.
Op 18 mei 2005 heeft [bedrijf] besloten af te zien van de voorgenomen voordracht van [B] als statutair directeur.
2.14.
Op 25 mei 2005 is op de website www.leefbaar-delft.nl een column geplaatst met de navolgende inhoud:
‘PvdA zet de klokkenluider van [B] te schande’
(…)
Aan de conclusies van het interne onderzoek hechten wij geen waarde. De onderzoeksopdracht naar enkel de gang van zaken rond de aanvraag van de heer [D] is veel te beperkt geweest.
Hoe kan nu gemeentesecretaris [C] een gedegen onderzoek doen terwijl hij niet in bezit is van de videoband en geluidsopname? Op 2 mei hebben wij een kompleet onderzoek naar zijn gehele wethoudersperiode gevraagd. Dat is niet gebeurd.
Een wethouder die een ondernemer bedreigt met de woorden ‘ik maak gehakt van je’, ‘ik maak je helemaal kapot’ is al voldoende reden om hem te verdenken van onoorbare handelswijzen. Ook dit is niet onderzocht.
Neem daarbij ook al zijn ongepaste gedrag waarbij de wijn rijkelijk werd gebruikt tijdens zakelijke gesprekken. Dan is het wel heel erg onzorgvuldig om nu al de conclusie te trekken dat wethouder [B] geen enkele blaam treft. Daarom hebben wij gelijk om een gedegen extern onderzoek gevraagd dat nu gaande is bij de rijksrecherche. (…)
Op de video lijkt het erop dat ex-wethouder [B] geheime informatie lekt uit de vertrouwenscommissie van de burgemeestersbenoeming. (…)
Ook uit het interne onderzoek blijkt dat de wethouder een substantieel bedrag wil geven aan ondernemer [D] voor de peperdure gondels. (…)
Het vakteamhoofd stond duidelijk onder psychologische druk van wethouder [B] om zijn vieze zaakjes op te lossen. (…)
Wij geloven niet, dat dit allemaal, toevallig is misgegaan. Een waarderingsbijdrage van EUR 26.000 aan [D] voor de komende drie jaar zien wij als een douceurtje van [B] aan [D]. (…)
Wij vermoeden dat ex-wethouder [B] zich toen al in een benarde positie bevond ten aanzien van zijn eerdere toezeggingen in de pizzeria.
(…)
De conclusie dat er geen onoorbare feiten zijn gevonden, klopt niet. Dan is de conclusie van [BV] ook te voorbarig om niet verder te kijken naar al de zaken die wethouder [B] de afgelopen jaren heeft behandeld. (…) Het interne onderzoek is dus voor 5% af. Het douceurtje aan [D] rechtvaardigt een verdergaande onderzoeksopdracht.
(…)
De officier van justitie moet nog beoordelen of er een strafzaak uit volgt. Wij snappen er niets van dat de meerderheid van de raad desondanks wethouder [B] zo in bescherming neemt. Wethouder [B] heeft zelf vervroegd ontslag genomen en hij durft hier niet eens de confrontatie met de raad aan te gaan. Wij zien dat als een schuldbekentenis. (…) ’
2.15.
Op 29 mei 2005 is op de website www.leefbaar-delft.nl een column geplaatst met de navolgende inhoud:
‘(…) Uit het interne onderzoek van burgemeester [BV] blijkt dat wethouder [B] geen blaam treft. (…) Dit hele verhaal vond ik al zeer onwaarschijnlijk en zeker nu vrijdag in de Delftsche Courant stond: ‘er klinken geluiden vanuit de Delftse ambtenarij dat [B] opdracht gaf tot verlenen van de subsidie’
Er staat ook ‘Is de wethouder begin dit jaar soms al gechanteerd met het bestaan van het bewuste bandje waarop hij een subsidietoezegging zou hebben gedaan en daar niet meer onderuit kon komen.
(…)
Webcolumn van raadslid [W]’
2.16.
Op 3 juni 2005 heeft Leefbaar Delft een advertentie in de Delftse Post geplaatst. In deze publicatie zijn twee brieven afgedrukt van B&W aan [D] van 16 en 17 februari 2005. In de brief van 16 februari 2005 wordt het verzoek van [D] tot onderzoek naar subsidiemogelijkheden van zijn project ‘Gondels in de Delftse grachten 2004’ beantwoord. B&W concluderen in deze brief dat er geen sprake is van een (officiële) subsidieaanvraag door [D], dat er geen grond is waarop een zodanige subsidieaanvraag in november 2004 zou kunnen zijn ingediend en dat er daarom ook geen sprake kan zijn van een door B&W te nemen besluit tot het verstrekken of weigeren van subsidie. In de brief van 17 februari 2005 waarin wordt verwezen naar de brief van 16 februari 2005 geven B&W aan overtuigd te zijn van de toeristische waarde van de gondels in de Delftse grachten en de aantrekkingskracht hiervan voor bezoekers aan de stad Delft. Daarom werd aan [D] een ‘waarderingsbijdrage’ toegezegd.
Naast deze twee brieven is in de advertentie en op de website www.leefbaar-delft.nl tevens de volgende tekst geplaatst, met begeleidende foto van [S]:
‘(…) Ongeloofwaardige briefwisseling
[B] gaf [D] onrechtmatig douceurtje van EUR 26.000,--. De brieven van 16 en 17 februari 2005 van het vakteamhoofd CKE onder verantwoordelijkheid van wethouder [B].
(…)
Conclusie: Deze subsidie is onterecht gegeven. Vakteam Hoofd C.K.E. [naam]werd waarschijnlijk door wethouder [B] persoonlijk onder druk gezet om haar zelf voor schut te zetten en de regels met bedachte rade te omzeilen.
(…)
Een waarderingsbijdrage van EUR 26.000 aan [D] voor de komende drie jaar zie ik gewoon als een persoonlijke vriendendienst van [B] aan [D].
(…)
Ik denk dat wethouder [B] zich toen al in een chantabele positie bevond ten aanzien van zijn ‘flamboyante’ gedrag in pizzeria [naam]. In dat licht zie ik het bedrag als zwijggeld. (…)’
2.17.
Bij vonnis van 19 juli 2005 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank 's‑Gravenhage de hiervoor onder 2.16. genoemde publicatie onrechtmatig geacht en [S] en Leefbaar Delft veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie in zowel de Delftse Post als op de website van Leefbaar Delft, een en ander op straffe van een dwangsom.
2.18.
Op de site www.leefbaar-delft.nl is op 7 juni 2005 een column geplaatst met onder meer de navolgende inhoud:
‘(…) Op 19 mei hebben de wethouders (…) en burgemeester [BV] besloten om burger [B] EUR 15.000,-- te vergoeden voor kosten juridische bijstand. (…) Het is schandalig dat het college op voorhand [B] financieel steunt. Het externe feitenonderzoek van de Rijksrecherche is nog niet eens afgerond. Op voorhand kiest het college de kant van hun ‘old boy’ [B]. (…) Ze hebben zich nu uitgegeven als de handlangers van [B].
Doet me denken aan het interne onderzoek. De gemeente begint op 9 mei met het interne onderzoek en weet dan al dat het vrijdag 13 mei klaar zal zijn. Dat onderzoek van de handlangers van [B] was op voorhand al onbetrouwbaar. (…)
In de tussentijd kan burger [B] gewoon op kosten van de gemeente, prominente Leefbaar Delft kopstukken bestoken met juridische aanvallen.
Het college ondersteunt daarmee dat het functioneren van Leefbaar Delft wordt bemoeilijkt. Het college helpt [B] een handje om Leefbaar Delft failliet te krijgen. Dat zou hun mooi uitkomen zo vlak voor de raadsverkiezingen van 7 maart.
Webcolumn van raadslid [W]’
2.19.
Op 13 juli 2005 is op de site www.leefbaar-delft.nl een column geplaatst met de navolgende inhoud:
‘Bidden voor Delft
(…)
De leugenachtige, vaak dronken flamboyante voormalige wethouder proberen zijn ogen te openen, na te laten denken wat voor slechte wethouder hij voor Delft was en wat hij de stad heeft gekost en nog is het einde niet in zicht, en daar moet voor gebeden worden, dat dit Delft nooit meer moet overkomen. (…)
De eerste kennismaking met leugenaar [B]. De dronkenlap B] gooide een tafel met bier en andere dranken over mij heen, nadat hij geen gelijk kreeg in een discussie, onder de ogen van voormalig voorzitter VVD [W], in café ‘[naam]’. (…)
Enkele maanden later in café [naam] gooide hij een glas bier in het gezicht van student [student], die geen aangifte wilde doen, en wij [B] bescherming moesten bieden. (…)
En dan de grootste leugens n.t.b. in de rechtzaal dat hij niets wist van de subsidie of waarderingsbijdrage?? Van 26.000 euro, en hiermede of een ambtenaar (sic) [BV], of gem. secr. [C] voor leugenaar zet. (…)
Webcolumn van fractievoorzitter [S]’
Deze tekst was ten tijde van de inleidende dagvaarding inmiddels van de website verwijderd.
2.20.
Bij brief d.d. 9 september 2005 aan mr. H.E. Brink te Amsterdam heeft de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Den Haag medegedeeld dat is besloten de verdenking jegens [B] wegens corruptie en schending ambtsgeheim beide te seponeren wegens het ontbreken van voldoende aanwijzing van schuld c.q. het ontbreken van wettig bewijs. Tevens is daarbij medegedeeld dat er voor het Openbaar Ministerie geen aanleiding bestaat tot vervolging van [D] en [S].
2.21.
Op 22 september 2005 is op de site www.leefbaar-delft.nl een column geplaatst met de navolgende inhoud:
‘(…) De kans dat hij aan had kunnen blijven als wethouder was zeer groot daar de gehele gemeenteraad de wijze waarop [S] de affaire in het nieuws had gebracht, afkeurde.
Echter [B] wist dat hij ook drie jaar wachtgeld zou krijgen als hij zelf ontslag nam. Willens en wetens heeft hij de gemeente opgezadeld met een forse wachtgeld verplichting.
Al eerder noemde ik [B] een blaaskaak. Nu kan ik daar aan toevoegen geldwolf. (…)
Webcolumn van raadslid [W]’
2.22.
Op 8 oktober 2005 is op de site www.leefbaar-delft.nl een column geplaatst met de navolgende inhoud:
‘(…) Burgemeester [BV] heeft gelogen over de werkelijke feiten. Het interne Onderzoek moest de fouten van zijn VVD vriend [B] wegmoffelen, want [B] heeft [BV] als burgemeester binnengehaald.
Niet de ambtenaren treffen blaam, maar ex-VVD wethouder [B] heeft willens en wetens de subsidie regels geschonden voor vriendjespolitiek.
Webcolumn van raadslid [W]’
2.23.
Op 12 oktober 2005 is op de site www.leefbaar-delft.nl een column geplaatst met de navolgende inhoud:
‘(…)
- 3.
Vakteamhoofd [naam] is psychologisch onder druk gezet door wethouder [B] om de gondelsubsidie aan [D] toe te kennen.
(…)
- 6.
Ex-wethouder [B] is geheel verantwoordelijk voor het geven van de subsidie aan Salvatore [D].
(…)
- 8.
Ex-wethouder [B] heeft met kwade opzet de ambtenaren voor zijn duistere praktijken laten opdraaien.
Webcolumn van raadslid [W]’
2.24.
Op 12 april 2006 is in het Reformatorisch Dagblad een artikel geplaatst met de navolgende inhoud:
‘(…) In de zomer van 2005 plaatste Leefbaar Delft een paginagrote advertentie in de plaatselijke krant. Daarin beschuldigde fractievoorzitter [S] de voormalige wethouder van corruptie en chantage. (…) Om ervoor te zorgen dat hij zijn geld krijgt, heeft [B] nu beslag laten leggen op de eigendommen van [D] en [S]. (…) [S] noemt de actie van [B] ongehoord. De fractievoorzitter van Leefbaar Delft blijft erbij dat de oud-wethouder schuldig is aan corruptie. (…)’
2.25.
