Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten
Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/12.3.1:12.3.1 EHRM-toetsingspraktijk in asielzaken onder artikel 3 EVRM
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/12.3.1
12.3.1 EHRM-toetsingspraktijk in asielzaken onder artikel 3 EVRM
Documentgegevens:
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie deel I.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In asielzaken onder artikel 3 EVRM zijn de indirecte procedurele implicaties ten aanzien van het bewijs en de bewijsregels het meest aanwezig. Een incorrecte behandeling van de 3 EVRM-klacht in de nationale procedure kan ertoe leiden dat het Hof het relaas van klager zelfstandig aan een geloofwaardigheidstoets onderwerpt. Het Hof gaat hiertoe over wanneer de nationale bewijsstandaard afwijkt van die van Straatsburg of wanneer onvoldoende objectieve bronnen zijn betrokken in het nationale oordeel. Ook kan het Hof de bewijslast verlagen of wat bewezen moet worden naar beneden bijstellen om zo tegemoet te komen aan de lastige (bewijs)positie waarin klager zich bevindt. Daarnaast toetst het EHRM de uitzetting ex nunc en dit leidt automatisch tot een oordeel dat afwijkt van het nationale oordeel. Het EHRM moet dan wel ex nunc toetsen om zo bescherming te bieden aan het EVRM-recht van klager. Bovendien draagt de toekomstige situatie, inclusief de eventuele onomkeerbare schade, bij aan het belang van een ex nunc-toets. Deze eventuele onomkeerbare schade is zowel een van de redenen als een trigger voor het Hof (en overigens ook voor de Staat)1 om het relaas aan een grondig onderzoek te onderwerpen.
De afwijkende Straatsburgse bewijspraktijk in uitzettingszakren brengt dus een aantal indirecte procedurele implicaties met zich, waarop de Staat al kan anticiperen in de nationale procedure.