Op 12 april 2006 is op de website van Radio TV West een bericht geplaatst met de navolgende inhoud:
‘(…) De Delftse oud-wethouder [B] heeft dinsdag beslag laten leggen op eigendommen van restauranteigenaar [D] en Leefbaar Delft fractievoorzitter [S], die hem in 2005 beschuldigden van corruptie en onrechtmatig handelen. (…) [S] noemt de actie van [B] ongehoord. De fractievoorzitter van Leefbaar Delft blijft erbij dat de oud-wethouder schuldig is aan corruptie. (…)’
2.26.
Bij arrest van 23 mei 2006 heeft dit hof het onder 2.17. vermelde vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank 's‑Gravenhage d.d. 19 juli 2005 bekrachtigd. Inmiddels staat tevens vast dat het hiertegen gerichte cassatieberoep door de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 RO is verworpen bij arrest van 18 januari 2008, LJN BB9668.
3.
[B] vordert, na wijziging van eis in eerste aanleg bij akte van 24 mei 2006, zoals gehandhaafd bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel (verkort weergegeven):
- —
primair: te verklaren voor recht dat Leefbaar Delft, [S] en [D] onrechtmatig tegen [B] hebben gehandeld en hen hoofdelijk te veroordelen de door [B] dientengevolge geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- —
subsidiair:
- (1)
te verklaren voor recht dat Leefbaar Delft en [S] onrechtmatig jegens [B] hebben gehandeld en Leefbaar Delft en [S] ieder voor zich te veroordelen de door [B] dientengevolge geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en
- (2)
te verklaren voor recht dat [D] onrechtmatig jegens [B] heeft gehandeld en [D] te veroordelen de door [B] dientengevolge geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- —
primair en subsidiair: Leefbaar Delft, [S] en [D] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, de beslagkosten daaronder begrepen, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag, waarop het vonnis is gewezen aan [B] zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
4.
[B] heeft zijn vordering tegen Leefbaar Delft en [S] (kort samengevat) gebaseerd op de stelling dat [B] door hen vanaf 2 mei 2005 in een groot aantal publicaties op de website van Leefbaar Delft en in interviews op televisie en in de krant ten onrechte is beschuldigd van corruptie en vriendjespolitiek. Dientengevolge heeft het reeds aangegane dienstverband bij Blauwhoed geen doorgang gevonden en is er bij [B] verlies van reputatie opgetreden. Het onrechtmatig handelen van [D] bestaat volgens [B] uit het bewust en heimelijk opmaken van de opnamen op 28 mei 2004 en 27 april 2005 met het oogmerk om de inhoud van de gesprekken vast te leggen, het bewust achterhouden van de opnamen vanaf 6 mei 2005, het aan de pers en aan [S] doorspelen van de opnamen en het publiekelijk uiten van beschuldigingen aan het adres van [B], dit alles met het oogmerk om [B] te beschadigen. Voorts stelt [B] dat [D] heeft getracht hem te chanteren met deze opnamen, en dat [D] hem en zijn gezin tijdens een gesprek in restaurant [naam] heeft bedreigd. De dientengevolge geleden schade bestaat volgens [B] uit inkomensverlies, misgelopen vergoeding van een door [B] gevolgde MBA-opleiding, kosten juridische bijstand en immateriële schade van [B] en zijn gezinsleden.
5.
[S], [D] en (in eerste aanleg) Leefbaar Delft hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
6.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank (verkort weergegeven):
- —
Leefbaar Delft veroordeeld de door [B] ten gevolge van haar onrechtmatig handelen als vermeld in rov. 4.23 van het vonnis geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- —
[S] veroordeeld de door [B] ten gevolge van diens onrechtmatig handelen als vermeld in rov. 4.23 van het vonnis geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- —
[D] veroordeeld de door [B] ten gevolge van diens onrechtmatig handelen als vermeld in rov. 4.25 van het vonnis geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
7.
Het hof ziet, in het kader van de behandeling van het principaal en het incidenteel appel, aanleiding eerst de vordering tegen [S] te behandelen, dan de vordering tegen Leefbaar Delft, en ten slotte de vordering tegen [D]. Met uitzondering van grief 11 in incidenteel appel, lenen de grieven over en weer zich voor gezamenlijke behandeling per vordering. Grief 11 voornoemd komt aan het slot aan de orde.
De vordering tegen [S]
8.
[B] heeft in het kader van zijn vordering tegen [S], zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, een aantal publicaties en andere uitlatingen in de media aan de orde gesteld. Het hof zal, gelet op de inhoud van de grieven over en weer, voor elk van de publicaties en uitlatingen van [S] zelfstandig beoordelen of [S] hiermee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [B].
9.
Het hof stelt bij deze beoordeling het volgende voorop. De vraag of een publicatie (of andere uitlating in de media) onrechtmatig is, ligt in het spanningsveld tussen het recht op vrijheid van meningsuiting enerzijds en het recht op bescherming van de eer en goede naam en de persoonlijke levenssfeer anderzijds. Bij deze vraag staan in beginsel twee, ieder voor zich hoogwaardige maatschappelijke belangen tegenover elkaar. Aan de ene kant het belang dat individuele burgers niet door publicaties (of andere uitingen in de media) worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Aan de andere kant het belang dat niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan. Welke van deze belangen in een gegeven geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het geval.
10.
Het onderhavige geval kenmerkt zich door het feit dat het gaat om publicaties en andere uitlatingen van een lid van de oppositie ([S], fractievoorzitter van Leefbaar Delft in de gemeenteraad) aangaande het optreden van een openbaar bestuurder (wethouder [B]). In een dergelijk geval is, in het belang van het goed functioneren van de democratie, de grootst mogelijke terughoudendheid geboden bij het als onrechtmatig kwalificeren van dergelijke uitingen. Het hof verwijst in dit verband met name naar de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake art. 10 EVRM, dat bescherming biedt aan het recht op vrije meningsuiting. Die vrijheid beschouwt het EHRM als één van de fundamentele pijlers van een democratisch bestel, in het bijzonder als het gaat om het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting van een volksvertegenwoordiger in het ‘politieke debat’. Politici, waaronder begrepen leden van de oppositie, genieten in het kader van art. 10 EVRM dan ook een krachtige bescherming (vgl. EHRM 23 april 1992, NJ 1994, 102, Castells vs Spanje). Met inachtneming van pluralisme, tolerantie en verdraagzaamheid (‘pluralism, tolerance and broadmindedness’) als waarborgen van een democratische samenleving heeft de vrijheid van meningsuiting in het politieke debat niet alleen betrekking op de inhoud, maar ook op de vorm: die mag zelfs ‘offend, shock or disturb’ (vgl. EHRM 12 december 1976, NJ 1978, 236, Handyside vs Verenigd Koninkrijk, EHRM 23 april 1992, NJ 1994, 102, Castells vs Spanje, en EHRM 2 februari 2010, nr. 25196/04 Christian Democratic People's Party vs Moldavië). Dat geldt ook voor uitlatingen van een politicus die buiten het parlement (of in dit geval: buiten de gemeenteraad) zijn gedaan. Beperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting van politici worden door het EHRM met de grootst mogelijke kritische blik (‘the closest scrutiny’) bejegend. Het hof verwijst hierbij naar rov. 42 van het voormelde arrest van het EHRM van 23 april 1992 (Castells vs Spanje), waarin o.a. het navolgende is overwogen:
‘(…) While freedom of expression is important for everybody, it is especially so for an elected representative of the people. He represents his electorate, draws attention to their preoccupations and defends their interests. Accordingly, interferences with the freedom of expression of an opposition Member of Parliament, like the applicant, call for the closest scrutiny on the part of the Court.’
11.
Bovendien geldt dat de grenzen van toelaatbare kritiek op een openbaar bestuurder als publieke persoon ruimer zijn dan met betrekking tot een burger als private persoon. In een democratisch systeem moet het openbaar bestuur immers nauwlettend kunnen worden gevolgd door de legislatieve of de rechtsprekende macht, alsmede door de pers en de publieke opinie (vgl. EHRM 19 december 2006, nr. 18235/02, Dabrowski vs Polen, EHRM 23 april 1992, NJ 1994, 102, Castells vs Spanje, en EHRM 8 juli 1986, NJ 1987, 901, Lingens vs Oostenrijk). Dit betekent dat een openbaar bestuurder zich heftiger kritiek moet laten welgevallen dan een burger. Het politieke debat moet in beginsel op het scherpst van de snede gevoerd kunnen worden. Aan de vrijheid van meningsuiting komt evenwel ook in het politieke debat niet een absoluut karakter toe. Door (onder meer) de rechterlijke autoriteiten kunnen zekere beperkingen daarvan dan wel bepaalde sancties worden opgelegd, maar zulke beperkingen en sancties moeten met de grootst mogelijke terughoudendheid worden toegepast en steeds opnieuw in het licht van art. 10, tweede lid, EVRM beoordeeld (vgl. EHRM 28 april 2009, NJ 2009, 522, Karakó vs Hongarije, 16 juli 2009, NJ 2009, 412, Féret vs België, en HR 15 december 2009, NJ 2010, 22).
12.
Als niet (voldoende) gemotiveerd weersproken, stelt het hof vast dat de uitlatingen van [S] die in geschil zijn, zich richten op het optreden van [B] in zijn hoedanigheid van (voormalig) wethouder van de gemeente Delft. [S]'s uitlatingen richten zich niet op (elementen uit) het privéleven van [B], maar op zijn gedrag en handelwijze als openbaar bestuurder. Bovendien gaat het hierbij om uitlatingen van een volksvertegenwoordiger en lid van de gemeenteraad, die mede de taak heeft het college van B&W en de wethouders die daarvan deel uitmaken, te controleren. Een en ander brengt naar het oordeel van het hof, gelet op hetgeen hiervoor in rov. 9–11 is overwogen, mee dat de gewraakte uitlatingen van [S] over [B] bij uitstek behoren tot het gebied van het politieke forum, waar in beginsel behoefte bestaat aan een ruime uitingsvrijheid, en waar de beoordelingsmarge voor beperking van die vrijheid van meningsuiting binnen het toepassingsbereik van artikel 6:162 BW dus (zeer) smal is.
13.
Met inachtneming van de hierboven in rov. 9–12 genoemde uitgangspunten, zal het hof de door [B] bestreden uitlatingen van [S] thans achtereenvolgens beoordelen.
Column op de site van www.leefbaar-delft.nl op 2 mei 2005
14.
In de column van 2 mei 2005 wordt opgemerkt: ‘Hij doet dermate verdachte uitspraken dat ik de indruk krijg dat wethouder [B] corrupt is’. Deze verdenking van corruptie wordt in deze column als volgt toegelicht (nummering van het hof):
- (1)
(…) Aan een onbekende doet hij de mededeling ‘vraag maar de hoogste prijs want dat zullen ze toch wel betalen’ om te vervolgen met ‘stort het bedrag van EUR 200.000 maar in mijn verkiezingscampagne fonds’
- (2)
En tegen [D] de kosten van de Italiaanse gondels ‘die EUR 40.000 subsidie regel ik wel voor je’, ‘maak je daar maar geen zorgen over’
- (3)
Ook kreeg ik een opname te horen dat [B] onlangs tegen [D] zegt ‘als je die banden openbaar maakt, dan maak ik je helemaal kapot’
15.
Het hof is van oordeel dat een publicatie — ook die van een volksvertegenwoordiger — waarin een verdenking van corruptie met betrekking tot een wethouder wordt geuit, zeer ernstige gevolgen kan hebben, en dat het ten tijde van vorenbedoelde column ook voorzienbaar was dat [B] door een dergelijke uitlating in zijn eer en goede naam zou kunnen worden aangetast. Niettemin is het hof, anders dan [B], met de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volgehouden dat deze uitlating op het moment van de publicatie geen enkele steun zou vinden in de videobeelden van 28 mei 2004 en de geluidsopnamen van het telefoongesprek van 27 april 2005, in onderlinge samenhang beschouwd. Te dien aanzien geldt het navolgende.
16.
De hierboven onder (1) genoemde bewering vindt naar het oordeel van het hof voldoende steun in de volgende passages uit de opnamen van 28 mei 2004 (zie hierboven in rov. 2.1):
‘Wat jij moet doen is waarschijnlijk gewoon de maximale prijs vragen. Ze willen het heel graag hebben (…) Je moet gewoon voluit gaan. Dat weet jij niet, heb ik jou niet verteld. En die paar ton die je daar op verdient stop je in mijn campagne, afgesproken?’
Ook wanneer ervan uit wordt gegaan dat de opmerkingen over de gewenste som voor de gegeven informatie (een paar ton) en over de campagnekas op zich als grap bedoeld zijn, wordt door deze passage, bezien in samenhang met de (door het hof ook ter zitting waargenomen) gesproken tekst over dit onderwerp en daarbij behorende videobeelden, niettemin de schijn gewekt dat wethouder [B] vertrouwelijke (overheids)informatie aan een derde (naar later is gebleken: de ondernemer [Z]) doorspeelt en daarvoor mogelijk op enig moment een wederdienst verwacht.
17.
De hierboven onder (2) genoemde bewering vindt naar het oordeel van het hof voldoende steun in de volgende passage uit de video-opnamen van 28 mei 2004:
‘[B]: ‘Maar ik ga je die subsidie niet geven voor dit jaar. Want je krijgt nu een proefproject. En dan moet je het zelf maar bewijzen’
(…)
‘Misschien volgend jaar als je die twee boten hebt of zo. Zo iets. (…) Nee, je moet er niet teveel van voorstellen hoor. Het is echt tien of twintigduizend euro.
[D]: ‘Ja, je hebt verleden keer gezegd, paar weken geleden zei je joh, als die project start krijg je subsidie.’
[B]: ‘En daar sta ik nog steeds achter. Maar nu heb je dat niet nodig. (…)’
18.
Ofschoon uit de in het geding gebrachte videobeelden niet blijkt dat [B] concrete subsidietoezeggingen aan [D] heeft gedaan, dan wel dat hij daarbij een bedrag van € 40.000,- heeft beloofd of genoemd, kan door de bovengeciteerde bewoordingen niettemin de indruk worden gewekt dat [B] aan [D] te kennen geeft dat hij — [B] — degene is die over de subsidie beslist en dat hij subsidie zal verstrekken wanneer [D] die nodig heeft. Hierbij acht het hof, evenals de rechtbank, van belang dat op het moment van de publicatie van de onderhavige webcolumn alleen de bewuste videoband van 28 mei 2004, alsmede de geluidsopnamen van het gesprek tussen [D] en [B] van 27 april 2005 beschikbaar waren.
19.
De hierboven onder (3) genoemde bewering vindt naar het oordeel van het hof voldoende steun in de volgende passage uit de geluidsopname van het telefoongesprek tussen [D] en [B]:
‘(…) B. Als je me nu gaat aanvallen dan dan dan dan is het afgelopen met je.
(…) B. Serieus, echt waar. Als je me nu gaat aanvallen, nou dan zorg ik voor getuigen. (…)’
Hierbij tekent het hof nog aan dat aan een webcolumn als de onderhavige niet de eis kan worden gesteld dat deze woordelijk overeenstemt met de feitelijke tekst waarnaar verwezen wordt.
20.
Anders dan [B] meent, valt uit het geheel van de videobeelden en geluidsopnamen naar het oordeel van het hof niet af te leiden dat de hierboven geciteerde passages in een zodanige (andere) context staan, dat zij (alsnog) onvoldoende steun zouden bieden aan de beweringen van [S] als hiervoor genoemd onder (1), (2) en (3). Integendeel, ook wanneer die beweringen worden geplaatst in het licht van de overige beelden en geluidsopnamen, is naar het oordeel van het hof nog immer sprake van voldoende feitelijke steun voor die beweringen. Het hof verwijst bijvoorbeeld naar de onderstaande teksten, die eveneens steun bieden aan de beweringen van [S]. Hierbij wordt telkens verwezen naar de bovenstaande nummers van die beweringen om het verband met die beweringen aan te geven.
ad (1)
(tekst uit transcriptie video-opname 28 mei 2004, productie 27 bij conclusie van repliek van [B], p. 7):
[B]:
‘(…) Den Haag wil het graag hebben. Je krijgt woensdag een lastig gesprek (…) worden. Ze zullen alles uit de kast trekken om je te imponeren. Maar jij moet gewoon woensdag moet jij. Want ik heb (…) van grond van Den Haag, die heb ik even gebeld. Nee, een ander. Ik heb een bevriende wethouder gebeld. En die zegt: maximaal vasthouden. Dus jij moet gewoon maximaal vasthouden. (…) Je kan dus gewoon de hoofdprijs vragen. (…) Nee, maar ze willen het in het kader van de ontwikkeling van het nieuwe ADO stadion graag hebben. Dus eh … volgens mij moet je er gewoon vol in gaan zitten en je moet niet een absurd bedrag vragen. Maar je moet wel een mooi bedrag vragen en laat ze maar zweten. Laat ze maar zweten. (…) Ze komen wel naar je toe. Heb je niet van mij. Nee, heb je niet van mij. OK, en wat je d'r aan wint dat stop je maar in mijn campagne, daaag jongen.(…). ’
ad (2)
(tekst uit transcriptie video-opname 28 mei 2004, productie 27 bij conclusie van repliek van van [B], p. 8):
[D]:
‘(…) gezegd (…) gemeente (…) project starten, krijg je subsidie.’
[B]:
‘Ja …’
(tekst uit transcriptie van gesprekken tussen [B] en [D] op 27 april 2005, productie 6 bij memorie van antwoord in incidenteel appel van [S], p. 109):
[B]:
‘(…) Geef je mij die cd rom of die videobeeld en dan ga ik kijken wat erop staat en dan ga ik wel kijken wat of iets meer voor je kan doen want ik ben nog twee weken in dienst hier.(…)’
ad (3)
(tekst uit transcriptie van gesprekken tussen [B] en [D] op 27 april 2005, productie 6 bij memorie van antwoord in incidenteel appel van [S], p. 109):
[B]:
‘(…) Als jij het flikt om dat op tafel te gooien dan heb je zo'n groot probleem dat wil je niet weten. (…)
Ik heb hele rare dingen gedaan en dat kon ik doen omdat ik wethouder was… … Ja. En pas op, pas op … wat je doet als je dat allemaal naar buiten brengen, dat lijkt leuk voor jou maar op de lange termijn kom je straks altijd weer een ambtenaar tegen die zegt, goh meneer [D] je voldoet niet aan de regels, ik ga u pakken. (…)’
21.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, en met inachtneming van de hiervoor in rov. 9–12 genoemde uitgangspunten, is het hof — evenals de rechtbank — van oordeel dat [S] (en/of Leefbaar Delft) op 2 mei 2005 niet onrechtmatig jegens [B] heeft gehandeld met de publicatie van de voormelde webcolumn, en dat dan ook in het midden kan blijven wie deze column heeft geschreven en/of geplaatst. De bewoordingen die in deze column worden gebruikt zijn niet onnodig grievend of diffamerend en overschrijden niet de (zeer) ruime grenzen van hetgeen een openbaar bestuurder in beginsel heeft te dulden aan politieke uitlatingen van de zijde van de oppositie. De auteur van deze webcolumn kon, na kennisneming van de hiervoor bedoelde videobeelden en geluidsopnamen, in redelijkheid van mening zijn dat sprake was van een misstand van zodanige ernst, dat deze niet alleen in het politieke debat maar ook, gelet op het algemeen belang bij de bekendheid daarmee, publiekelijk aan de orde gesteld diende te worden op de wijze en in de bewoordingen en in de bewoordingen als in deze webcolumn is geschied.
Andere uitlatingen in de media vóór 18 mei 2005
22.
[B] stelt dat een groot aantal artikelen die vóór 18 mei 2005 zijn verschenen op de website van Leefbaar Delft bij de beoordeling van zijn vordering tegen (onder andere) [S] dient te worden betrokken (als vermeld in het schema onder 121 van de memorie van grieven in incidenteel appel, zie de producties 49a-49u bij die memorie). Het hof constateert dat bij een deel van die publicaties geen auteur is vermeld (producties nrs. 49a, 49b, 49d, 49h, 49i, 49j, 49n en 49o). Deze publicaties kunnen, bij gebreke van een genoegzame onderbouwing van deze stelling van [B], dan ook niet worden toegeschreven aan [S]. Verder gaat het om publicaties die andere auteurs dan [S] vermelden (producties nrs. 49c, 49e, 49f, 49g, 49k, 49l, 49m, 49q, 49r, 49s, 49t en 49u). Die publicaties kunnen naar het oordeel van het hof evenmin aan [S] worden toegerekend. [B] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat [S] (als opdrachtgever, financier of anderszins) verantwoordelijk zou zijn voor de inhoud van de voornoemde publicaties. Derhalve komt bewijslevering op dit punt niet aan de orde. Het hof overweegt hierbij nog het volgende. Dat in verschillende publicaties soms dezelfde woorden worden gebruikt, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat sprake zou zijn van één en dezelfde auteur. De enkele omstandigheid dat de heer [P] op een website van [S] als ‘persoonlijk medewerker’ van [S] wordt aangeduid, is onvoldoende om publicaties die onmiskenbaar op naam staan van ‘[P]’, als zodanig aan [S] zelf te kunnen toerekenen. Een nadere onderbouwing op dit punt had te meer van [B] mogen worden verlangd, gelet op de in deze procedure overgelegde schriftelijke verklaring van [P] dat hij alle publicaties over de affaires rond de wethouder [B] op eigen naam, eigen initiatief en eigen verantwoordelijkheid heeft geschreven en dat op de bedoelde website ten onrechte is vermeld dat hij beleidsmedewerker van [S] zou zijn geweest (productie 34 bij memorie van antwoord in incidenteel appel van [S]). De stelling van [B] dat [S] Leefbaar Delft — een politieke partij — als ‘persoonlijk vehikel’ in zijn strijd tegen [B] heeft gebruikt, is daartoe ook onvoldoende en wordt verder niet genoegzaam onderbouwd. Een aanmerkelijk deel van de voornoemde publicaties staat overigens op naam van [W], die destijds (ook) gemeenteraadslid was van Leefbaar Delft. [W] draagt zelf de verantwoordelijkheid voor publicaties die op zijn naam worden openbaar gemaakt. Ook de andere publicaties op naam van [W] die door [B] in deze procedure aan de orde worden gesteld, kunnen naar het oordeel van het hof om de hiervoor genoemde redenen niet worden toegerekend aan [S].
23.
Volgens [B] moet de hierboven genoemde publicatie nr. 49d van [S] afkomstig zijn, omdat [S] als betrokkene (als enige) een kopie van de tekst van zijn strafrechtelijke aangifte tegen [B] moet hebben ontvangen. Ten aanzien van de publicatie nr. 49j stelt [B] dat alleen [S], als aangever van [B], de aanstichter kan zijn geweest van het plaatsen van die tekst. Dit betoog wordt door het hof verworpen. [B] heeft niet aannemelijk gemaakt dat alleen [S] destijds beschikte over een exemplaar van de tekst van de bedoelde aangifte, en evenmin dat [S] (zelf) deze tekst ter publicatie beschikbaar heeft gesteld. Het bewijsaanbod van [B] is onvoldoende concreet en niet nader gespecificeerd en voldoet daarmee niet aan de in hoger beroep aan zulk een aanbod te stellen eisen, reden waarom het hof dit aanbod passeert. Overigens leest het hof in de tekst van deze aangifte geen passages waarvan de bewoordingen en uitlatingen zodanig diffamerend dan wel grievend zijn dat zij, alle feiten en omstandigheden tot op het moment van deze publicatie in aanmerking genomen, niet gepubliceerd hadden mogen worden, zodat in het midden kan blijven wie deze tekst openbaar heeft gemaakt.
24.
Van de hierboven genoemde publicaties is alleen publicatie nr. 49p, getiteld ‘VVD fractievoorzitter [V] raapt de overgebleven inhoud op’, (onbetwist) geschreven door [S]. Het gaat op een column van 14 mei 2005 op de voormelde website van Leefbaar Delft, waarin onder meer het volgende is vermeld:
‘(…)
Reactie op uitspraak VVD fractievoorzitter [V] in de Delftsche Courant van 11 mei 2005
‘Volgens de heer [V] schijn ik maar wat te kletsen, maar besef u goed, mijn uitspraken zijn gebaseerd naar aanleiding van het zien van (vastgelegd) beeldmateriaal, mijn oren en ogen laten mij nog steeds niet in de steek.
Dus van complete verzinsels, zoals de heer [V] insinueert, is mijns inziens geen spraken. Omdat de wethouder per 1 juni zijn functie als wethouder neerlegt, zou het niet nodig moeten zijn om hem nog een trap na te willen geven, maar gezien de omstandigheden betreur ik de houding en werkwijze van wethouder [B] ten zeerste en voelde ik mij geroepen aan de alarmbel te trekken.
De wethouder blijft verantwoordelijk voor zijn eigen uitspraken en acties en u kent het gezegde: wie zijn billen brand, zal op de blaren moeten zitten. Ik vind dat je het tegenover de burger niet kan maken, om zoiets in de achterkamer te bekokstoven, want ook dat gebeurt nog veel te vaak.’
Was het niet zo dat [V] vond dat de raad een zinkend schip was, maar vlak daarvoor in de beroemde vertrouwenscommissie over de burgemeestersbenoeming wel een handgemeen had met wethouder [T].
Deze Hr. [V] ziet zijn uitspraken beloond met een noodsprong, om het zinkend schip te verlaten, en de veiligheid op te zoeken van een goedbetaalde wethouder in het pluche.
De matrozen achterlatend deze moeten het VVD schip drijvend houden.
Laat mij dan maar een kletsmajoor zijn alles beter dan een huichelaar, en vluchtende kapitein.
Webcolumn van fractievoorzitter [S]’
25.
De hierboven geciteerde column is een reactie op een eerder verschenen artikel in de Delftsche Courant van 11 mei 2005. In deze column gaat [S] de discussie aan met de opvolger van [B], fractievoorzitter [V] van de VVD. [S] brengt in deze column in essentie tot uitdrukking dat hij zijn eerder verwoorde standpunt met betrekking tot het optreden van [B] handhaaft. De column bevat overigens geen nieuwe beschuldigingen aan het adres van [B]. Het taalgebruik van [S] in deze column kan als grievend of zelfs als provocerend worden ervaren, maar daarmee overschrijdt (de inhoud van) deze column, alle omstandigheden tot op het moment van deze publicatie in aanmerking genomen, naar het oordeel van het hof niet de (zeer) ruime grenzen van hetgeen [S] als volksvertegenwoordiger bij de uitoefening van zijn vrijheid van meningsuiting in het kader van een politiek debat (en daarbuiten) was geoorloofd. Daarbij komt dat voor de eerder door [S] geuite verdenking van corruptie destijds op zich voldoende steun in de feiten, afgaande op het verhandelde in de hiervoor genoemde videobeelden en geluidsopnamen (zie rov. 16–20).
26.
Verder stelt [B] dat [S] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door een interview te geven aan RTL 4 (televisie) op 6 mei 2005. Volgens [B] zegt [S] in die tv-uitzending, nadat hem een filmfragment van de bewuste videobeelden in het restaurant van [D] was vertoond: ‘Iemand hoor je zeggen van nou, meneer u doet eh ik, u verdient hier zoveel aan en ik krijg 200, ik moet 200 in kas hebben, oftewel in mijn campagne. Nou dat riekt in ieder geval naar een soort van corruptie.’ Naar het oordeel van het hof kunnen, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, het (enkele) meewerken door [S] aan dit tv-interview en zijn daarin gebezigde bewoordingen (als door [B] gesteld), als zodanig niet als onrechtmatig jegens [B] worden aangemerkt. Voor de door [S] in dat interview gedane uitlatingen bestond op dat moment nog altijd voldoende steun in de feiten, bestaande in hetgeen hem uit de eerder genoemde videobeelden en geluidsopnamen bekend was. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 16 en 20. Dat het een journaalachtige uitzending op prime time betrof, laat naar het oordeel van het hof het voorgaande onverlet.
Column op de site www.leefbaar-delft.nl d.d. 25 mei 2005
27.
De webcolumn van 25 mei 2005 vermeldt geen auteur, maar is geplaatst op de website www.leefbaar-delft.nl. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze column niet aan [S] kan worden toegeschreven laat staan toegerekend. [S] heeft onder meer gesteld dat het de gemeenteraadsfractie van Leefbaar Delft was die had besloten tot plaatsing van deze webcolumn. [B] heeft daartegenover onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat [S] in enigerlei hoedanigheid, niettemin verantwoordelijk zou zijn voor deze column.
Advertentie Delftse Post d.d. 3 juni 2005 en publicatie op www.leefbaar-delft.nl
28.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [S], als fractievoorzitter van Leefbaar Delft in de gemeenteraad, mede verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze advertentie in de Delftse Post en publicatie op de website van Leefbaar Delft. Het hof maakt het desbetreffende oordeel van de rechtbank (als vervat in rov. 4.14 van het vonnis) niettegenstaande de daartegen gerichte grieven, tot het zijne. Ten aanzien van de inhoud van de bedoelde publicatie overweegt het hof nog het navolgende.
29.
In deze publicatie zijn twee brieven afgedrukt van B&W aan [D] van 16 en 17 februari 2005. In de brief van 16 februari 2005 wordt (kort gezegd) door B&W geconcludeerd dat er geen sprake is van een (officiële) subsidieaanvraag door [D], dat er geen grond is waarop een zodanige subsidieaanvraag in november 2004 zou kunnen zijn ingediend, en dat daarom ook geen sprake kan zijn van een door B&W te nemen besluit tot het verstrekken of weigeren van subsidie. In de brief aan [D] van 17 februari 2005, waarin wordt verwezen naar de brief van 16 februari 2005, geven B&W aan overtuigd te zijn van de toeristische waarde van de gondels in de Delftse grachten en de aantrekkingskracht hiervan voor de bewoners van de stad. Daarom wordt in de brief van 17 februari 2005 aan [D] een zogenoemde ‘waarderingsbijdrage’ van in totaal € 26.000,- toegezegd. Naast de tekst van deze twee brieven is in de hiervoor bedoelde publicatie (onder meer) de volgende tekst geplaatst:
‘(…) Ongeloofwaardige briefwisseling
[B] gaf [D] onrechtmatig douceurtje van EUR 26.000,--. De brieven van 16 en 17 februari 2005 van het vakteamhoofd CKE onder verantwoordelijkheid van wethouder [B].
(…)
Conclusie: Deze subsidie is onterecht gegeven. Vakteam Hoofd C.K.E. [naam] werd waarschijnlijk door wethouder [B] persoonlijk onder druk gezet om haar zelf voor schut te zetten en de regels met bedachte rade te omzeilen.
(…)
Een waarderingsbijdrage van EUR 26.000 aan [D] voor de komende drie jaar zie ik gewoon als een persoonlijke vriendendienst van [B] aan [D].
(…)
Ik denk dat wethouder [B] zich toen al in een chantabele positie bevond ten aanzien van zijn ‘flamboyante’ gedrag in pizzeria [naam]. In dat licht zie ik het bedrag als zwijggeld. (…)’
30.
In deze publicatie wordt kritiek geuit op de hierboven genoemde brieven van B&W aan [D]. Naar het oordeel van het hof is het leveren van die kritiek door [S], alle feiten en omstandigheden tot op het moment van deze publicatie in aanmerking genomen, niet als onrechtmatig jegens [B] te beschouwen. De inhoud van deze brieven, mede bezien tegen de achtergrond van de eerder genoemde videobeelden en geluidsopnamen van de gesprekken tussen [B] en [D] van 28 mei 2004 en 27 april 2005, kan wel degelijk kritische vragen oproepen. Immers, in de ene brief wordt duidelijk gemaakt dat geen subsidie aan [D] kan worden verstrekt voor het gondelproject en in de andere brief (van één dag later) wordt van gemeentewege een financiële bijdrage genaamd ‘waarderingsbijdrage’ aan [D] toegezegd terzake van datzelfde project. In de onderhavige publicatie wordt de conclusie getrokken dat de subsidie onterecht is gegeven. Het uiten van een dergelijke conclusie vindt, gezien de schijnbare tegenstrijdigheid tussen deze brieven, naar het oordeel van het hof op zich voldoende steun in de tot op het moment van deze publicatie beschikbare feiten. Overigens wordt aangetekend dat die conclusie bevestiging vindt in het latere oordeel van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de ‘waarderingsbijdrage’ als een subsidie in de zin van de Awb moet worden aangemerkt (ABRvS 8 oktober 2008, LJN BF7186, productie 19 bij memorie van antwoord in incidenteel appel van [S]).
31.
Verder geeft [S] in deze publicatie (als volksvertegenwoordiger en lid van een oppositiepartij in de gemeenteraad) een mening, te weten dat volgens hem de behandelend ambtenaar (mevr. [naam]) door [B] onder druk is gezet om deze ‘waarderingsbijdrage’ voor [D] te regelen, dat die bijdrage een persoonlijke vriendendienst is en dat [B] zich toen (al) in een chantabele positie bevond. Deze mening behoeft, als waardeoordeel, in het licht van de feiten en omstandigheden tot op het moment van deze publicatie, door [S] verder niet te worden bewezen. Ook als het zou gaan om een (gemengd) feitelijk oordeel, dan nog vond dit immers voldoende steun in de destijds beschikbare en aan [S] bekende feiten. Het hof verwijst in dit verband kortheidshalve naar hetgeen hiervoor (in rov. 17, 18 en 20) al is overwogen ten aanzien van de inhoud van de videobeelden en de geluidsopnamen. Overigens staat vast dat [naam] later tegenover de rijksrecherche heeft verklaard dat zij de opdracht tot het verstrekken van een waarderingsbijdrage aan [D] als een ‘dienstopdracht’ van [B] zag, en dat [B] twee adviezen van de betrokken ambtenaren om geen subsidie te verlenen had afgewezen (productie 39 bij brief van 9 maart aan de rechtbank, proces-verbaal van getuigenverhoor door de rijksrecherche d.d. 6 juni 2005, p.2).
32.
In dit geding staat de juistheid van de bovenstaande uitlatingen van [S] niet ter beoordeling. Het gaat daarentegen om de beantwoording van de vraag of [S] al dan niet onrechtmatig jegens [B] heeft gehandeld door zijn visie (op de door hem gekozen wijze) te uiten. Hoewel destijds voorzienbaar was dat deze publicatie (en column) door haar inhoud en toonzetting ernstige gevolgen voor de reputatie van [B] zou kunnen hebben, moet de publicatie en de daarin gedane beweringen en geuite beschuldigingen van [S] niettemin redelijkerwijs, zowel qua inhoud als qua vorm, als een geoorloofde bijdrage aan het politieke debat over een maatschappelijk voldoende relevant onderwerp (de rechtmatigheid van de onderhavige subsidieverlening) worden beschouwd. De inhoud, bewoordingen en toonzetting van deze publicatie kunnen als provocerend of als stuitend worden ervaren, maar dat maakt deze in het licht van alle feiten en omstandigheden tot op het moment van deze publicatie naar het oordeel van het hof op zich niet onrechtmatig. [S] heeft in het kader van artikel 10 EVRM immers in beginsel de vrijheid om in het politieke debat ook uitlatingen te doen die ‘offend, shock or disturb’.
33.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen in rov. 4.9 en 4.10 van het vonnis, kan naar het oordeel van het hof niet worden aangenomen dat met het publiekelijk herhalen van de eerdere geuite verdenking(en) en het ‘op de man spelen’, geen enkel redelijk doel meer werd gediend. De herhaling van eerder geuite beschuldigingen aan het adres van [B] en de daarbij gekozen bewoordingen en toonzetting, laten naar het oordeel van het hof onverlet dat al deze uitlatingen van [S] in de publicatie zijn gedaan binnen de aan hem toekomende vrijheid van meningsuiting in het politieke debat. In de gegeven omstandigheden kan naar het oordeel van het hof de enkele herhaling van eerdere verdenkingen, gelet op alle feiten en omstandigheden tot op het moment van publicatie, niet een hetzerig karakter worden toegeschreven op grond waarvan deze publicatie qua inhoud en vorm ten opzichte van [B] onrechtmatig was. Immers, de publieke discussie over het optreden van [B] was met het uitkomen van het interne onderzoeksrapport van 13 mei 2005 (waarin werd geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor de eerder geuite verdenking van corruptie) en de daarop volgende raadsvergadering op 24 mei 2005 nog niet ten einde gekomen, hetgeen niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd is betwist. Op 3 november 2005 heeft bijvoorbeeld nog een interpellatiedebat in de gemeenteraad over deze kwestie plaatsgevonden (zie de inleidende dagvaarding sub 51). Dat enkel de uitkomst van het interne onderzoek aanleiding voor [S], als volksvertegenwoordiger en lid van de oppositie, had moeten om zijn verdenking(en) verder niet meer te herhalen, is overigens ook al niet redengevend, daar uit het betrokken rapport niet valt af te leiden dat de eerder genoemde videobeelden en geluidsopnamen, die [S] zelf wel had waargenomen, bij de uitvoering van het onderzoek zijn betrokken. Overigens stelt [B] zelf dat tijdens het voornoemde interpellatiedebat van 3 november 2005 de heersende opinie was dat het interne onderzoek niet zorgvuldig genoeg was uitgevoerd (zie de inleidende dagvaarding sub 52).
34.
Dat de meerderheid in de gemeenteraad (dat wil zeggen de andere politieke partijen dan Leefbaar Delft) op 24 mei 2005 heeft uitgesproken dat de fractie van Leefbaar Delft in deze kwestie op onverantwoorde en onfatsoenlijke wijze is omgegaan met de tot haar gekomen informatie en dat zij de handelwijze van de fractie van Leefbaar Delft ten zeerste afkeurt, behoefde voor [S], als volksvertegenwoordiger en lid van de oppositie, evenmin reden te zijn eerder gedane uitlatingen niet meer te herhalen. Ook (of wellicht zelfs juist) wanneer de meerderheid een andere mening is toegedaan, mag een lid van de oppositie een bepaalde kwestie in beginsel aan de kaak blijven stellen. Het hof verwijst hierbij ook naar hetgeen hiervoor in rov. 9–12 is overwogen. Naar het oordeel van het hof is [S], ondanks de felle toonzetting van de onderhavige publicatie, met de daarin verstrekte informatie en daarvoor gekozen bewoordingen niet getreden buiten de grenzen van zijn vrijheid van meningsuiting in het kader van het politieke debat. Dat het onderzoek van de rijksrecherche naar aanleiding van de strafrechtelijke aangiften in deze zaak op het moment van de publicatie nog liep, behoefde in de gegeven omstandigheden overigens evenmin reden voor [S] te zijn om verder niet meer openbaar stelling te nemen in deze kwestie.
35.
Het feit dat [B] op 13 mei 2005 inmiddels als wethouder was afgetreden, doet aan het vorenstaande naar het oordeel van het hof niet af, nu ten tijde van zijn aftreden het publieke debat over deze kwestie nog niet voorbij was, en de politieke verantwoordelijkheid voor het optreden van [B] na zijn vertrek als wethouder overging op zijn opvolger binnen het College van B&W. Ten slotte is nog van belang dat, als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken en gelet op de overgelegde stukken, vast staat dat ook [B] zelf — na zijn aftreden — herhaaldelijk zijn eigen visie over deze kwestie in het openbaar heeft uitgedragen. Verwezen wordt naar onder meer de producties 39 a tot en met l als gevoegd bij de memorie van antwoord in incidenteel appel van [S]. Het hof verwijst ook naar hetgeen is gesteld in de conclusie van repliek van [B] onder 79 en naar de brief van [B] van 13 mei 2005, waarin hij zijn aftreden als wethouder bekend maakt en aangeeft dat hij zijn energie voor 100% nodig heeft om zich te rehabiliteren en degenen die hem dit hebben aangedaan met alle rechtmatige middelen die hem ter beschikking staan, aan te pakken (productie 1 van [B]). [S] mocht naar het oordeel van het hof van zijn kant evenzeer blijven deelnemen aan het debat over deze kwestie in het publieke domein. Mitsdien slaagt het principaal appel op dit punt.
Column op de site www.leefbaar-delft.nl d.d. 4 juni 2005
36.
Deze column van [S], getiteld, ‘VVD'er [V] nieuwe kapitein op zinkend schip’, luidt (onder meer) als volgt:
‘Volgens [B] is er namelijk niet veel werk meer te doen (na diens aftreden als wethouder, hof). Was dit zomaar een pochende opmerking van blaaskaak [B] om te laten zien dat hij na drie jaar al klaar was. Of zit er een diepere grond van waarheid in?
(…)
Maar ik heb een nog belangrijkere reden dat wij niet instemmen met de benoeming van [V]. Ik heb namelijk zijn naam genoemd tijdens het feitenonderzoek van de Rijksrecherche naar aanleiding van de zaak [B].
Dit heeft te maken met zijn mogelijke betrokkenheid bij het openbaar maken door [B] van de geheime lijst van burgemeesters kandidaten. Zoals u weet is er aangifte gedaan bij de Rijksrecherche over de uitspraken die [B] in een Pizzeria deed. Een van de twee aangiften die ik deed betrof het feit dat [B] zaken naar buiten bracht die tot op dat moment geheim waren.
(…)
In de raadsvergadering hielden alleen het CDA, Stadsbelangen en Leefbaar Delft een betoog bij de aanstelling van [V] als wethouder. De coalitie partijen VVD, PvdA, Groen Links, Stip en D66 zwegen.
En daarmee toonden ze aan dat hun ‘omerta’ nog steeds niet doorbroken is. Het coalitiekamp doet alsof er niets aan de hand is en regeert stoïcijns op de macht verder.
Webcolumn van fractievoorzitter [S]
(red.) * Omertà: het zwijgen van maffialeden.’
37.
[B] stelt dat hij in de bovengenoemde column (wederom) ongefundeerd wordt beschuldigd van het openbaar maken van vertrouwelijke informatie, en dat hij vervolgens samen met de overige partijen wordt weggezet als een maffiose clan. Het niet ‘meebrullen’ met [S] en Leefbaar Delft wordt in de column toegeschreven aan de zwijgplicht die heerst binnen een criminele organisatie, aldus [B].
38.
Het hof oordeelt als volgt. Het gaat hier om het in een column uiten van een beschuldiging omtrent het doorspelen door [B] van vertrouwelijke informatie over de voordracht van burgemeesterskandidaten aan de heer [BV], die destijds kandidaat was voor de functie van de burgemeester van Delft. Voorzienbaar was dat de betrokken beschuldiging van [S] ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de reputatie van [B]. Niettemin vindt deze beschuldiging naar het oordeel van het hof op zich voldoende steun in de feiten waarover [S] op het moment van deze publicatie beschikte. Uit de eerder vermelde videobeelden en (transcripties van) geluidsopnamen van 28 mei 2004 valt namelijk op te maken dat [B] een telefoongesprek voert met de heer [BV]. [B] legt [BV] in het telefoongesprek eerst uit waarom hij de dag daarvoor een (eerder) telefoongesprek met [BV] heeft afgebroken, namelijk omdat mevrouw [naam], de voorzitter van de vertrouwenscommissie (die er — naar als onbetwist vast staat — eerder op had gewezen dat één en ander vertrouwelijk was), eraan kwam (zie productie 5 bij memorie van antwoord in incidenteel appel van [S], p. 2). In de telefoongesprekken van 28 mei 2004, die op de videobeelden zijn vastgelegd, gaat [B] vervolgens uitgebreid in op de burgemeestersbenoeming. [B] vertelt [BV] over de keuze van de vertrouwenscommissie en de kandidaten die op nrs. 1, 2 en 3 staan. Daarbij geeft [B] informatie over stemverhoudingen, politieke gevoeligheden, en het verdere verloop van zaken (productie 4 bij memorie van antwoord in incidenteel appel van [S], p. 1–2 en 5–6). Uit deze videobeelden en de daarbij behorende geluidsopnamen valt op zich niet af te leiden dat die informatie op dat moment al openbaar was (of dat [B] dat wist). Zoals door het hof is waargenomen op de desbetreffende videoband (zie onder meer prod. 5 bij memorie van antwoord in incidenteel appel van [S]), presenteert [B] de informatie omtrent de voordacht van [BV] in een telefoongesprek met [Z], ondernemer te Delft, in elk geval als een nieuwtje (‘Ik heb echt een nieuwtje voor je, dat weet jij nog niet.’ ). Door al het voorgaande, in onderling verband beschouwd, bestaat op zich voldoende feitelijke basis voor de door [S] in de column geuite beschuldiging dat [B] aan [BV] vertrouwelijke informatie aangaande de burgemeestersbenoeming doorspeelt.
39.
Het hof is, alle feiten en omstandigheden tot op het moment van de publicatie van deze column in aanmerking genomen, van oordeel dat niet alleen de inhoud daarvan en de daarin gekozen bewoordingen en toonzetting ten opzichte van [B] niet als onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd, maar ook dat een sanctie (of beperking) in het kader van art. 10 lid 1 en 2 EVRM op dit punt disproportioneel zou zijn. De vraag of (een deel van) de door [B] aan [BV] gegeven informatie diezelfde middag (al dan niet ten onrechte) in de Delftsche Courant stond, is niet doorslaggevend in deze zaak. Evenmin doet aan al het voorgaande af dat [B] destijds zelf geen deel uitmaakte van de vertrouwenscommissie. Uit de hiervoor bedoelde passages kan overigens worden afgeleid dat [B] destijds gesproken had met een lid van de vertrouwenscommissie (zie productie 4 voornoemd, p. 1–2).
40.
Verder bevat de onderhavige column nog een aantal felle aantijgingen jegens [B], namelijk dat hij een blaaskaak zou zijn en dat hij samen met de VVD en de overige partijen zou behoren tot een soort maffiose groep (in verband met het gebruik van het woord ‘omertà’). Dergelijke aantijgingen kunnen als kwetsend en als ongehoord worden ervaren, maar vallen, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, naar het oordeel van het hof niet buiten de grenzen van de vrijheid van meningsuiting van [S] als volksvertegenwoordiger en lid van de oppositie (zie rov. 9–12).
Column op de site www.leefbaar-delft.nl d.d. 13 juli 2005
41.
In deze column van [S], getiteld ‘Bidden voor Delft’ wordt onder meer het volgende vermeld:
‘(…)
De leugenachtige, vaak dronken flamboyante voormalige wethouder proberen zijn ogen te openen, na te laten denken wat voor slechte wethouder hij voor Delft was en wat hij de stad heeft gekost en nog is het einde niet in zicht, en daar moet voor gebeden worden, dat dit Delft nooit meer moet overkomen. (…)
De eerste kennismaking met leugenaar [B]. De dronkenlap [B] gooide een tafel met bier en andere dranken over mij heen, nadat hij geen gelijk kreeg in een discussie, onder de ogen van voormalig voorzitter VVD [W], in café ‘[naam]’. (…)
Enkele maanden later in café [naam] gooide hij een glas bier in het gezicht van student [student], die geen aangifte wilde doen, en wij [B] bescherming moesten bieden. (…)
En dan de grootste leugens n.t.b. in de rechtzaal dat hij niets wist van de subsidie of waarderingsbijdrage?? Van 26.000 euro, en hiermede of een ambtenaar (sic) [BV], of gem. secr. [C] voor leugenaar zet. (…)
Webcolumn van fractievoorzitter [S]’
42.
In deze column wordt [B] uitgemaakt voor leugenaar en dronkelap. Hoewel deze uitlatingen van [S] zeker als grievend en provocerend kunnen worden ervaren en ook de reputatie (eer en goede naam) van [B] kunnen schaden, is het hof niettemin van oordeel dat deze uitlatingen, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, ten opzichte van [B] niet als onrechtmatig zijn aan te merken. De column is geschreven kort na de mondelinge behandeling van het kort geding dat [B] zelf tegen [S] had aangespannen, hetwelk heeft geleid tot het voornoemde vonnis van de voorzieningenrechter van 19 juli 2005. [S] maakt in deze column zijn eigen visie over het optreden van [B] als (voormalig) wethouder opnieuw kenbaar. Daarbij vermeldt [S] dat [B] volgens hem niet de waarheid had verteld, door in de rechtszaal naar voren te brengen dat hij niets wist van een subsidie of waarderingsbijdrage. Deze mening behoeft, als waardeoordeel, gelet op de daarvoor ten tijde van de publicatie bestaande (voldoende) feitelijke basis op zich verder ook niet te worden bewezen. Voor zover deze uitlating een (gemengd) feitelijk oordeel inhoudt, waren daarvoor op dat moment voldoende feitelijke aanknopingspunten beschikbaar (zie hiervoor in rov. 16–20). Ook de beschuldiging van dronkelap, die blijkens de inhoud van deze column gebaseerd is op eigen waarneming en impressie van [S] tijdens ontmoetingen met [B] in Delftse cafés, behelst een waardeoordeel dat niet behoeft te worden bewezen. [S] mocht in de gegeven omstandigheden bovendien zijn scherpe kritiek op het zijns inziens laakbare gedrag van [B] als (voormalig) wethouder ook in de door hem gekozen bewoordingen uiten. Aan [S] kwam een grote mate van vrijheid toe om in de column zijn mening en waardeoordeel te geven over de eerdere ontmoetingen met [B] en hij mocht zich bedienen van stijlmiddelen zoals de door hem gekozen wijze van overdrijving en belichting, waarbij hij niet de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden, nu die passages in de column niet kunnen worden gekarakteriseerd als onnodig kwetsend of beledigend. Anders dan de rechtbank, is het hof verder van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat de betrokken beschuldigingen destijds geen enkel redelijk doel meer dienden. Immers, [B] was als voormalig openbaar bestuurder (toen) nog te beschouwen als een publieke persoon die zich in het publieke domein met deze kwestie was blijven bezighouden. [B] had vóór deze publicatie het kort geding tegen [S] aangespannen over diens eerdere uitlatingen van 3 juni 2005, en de publieke discussie over deze kwestie was, ook gezien het lopende onderzoek van de rijksrecherche, nog niet ten einde.
Columns op de site www.leefbaar-delft.nl d.d. 22 september 2005, 8 oktober 2005, 12 oktober 2005 en 13 oktober 2005
43.
Deze webcolumns van 22 september 2005, 8 oktober 2005 en 12 oktober 2005 staan op naam van [W], destijds (evenals [S]) gemeenteraadslid te Delft. De webcolumn van 13 oktober 2005 staat op naam van [P]. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de inhoud of plaatsing van deze columns niet aan [S] in persoon kan worden toegerekend. [B] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Deze columns behoeven voor een beoordeling van de vordering van [B] tegen [S] dan ook verder geen bespreking.
Column op de site www.leefbaar-delft.nl d.d. 8 juni 2007 en advertentie in Delft op Zondag d.d. 15 juli 2007
44.
Deze publicatie (ook wel het ‘Auschwitz-artikel’ genoemd) staat op naam van [S]. De publicatie is zowel op de website van Leefbaar Delft geplaatst (onder de titel: ‘Wissel vastgeroest’), als in daartoe gekochte advertentieruimte in het huis-aan-huisblad ‘Delft op Zondag’ (onder de titel ‘Wissel vast geroest. Te koop in Rusland’). Deze publicatie bevat onder meer de navolgende tekst:
‘Tijdens mijn vakantie heb ik een indrukwekkend bezoek gebracht aan het concentratiekamp in het Poolse Auschwitz-Birkenau. Ik ben er kapot van geweest (…).
Onwillekeurig werd ik in het verre Polen teruggeworpen naar de gemeenteraad van Delft. Beelden schoten aan mij voorbij van collega-gemeenteraadsleden, de machtsgeile, kwijlende bloeddoorlopende koppen van politici die niets anders voor ogen hadden dan mijn kop eraf te hakken toen ik de simpele waarheid aan het licht bracht omtrent de woonboot ‘[naam]’ en de corruptiepraktijken van wethouder [B]. (…)
In Auschwitz-Birkenau heb ik symbolisch geprobeerd het tij te keren, in de geschiedenis in te grijpen, door de wissel van de spoorbaan, waarlangs miljoenen oorlogsslachtoffers werden aangevoerd, om te zetten. Het lukte me niet, omdat het ding muurvast geroest zit.
Zo graag zou ik ook de wissel langs de Delftsche politieke spoorbaan om willen zetten. Geen corruptie meer van wethouders, geen vriendjes- en achterkamertjespolitiek. Ook dat zal niet lukken, omdat ook deze wissel muurvast geroest zit. (…)’
45.
In deze publicatie doet [S] verslag van een door hem gemaakte vakantiereis naar Auschwitz-Birkenau. In dat kader stelt hij terug te willen kijken op zijn ervaringen in de Delftse politiek. Hij trekt daarbij een vergelijking met het lot van de oorlogsslachtoffers van het bewuste concentratiekamp. Bij deze vergelijking betrekt hij diverse politieke kwesties in Delft, waaronder de kwestie [B].
46.
Hoewel de inhoud van deze publicatie wegens de daarin getrokken vergelijking tussen het lot van de oorlogsslachtoffers en de Delftse politiek (waaronder de kwestie [B]) als ongepast, smakeloos en zelfs als schokkend kan worden ervaren, heeft [S] als politicus, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, met die publicatie ten opzichte van [B] niet onrechtmatig gehandeld, aangezien in het licht van de volledige tekst van deze publicatie de gewraakte passage over [B] niet als ontoelaatbaar kan worden beschouwd. Immers, deze passage vond ten tijde van de publicatie voldoende steun in de feiten en de vergelijking door [S] van de Delftse politiek met het lot van de oorlogsslachtoffers is, in de gehele context van de publicatie, te ver verwijderd van de daarin gemelde kwestie [B]. Daarnaast was [B] als voormalig wethouder, mede gezien alle publiciteit rondom zijn optreden (zie de overgelegde publicaties, die bepaald niet alleen aan [S] kunnen worden toegerekend), nog steeds een publieke persoon. [B] had bovendien, zoals eerder is overwogen, ook zelf nog herhaaldelijk de publiciteit gezocht. In dat licht bezien, kan naar het oordeel van het hof dan ook niet worden aangenomen dat de onderhavige, korte passage (‘…toen ik de simpele waarheid aan het licht bracht omtrent … de corruptiepraktijken van wethouder [B].’) geen enkel redelijk doel meer diende. Het standpunt van [S] was bovendien, gezien zijn eerdere openbare uitlatingen, toen al geruime tijd algemeen bekend. Het enkele feit dat het hierbij gaat om een advertentie in een huis-aan-huis-blad doet aan al het voorgaande niet af. Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat [S] de kwestie [B] slechts terloops vermeldt, daarop in de publicatie verder niet inhoudelijk ingaat, en ook geen nieuwe beschuldigingen tegen hem uit. [S] herhaalt zijn eerdere standpunt omtrent het optreden van [B] als (voormalig) wethouder. Het gebruik van het woord ‘corruptiepraktijken’ (of ‘corrupt’) behoeft daarbij overigens niet noodzakelijk als strafrechtelijk verwijtbaar handelen te worden beschouwd, maar kan ook als een politiek oordeel van een lid van de oppositie (in de zin van niet integer optreden van een publiek bestuurder) worden gezien. Dit laatste geldt ook voor de andere beschuldigingen van corruptie door [S] die in geschil zijn. Het hof verwijst bij dit alles ook nog naar de uitgangspunten als hierboven verwoord in rov. 9–12.
47.
Ten slotte wordt overwogen dat, ook indien geoordeeld zou worden dat het Auschwitz-artikel op zich wel als onrechtmatig jegens [B] valt aan te merken, het vereiste causaal verband ontbreekt tussen deze publicatie en de schade die [B] in deze zaak stelt te lijden. [B] heeft namelijk onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de conclusie kan worden getrokken dat hij enkel door deze publicatie, geplaatst tegen de achtergrond van de eerdere (rechtmatige) publicaties van [S] en alle overige aandacht (van anderen) die deze kwestie niet lang tevoren al had gehad in de lokale en landelijke media, (extra) schade heeft geleden. Zonder genoegzame toelichting, welke ontbreekt, acht het hof de mogelijkheid van (extra) schade, die medio 2007 zou zijn opgetreden, dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt (hetgeen is vereist voor het gelasten van een schadestaatprocedure op dit punt). In zoverre heeft [B] dan ook niet aan zijn stelplicht voldaan. Het hof acht het bewijsaanbod van [B] op dit punt in hoger beroep onvoldoende concreet en niet nader gespecificeerd, waardoor het niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het hof gaat dan ook aan dit bewijsaanbod voorbij.
Interview met [S] op RTV West (televisie) d.d. 4 oktober 2007
48.
Op 4 oktober 2007 heeft [S] in een door RTV West uitgezonden nieuwsitem (dat eveneens is te raadplegen via internet op een website van RTV West) tegenover de tv-camera uitspraken gedaan inzake de kwestie [B]. Het gaat hierbij volgens [B] om de navolgende uitspraken:
‘(…) Het is zo ongeloofwaardig dat, als een raadslid een film ziet (bedoeld wordt kennelijk de video-opname in het restaurant van [D], hof) waar iets toch wel een beetje een behoorlijke mistoestand is, en dan zal ik het woord niet meer gebruiken, maar behoorlijk ongehoorzaam is, ja wat moeten wij dan? Dat is de politiek monddood maken, de democratie om zeep helpen. Door rechtspraken! Dit kan toch niet, dit zal het toch zo niet worden.(…)’
49.
[B] heeft (om technische redenen) geen beeldmateriaal van dit interview overgelegd. Het hof gaat er bij de beoordeling veronderstellenderwijs van uit dat [S] het bovenstaande heeft gezegd, dat hij tijdens het interview aan de verslaggever beelden van de videoband vanaf zijn laptop heeft laten zien waarop het desbetreffende fragment te zien is van [B] die met een derde telefoneert, en dat daarbij (duidelijk zichtbaar tijdens de tv-opname) de ondertiteling is toegevoegd: ‘en die paar ton die je daar op verdient stop je in mijn campagne, afgesproken?’. [B] stelt dat niet alleen het vertonen van deze opnamen aan de pers onrechtmatig is, maar dat [S] met de bovengenoemde uitspraken ook het verbod van de voorzieningenrechter op het beschuldigen (of de suggestie wekken) van corruptie heeft overtreden.
50.
Het hof stelt voorop dat in deze bodemprocedure niet aan de orde is of [B] het op straffe van een dwangsom aan hem opgelegde verbod van de voorzieningenrechter heeft overtreden, zoals vervat in het vonnis in kort geding van 24 september 2007, en het hof ook overigens niet gebonden is aan hetgeen in dat kort geding (in eerste aanleg en in hoger beroep) over de onrechtmatigheid van uitlatingen van [S] is geoordeeld en beslist. Voorts treedt het hof in deze procedure niet op als executierechter aangaande de naleving van dat vonnis in kort geding. Daarnaast geldt dat [S] in dit interview van 4 oktober 2007 vooral zijn ongenoegen heeft geuit over het feit dat hij in kort geding een verbod had gekregen om verdere uitlatingen te doen in verband met (vermeende) corruptie van [B]. Het uiten van dit ongenoegen is op zich, gelet op alle feiten en omstandigheden, niet onrechtmatig jegens [B]. Voor het (mogen) uiten van zijn standpunt bestond immers, zoals hiervoor is overwogen, voor [S] voldoende steun in het destijds beschikbare feitenmateriaal. Dat [S] tijdens de onderhavige tv-opname vanaf zijn laptop delen van de bewuste video-opnamen van [B] in het restaurant van [D] laat zien, is evenmin onrechtmatig jegens [B]. Deze informatie was namelijk — in essentie — al veel eerder door [D] aan de landelijke pers verstrekt (zie de transcriptie van de RTL 4-uitzending van 6 mei 2005 als weergegeven bij memorie van grieven van [B] sub 155, en het proces-verbaal van getuigenverhoor van [D] door de rijksrecherche als hierboven geciteerd in rov. 2.8), en maakte ook overigens al langer deel uit van de publieke discussie. In dit licht beschouwd, is ook het (gestelde) bezorgen van een kopie van de opnamen aan RTV West (en/of de redactie van het AD) door [S], niet als onrechtmatig aan te merken. Hetzelfde geldt overigens voor het vertonen door [S] (een politicus) van fragmenten van de videobeelden aan landelijke politieke ‘kopstukken’, nu [S] daarbij optrad in zijn hoedanigheid van volksvertegenwoordiger (en lid van de gemeenteraad) om uit dien hoofde een (vermeende) maatschappelijke en politieke misstand aan de kaak te stellen.
Overige uitlatingen en gedragingen
51.
Voor zover [B] aan zijn vordering tegen [S] nog andere uitlatingen in de media ten grondslag heeft gelegd, kan hem dat naar het oordeel van het hof niet baten. Die uitlatingen zijn namelijk niet afkomstig van [S]. Ook als dit anders mocht zijn, kunnen die uitlatingen niet als onrechtmatig ten opzicht van [B] worden aangemerkt. Die uitlatingen zijn namelijk niet in zodanige bewoordingen en/of toonzetting vervat dat daarmee, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, in de gegeven omstandigheden de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Voorts heeft [B], mede gezien het aantal (overgelegde) uitlatingen van [S] en het aantal (overgelegde) uitlatingen van [B] zelf, onvoldoende onderbouwd dat [S] (al dan niet samen met Leefbaar Delft) een mediacampagne tegen [B] zou hebben gevoerd met als enig doel [B] te beschadigen. Evenmin is voldoende geadstrueerd dat [S] (en/of Leefbaar Delft) het politieke debat in de gemeenteraad bewust zou hebben vermeden en [B] alleen via de media zou hebben ‘vervolgd’. Vast staat immers dat Leefbaar Delft, van welke oppositiepartij [S] destijds fractievoorzitter in de gemeenteraad was, aan het politieke debat heeft deelgenomen in de raadscommissie van 24 mei 2005 bij monde van gemeenteraadslid De Wit. De stelling dat [S] nooit van plan was om [B] de gelegenheid te bieden zich in de politieke arena te verantwoorden (zie memorie van grieven van [B] sub 204), is bovendien onvoldoende onderbouwd, mede in het licht van het feit dat [B] al op 13 mei 2005 zijn functie als wethouder definitief had neergelegd, zonder dat hij in het openbaar deze beslissing had voorgelegd aan en verantwoord tegenover de gemeenteraad als controlerend orgaan van het gemeentebestuur. [B] heeft voorts, mede gezien het — niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwiste — feit dat het rapport van de rijksrecherche na het uitkomen daarvan aan de gemeenteraad van Delft is verstrekt, onvoldoende geadstrueerd dat [S] (in persoon) dat rapport openbaar zou hebben gemaakt.
52.
Hetgeen verder over en weer nog is aangevoerd, behoeft na het vorenoverwogene geen afzonderlijke bespreking meer. Het principaal appel slaagt en het incidenteel appel faalt. De vordering van [B] tegen [S] zal dan ook, met vernietiging van het vonnis van de rechtbank, alsnog worden afgewezen. [B] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van beide instanties.
De vordering tegen Leefbaar Delft
53.
Leefbaar Delft heeft geen grieven aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof zal Leefbaar Delft dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het principaal appel. Anders dan [B] aanvoert, ziet het hof echter geen aanleiding Leefbaar Delft te veroordelen in de proceskosten van dat appel. Gesteld noch anderszins gebleken is immers dat [B] in verband met het principaal appel van Leefbaar Delft afzonderlijke proceskosten heeft gemaakt.
Voor een persoonlijke veroordeling in de proceskosten van mr. Duijsens op de voet van het bepaalde in art. 245 lid 1 Rv., als (voormalig) advocaat van Leefbaar Delft (wat daar overigens ook van zij) acht het hof evenmin termen aanwezig. De proceskosten zullen dan ook worden gecompenseerd.
54.
Nu Leefbaar Delft niet-ontvankelijk is in het principaal appel, dient in dit hoger beroep te worden uitgegaan van de veroordeling van Leefbaar Delft als verwoord in het dictum van het vonnis van de rechtbank. Leefbaar Delft is door de rechtbank veroordeeld de door [B] ten gevolge van haar onrechtmatig handelen als vermeld in rov. 4.23 van het vonnis geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het gaat hierbij om de publicaties op de site www.leefbaar-delft.nl van 25 mei 2005, 3 juni 2005, 13 juli 2005, 22 september 2005, 8 oktober 2005 en 12 oktober 2005, en de advertentie in de Delftse Post van 3 juni 2005. De in het geding zijnde publicaties van vóór 18 mei 2005 (de datum waarop [bedrijf] heeft besloten om af te zien van de voorgenomen voordracht van [B] als statutair directeur), die aan Leefbaar Delft kunnen worden toegerekend, zijn door de rechtbank niet als onrechtmatig aangemerkt. Voor zover [B] in het kader van het incidenteel appel heeft gesteld dat die publicaties wel onrechtmatig zijn, wordt dit betoog door het hof als onvoldoende onderbouwd verworpen. Het hof overweegt daartoe het navolgende.
55.
Voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting van Leefbaar Delft, een oppositiepartij in de gemeenteraad van Delft, gelden mutatis mutandis dezelfde uitgangspunten als voor wat betreft [S] als volksvertegenwoordiger en lid van deze oppositiepartij. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor in rov. 9–12 is overwogen. De webcolumn van 2 mei 2005, hierboven geciteerd in rov. 2.4, heeft het hof in rov. 15–21 niet onrechtmatig jegens [B] geacht. Het hof is voorts van oordeel dat [B] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat andere, (mede) aan Leefbaar Delft toe te rekenen uitlatingen van vóór 18 mei 2005 dermate (onnodig) grievend of diffamerend zijn (of anderszins ontoelaatbaar) dat zij, anders dan de uitlatingen van [S] van vóór en na die datum (welke naar het oordeel van het hof niet onrechtmatig zijn), als onrechtmatig moeten worden beschouwd. Het hof memoreert hierbij dat ook deze uitlatingen van de zijde van Leefbaar Delft als politieke partij binnen haar vrijheid van meningsuiting in het kader van het politieke debat vielen en, wat betreft de vorm en de inhoud, niet de grenzen van het toelaatbare hebben overschreden. Dit alles geldt eveneens voor wat betreft alle uitlatingen van na 18 mei 2005 die volgens [B] (mede) aan Leefbaar Delft kunnen worden toegerekend (met uitzondering van de uitlatingen van Leefbaar Delft die door de rechtbank als onrechtmatig zijn beoordeeld, zoals bedoeld in de vorige rechtsoverweging). Ook die uitlatingen zijn, alle omstandigheden in aanmerking genomen, dus niet als onrechtmatig jegens [B] aan te merken.
56.
Daarnaast is onvoldoende geadstrueerd dat Leefbaar Delft en [S] de publiciteit zouden hebben gezocht met geen ander (redelijk) doel dan om [B] te beschadigen, en dat zij het politieke debat in de gemeenteraad zouden hebben vermeden. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen in rov. 51 reeds is overwogen. Van een doelbewuste ‘mediacampagne’ in dit opzicht kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken. Dit alles leidt ertoe dat het incidenteel appel tegen Leefbaar Delft geen doel kan treffen.
57.
Ook heeft [B] naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat hij door de aan Leefbaar Delft toe te rekenen uitlatingen die thans nog in geding zijn (extra) schade zou hebben geleden, gegeven het bestaan van de uitlatingen van [S] (die als gezegd niet onrechtmatig zijn) en alle overige uitlatingen van anderen, zoals verslaggevers (die een eigen verantwoordelijkheid hebben), in de media.
58.
Hetgeen [B] in incidenteel appel verder nog heeft aangevoerd in het kader van zijn vordering tegen Leefbaar Delft, stuit af op al het voorgaande. Het incidenteel appel zal worden verworpen. Het hof ziet geen aanleiding [B] (ambtshalve) in de proceskosten in incidenteel appel te veroordelen, aangezien niet is gebleken dat Leefbaar Delft, tot op het moment waarop mr. Duijsens zich als haar advocaat heeft onttrokken, in dit verband proceskosten heeft gemaakt. De proceskosten zullen dan ook worden gecompenseerd.
De vordering tegen [D]
59.
De rechtbank heeft [D] veroordeeld de door [B] ten gevolge van diens onrechtmatig handelen als vermeld in rov. 4.25 van het vonnis geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Daartoe heeft de rechtbank in rov. 4.24–4.26 het navolgende overwogen:
‘4.24.
Vast staat dat de onder 2.1 vermelde opnames (van 28 mei 2004, hof) zijn gemaakt in het restaurant van [D], door middel van een camera die daar door [D] is geplaatst. [D] stelt dat dit een beveiligingscamera was en dat de opnames bij toeval zijn gemaakt. Wat hier ook van zij, [D] heeft deze (beveiligings-)opnames na 28 mei 2004 bewust danwel onbewust bewaard. Vast staat voorts dat [D] in de avond van 28 april 2005 ten overstaan van [S], [W] en [T] voormelde videoband heeft afgedraaid. [D] heeft tegenover de rijksrecherche verklaard dat hij op 27 april 2005 met [B] een gesprek heeft gehad waarin ter sprake is gekomen dat hij een en ander op bandjes had opgenomen en dat hij op 6 mei 2005, nadat een en ander in de publiciteit was gekomen en er bij hem thuis televisieopnamen waren gemaakt, de eerder bedoelde videobanden met behulp van een tang heeft vernield en in een vuilnisbak heeft gegooid en dat hij de DVD-schijf waarop de oorspronkelijke opnamen waren vastgelegd met de beveiligingscamera, met zijn handen heeft gebroken en heeft weggegooid in een vuilniszak. Vast staat voorts dat op 6 mei 2005 aan [D] in persoon is betekend een brief van de raadsman van [B] waarin hij [D] sommeert om voor maandag 9 mei 2005 de video-opnames aan hem ter hand te stellen.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat [D] met de vorenstaande openbaarmaking jegens [B] onrechtmatig heeft gehandeld. Ook indien de opnamen niet bewust zijn gemaakt, dan nog heeft [D], naar hij zelf bij de rijksrecherche heeft verklaard, deze opnamen welbewust bewaard. Vervolgens heeft [D] op een moment waarop hem dat gunstig uitkwam de bandopnames naar buiten gebracht, kennelijk met een ander doel — het alsnog afdwingen van subsidie — dan waarvoor die opnames in zijn eigen stellingen zijn gemaakt. Dit alles gebeurde terwijl [D] wist danwel kon weten dat [B] door het in de publiciteit brengen van deze opnames beschadigd zou kunnen worden. Voorts acht de rechtbank het door [D] achterhouden dan wel het — naar zijn eigen stellingen — op dezelfde dag waarop de opnames aan de pers waren getoond, vernietigen van de opnames, onrechtmatig jegens [B]. Immers, doordat de opnames niet meer ter beschikking van [B] stonden kon hij zich niet, althans niet optimaal verdedigen tegen de publiekelijk geuite beschuldigingen van corruptie.
4.26.
In het midden kan blijven of [D] al dan niet heeft getracht [B] te chanteren met de opnamen. Immers, datgene waarmee [D] [B] — volgens de stellingen van [B] — heeft trachten te chanteren, te weten het naar buiten brengen van de opnamen, heeft zich gerealiseerd. Nu het naar buiten brengen van de opnames onrechtmatig is, heeft de gestelde chantage naast het naar buiten brengen van die opnames geen zelfstandige betekenis. Ook de gestelde bedreiging kan in het midden blijven, nu is gesteld noch gebleken dat hieruit voor [B] schade is voortgevloeid.
4.27.
Uit het onder 4.24. tot en met 4.26. overwogene volgt dat [D] dient te worden veroordeeld tot vergoeding van de door [B] ten gevolge van zijn hierboven vastgestelde onrechtmatig handelen geleden schade.’
60.
Het hof kan zich geheel verenigen met de hierboven geciteerde overwegingen van de rechtbank, en maakt deze oordelen en de daarop gegronde beslissing van de rechtbank tot de zijne. Zowel het principaal als het incidenteel appel daartegen faalt. Het hof voegt hier het navolgende aan toe.
61.
De stelling van [D] dat hij [B] en ook de burgemeester van Delft meermalen heeft aangeboden de videobanden te bekijken kan hem, gelet op alle feiten en omstandigheden, niet baten. Dit geldt ook indien juist zou zijn dat [B] en de burgemeester hebben geweigerd kennis te nemen van de inhoud daarvan. Bij dit alles is van belang dat [D] niet de bedoeling had om — in het algemeen belang — vermeende misstanden aan de kaak te stellen aangaande het optreden van [B] als publiek bestuurder. [D] doet immers zelf stellen: ‘Het enige dat [D] wilde en nastreefde met wettige middelen was dat de gemeente de hem door de wethouder toegezegde subsidie voor zijn gondelproject zou uitbetalen.’ (zie de pleitnota van mr. Van der Klei in hoger beroep sub 3). Ook brengt [D] naar voren dat het hem niet ging om de overige zaken die op de band stonden en dat die zaken in elk geval voor hem niet van belang waren (zie memorie van grieven van [D] op p. 4 en 36). Het hof acht openbaarmaking van (delen van) de betrokken videobanden aan onder meer de (landelijke) pers ten opzichte van daardoor geschonden grondrechten en rechtmatige belangen van [B], waaronder die welke door art. 8 EVRM worden gewaarborgd, bepaald een disproportioneel middel om het door [D] beoogde doel te bereiken. Het hof verwerpt, als onvoldoende gemotiveerd, de ontkenning van [D] dat hij die videobanden openbaar heeft gemaakt (of aan derden heeft getoond). [D] heeft immers zelf gesteld dat hij heeft ingestemd met het tonen van de video aan de pers en met het overnemen van beelden van zijn tv-toestel (zie memorie van grieven van [D] op p. 35). Daarnaast staat vast dat [D] aan de rijksrecherche onder meer het navolgende heeft verklaard (proces-verbaal van 18 mei 2005, hierboven genoemd):
‘… Toen ik instemde met TV-opnamen heb ik speciaal voor dat doel van de oorspronkelijke dvd-schijf een deel gekopieerd. Deze kopie heb ik toen aan de pers vertoond. Tijdens de televisie-uitzending is die dvd in twee delen vertoond. (…)
Later, op vrijdag 6 mei 2005, nadat een en ander in de publiciteit was gekomen en er bij mij thuis televisieopnamen waren gemaakt, heb ik eerder bedoelde videobanden met behulp van een tang vernield en in een vuilnisbak gegooid. (…)’
62.
Hierbij neemt het hof tevens in aanmerking dat, naar [D] ook zelf stelt, op de banden ook andere zaken (dan de vermeende subsidietoezegging) aan de orde kwamen, waarvan [D] naar het oordeel van het hof had moeten weten althans behoorde te begrijpen dat openbaarmaking daarvan schadelijk voor [B] kon zijn voor zijn positie van openbaar bestuurder c.q. wethouder van de gemeente Delft, en aldus zijn positie als publiek persoon. Het hof acht het bovendien ernstig verwijtbaar dat [D], blijkens het voornoemde proces-verbaal, doelbewust delen van de video-opnamen van de DVD-schijf heeft geselecteerd en gekopieerd om deze vervolgens aan de media te tonen. De stelling dat [D] in redelijkheid geen andere middelen ten dienste stonden dan het (via de media) openbaar maken van (delen van) de betrokken videobanden, acht het hof geenszins aannemelijk en in elk geval onvoldoende onderbouwd. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk gemaakt dat (en waarom) [D] in redelijkheid geen rechtsmiddelen had kunnen benutten om via een procedure nakoming te verkrijgen van de beweerde subsidietoezegging (dan wel schadevergoeding). Dit klemt te meer, daar [D] zelf stelt dat hij in het kader van een procedure tegen de gemeente Delft tot nakoming van de gestelde toezegging van een bedrag aan subsidie van € 40.000,- zou zijn toegelaten tot het gebruik van de desbetreffende banden (zie pleitnota mr. Van der Klei in hoger beroep sub 19). Het enkele feit dat een terechtzitting in beginsel openbaar is, maakt het voorgaande niet anders. Immers, indien een partij in een procedure wordt toegestaan om (voor de zaak relevante) beelden en geluidsopnamen te tonen tijdens een openbare terechtzitting, geschiedt zulks onder controle van de rechter. Hierbij gelden juridische waarborgen ter bescherming van de rechtmatige belangen van de wederpartij.
Voor zover [D] een beroep heeft gedaan op artikel 10 EVRM, kan hem dat reeds in verband met het bepaalde in het tweede lid van dat artikel niet baten, gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden.
63.
De stelling van [D] dat [B] bij de rijksrecherche de geluidsopnamen van de betrokken gsm heeft kunnen beluisteren en ook bepaalde delen van de videobanden heeft kunnen zien, faalt. Immers, als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat [D] de door hem bedoelde videobanden met een tang heeft vernield, en dat de volledige video-opnamen aldus niet ter beschikking stonden aan [B]. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden overwogen dat het door [D] achterhouden dan wel het — naar zijn eigen stellingen — op dezelfde dag waarop de opnames aan de pers waren getoond, vernietigen van de opnamen, onrechtmatig is jegens [B]. Immers, doordat de volledige opnamen (lange tijd) niet ter beschikking van [B] stonden, kon hij zich niet optimaal verdedigen tegen de publiekelijk geuite beschuldigingen van corruptie. [D] heeft nog gesteld dat hij de banden heeft vernietigd omdat de ontstane publicitaire deining ertoe had geleid dat hij werd bedreigd door derden en daardoor angstig was geworden. Indien dit al juist is, blijft dit voor risico van [D], nu hij immers zelf (mede) verantwoordelijk was voor de ontstane ‘deining’ en de gevolgen daarvan. Overigens heeft [D] bepaald niet aannemelijk gemaakt dat vernietiging van de banden, alle betrokken belangen (waaronder die van [B]) in aanmerking genomen, in de gegeven omstandigheden de juiste oplossing was.
64.
De vraag of en in hoeverre de door [B] gestelde schade in de gegeven omstandigheden aan [D] kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:98 BW, dan wel of [B] de schadelijke publiciteit al dan niet (deels) aan zichzelf te wijten heeft, dan wel hij anderszins eigen schuld heeft aan de door hem geleden schade (in de zin van artikel 6:101 BW) dient naar het oordeel van het hof in het kader van de schadestaatprocedure tussen [B] en [D] te worden beoordeeld. Dit geldt evenzeer voor het verweer dat sprake zou van medeschuld, alsmede voor de overige verweren van [D].
Het in hoger beroep gedane (en ten pleidooie door mr. Van der Klei nader toegelichte) bewijsaanbod wordt door het hof tegen de achtergrond van het vorenoverwogene gepasseerd als onvoldoende concreet en niet nader gespecificeerd.
Slotoverwegingen ten aanzien van alle vorderingen
65.
[B] komt met grief 11 in incidenteel appel nog op tegen het oordeel van de rechtbank dat [S], Leefbaar Delft en [D] niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem gestelde schade. Deze grief heeft, gezien het hof hierboven heeft overwogen en beslist in de onderscheiden zaken, alleen nog belang in de zaak tegen Leefbaar Delft en in de zaak tegen [D]. De grief kan naar het oordeel van het hof geen doel treffen, omdat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat de schade waarvoor (voor zover thans nog van belang) Leefbaar Delft en [D] aansprakelijk zijn, (mogelijk) niet dezelfde is. Het hof verenigt zich met dat oordeel van de rechtbank, als vervat in rov. 4.29 van het vonnis, en maakt dit tot het zijne. Overigens tekent het hof hierbij nog aan dat de aansprakelijkheid van Leefbaar Delft (deels) berust op een ander feitencomplex dan de aansprakelijkheid van [D]. Verwezen wordt naar hetgeen in deze verschillende zaken is overwogen en beslist. De vraag of en in hoeverre [D], respectievelijk Leefbaar Delft aansprakelijk is voor de door [B] gestelde schade(posten) en welke rechtsregels daarbij moeten worden toegepast, dient naar het oordeel van het hof verder in de betreffende schadestaatprocedure(s) te worden beoordeeld. Voor het kunnen toewijzen van een vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, is (in een geval als het onderhavige) namelijk voldoende dat de mogelijkheid van schade als gevolg van de betrokken onrechtmatige daad aannemelijk is.
66.
Verder is het hof van oordeel dat grief 11 evenmin kan slagen, voor zover deze zich tevens richt tegen de afwijzing door de rechtbank van de door [B] gevorderde verklaringen voor recht. [S] heeft naar het oordeel van het hof niet onrechtmatig jegens [B] gehandeld, zodat (ook) geen plaats is voor een verklaring voor recht als door [B] gevorderd. Voor wat betreft de vorderingen tegen Leefbaar Delft en [D] geldt dat [B] (ook in hoger beroep) onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat hij, gegeven de veroordeling van Leefbaar Delft onderscheidenlijk [D] tot schadevergoeding, (thans nog) een rechtens te respecteren belang heeft bij een verklaring voor recht dat zij jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld. Grief 11 faalt dan ook.
67.
Het hof passeert voor het overige de bewijsaanbiedingen van partijen over en weer, omdat deze niet (of onvoldoende duidelijk) zijn betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen, die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding zouden geven.
68.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de volgende slotsom.
In de zaak van [S] tegen [B] slaagt het principaal appel en faalt het incidenteel appel. [S] heeft naar het oordeel van het hof niet onrechtmatig gehandeld jegens [B]. De vordering van [B] jegens [S] zal dan ook, met vernietiging van het bestreden vonnis, alsnog in haar geheel worden afgewezen, met veroordeling van [B], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van beide instanties. Voor begroting van het nasalaris advocaat, als door [S] gevorderd, ziet het hof geen aanleiding aangezien die kosten nog niet zijn gemaakt en daarvoor een aparte rechtsgang bestaat.
In de zaak van Leefbaar Delft tegen [B] is Leefbaar Delft niet-ontvankelijk in het principaal appel en faalt het incidenteel appel. De proceskosten in appel in die zaak zullen worden gecompenseerd als in het dictum vermeld.
In de zaak van [D] tegen [B] faalt zowel het principaal als het incidenteel appel. Dit leidt ertoe dat het bestreden vonnis in die zaak zowel in principaal als in incidenteel appel zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [D] in de kosten van het principaal appel en van [B] in de kosten van het incidenteel appel. Voor begroting van het nasalaris advocaat, als door [B] gevorderd, ziet het hof geen aanleiding om de hiervoor genoemde redenen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in de zaak van [S] tegen [B]:
in principaal appel
- —
vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:
- —
wijst de vordering van [B] tegen [S] af;
- —
veroordeelt [B] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [S] begroot op € 244,- aan verschotten en € 2.260,- aan salaris advocaat;
- —
veroordeelt [B] in de kosten van het principaal appel, tot op heden aan de zijde van [S] begroot op € 390,85 aan verschotten (waarvan € 300,- aan griffierecht) en € 2.682,- aan salaris advocaat;
in incidenteel appel
- —
verwerpt het incidenteel appel;
- —
veroordeelt [B], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [S] begroot op nihil aan verschotten en € 1.341,- aan salaris advocaat;
in de zaak van Leefbaar Delft tegen [B]:
in principaal appel
- —
verklaart Leefbaar Delft niet-ontvankelijk in het principaal appel;
- —
compenseert de proceskosten, in de zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in incidenteel appel
- —
verwerpt het incidenteel appel;
- —
compenseert de proceskosten, in de zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in de zaak van [D] tegen [B]:
in principaal appel
- —
bekrachtigt het bestreden vonnis;
- —
veroordeelt [D], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het principaal appel, tot op heden aan de zijde van [B] begroot op € 300,- aan verschotten (griffierecht) en € 2.682,- aan salaris advocaat;
in incidenteel appel
- —
bekrachtigt het bestreden vonnis;
- —
veroordeelt [B], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [D] begroot op nihil aan verschotten en € 1.341,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, J.J. Roos en M.E. Bruning, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2010 in aanwezigheid van de griffier.