Hof Den Haag, 22-03-2021, nr. 2200210420
ECLI:NL:GHDHA:2021:940
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-03-2021
- Zaaknummer
2200210420
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:940, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑03‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:2
Uitspraak 22‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Vrijspraak van terrorismefinanciering (art. 421 Sr). Ontbreken van opzet. Overweging hof: Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan het hof niet vaststellen dat de verdachte op 4 juni 2014, ten tijde van het overmaken van het geldbedrag van € 245,-, wist dat [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] lid was/waren van IS of een andere terroristische organisatie dan wel anderszins daarbij betrokken waren. Veroordeling voor overtreding van de Sanctiewet 1977. Kleurloos opzet voldoende. Taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Rolnummer: 22-002104-20
Parketnummer: 10-996589-16
Datum uitspraak: 22 maart 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 juli 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 1 oktober 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen,
een ander opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft dan wel opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of aan (een) ander(en) heeft verschaft, die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) alstoen aldaar
een geldbedrag van:
- 245 euro (AMB-005, DOC-004)
althans een geldbedrag, (via een money transfer) aan een tussenpersoon in Turkije, verzonden en/of doen toekomen en/of naar Turkije verzonden,
welk geldbedrag (deels) diende om geldelijke steun te verlenen aan:
- ( een) terroristische organisatie(s), te weten Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, dan wel
- aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van die gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak,
welke strijdgroep(en)/organisatie(s) en/of strijder(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven,
en/of aldus diende om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
2.hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 1 oktober 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie)
heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en) als bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU)
(en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen terbeschikking te stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij (a) voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq,
direct of indirect een geldbedrag van:
- 245 euro (AMB-005, DOC-004)
(via een money transfer) ter beschikking heeft gesteld
en/of
( b) op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of economische middelen ter beschikking heeft gesteld aan Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq;
(artikel 2 en/of 3 Sanctiewet 1977 jo artikel 2 en/of artikel 2a Sanctieregeling Al-Qa'ida 2011 jo artikel 2 en/of artikel 4 van EG-Verordening 881/2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie) jo artikel 1 en/of artikel 2 jo artikel 6 van de WED).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Onder feit 1 wordt aan de verdachte verweten dat hij zich – kort gezegd - opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het financieren van terrorisme door een geldbedrag van
€ 245,- over te maken aan een tussenpersoon genaamd [betrokkene1] ten behoeve van ‘[naam]’. Het Openbaar Ministerie meent dat ‘[naam]’ [betrokkene2] betreft, die in 2016 bij verstek is veroordeeld voor deelname aan de terroristische organisatie IS in de periode van 31 december 2012 tot en met 31 juli 2014.
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
De verdachte heeft op 4 juni 2014 het geldbedrag van
€ 245,- via Western Union overgemaakt aan [betrokkene1] te Istanbul. Dit geld was bedoeld voor ene [naam], die volgens de verdachte zei dat hij als bijnaam Goofy had. De verdachte heeft verklaard dat hij via een
Facebook-bericht door [naam] is verzocht voornoemd bedrag over te maken aan [betrokkene1], die aldus fingeerde als tussenpersoon, omdat [naam] vast zat in Turkije en geld nodig had om terug te reizen naar Nederland. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist en nog steeds niet weet wie [naam] is, maar dat hij hem wel wilde helpen. [naam] liet weten dat hij de verdachte en zijn broertje wel kende uit de buurt. De verdachte ging ervan uit dat hij geld leende aan één van de jongeren met wie hij ooit als jongerenwerker had gewerkt.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan terrorismefinanciering, zoals strafbaar gesteld in artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: art. 421 Sr) en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis1.van dit artikel blijkt dat met het verstrekken van geldelijke steun aan een persoon wiens betrokkenheid bij terrorisme bij de verdachte bekend is, de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat deze gelden worden aangewend voor het plegen van terroristische misdrijven.
Dat betekent dat, voor zover nu van belang, eerst bewezen moet worden verklaard dat de verdachte wist dat degene aan wie hij het geld direct of indirect verstrekte, betrokken was bij terroristische misdrijven, waarna de overige door art. 421 Sr gestelde vereisten aan bod komen2..
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan het hof niet vaststellen dat de verdachte op 4 juni 2014, ten tijde van het overmaken van het geldbedrag van € 245,-, wist dat [betrokkene1] en/of [naam] lid was/waren van IS of een andere terroristische organisatie dan wel anderszins daarbij betrokken waren. Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd valt een dergelijke wetenschap niet af te leiden uit verdachtes eigen verklaring, waar hij stelt dat hij van de persoon voor wie het geld bestemd was heeft geëist niet door te reizen of het geld door te sluizen naar IS, of een vergelijkbare organisatie. De berichtgeving in openbare bronnen, waaruit zou volgen dat [betrokkene1] een bekende IS-bankier is, dateert van een latere datum.
Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1 tenlastegelegde terrorismefinanciering.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Onder feit 2 is aan de verdachte tenlastegelegde dat hij de Sanctiewet 1977 heeft overtreden, waarin het financieren van terrorisme strafbaar is gesteld. Overtreding van voormelde sanctieregeling is strafbaar gesteld als economisch delict door middel van de Sanctiewet 1977 jo. artikel 1, aanhef en onder 1, van de Wet op de economische delicten. Bij overtreding van een dergelijke economisch delict geldt de leer van het kleurloos opzet. Die leer houdt kort gezegd in dat het opzet van de verdachte niet hoeft te zijn gericht op het wederrechtelijk aspect van zijn handelen, maar slechts op de feitelijke gedraging. Een verdachte van een economisch delict is strafbaar, indien hij willens en wetens heeft gehandeld zoals in de strafbepaling is omschreven.
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte willens en wetens het geldbedrag van € 245,- heeft overgemaakt naar de tussenpersoon [betrokkene1]. Dat de verdachte geen wetenschap had dat het geld op indirecte wijze bij (een) terroristische organisatie(s) terecht is gekomen, doet er in het kader van het kleurloos opzet niet toe. Aan de hand van de wettige bewijsmiddelen heeft het hof vastgesteld dat dit geld bij de ten laste gelegde organisaties ook op indirecte wijze terecht gekomen is. Immers, de verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het geld bij degene voor wie het bestemd was terecht is gekomen en inmiddels is bekend dat deze persoon in de ten laste gelegde periode als IS-strijder in Syrië verbleef.
Het hof acht derhalve het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijke verzoeken
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman – overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen – in voorwaardelijke zin verzocht de broers [familienaam betrokkenen] te horen als getuigen, inzage te krijgen in hun beider strafdossiers en nader onderzoek te verrichten naar de Facebook-profielen van [betrokkene1]. Daarnaast heeft de raadsman in voorwaardelijke zin verzocht dat het hof kennis neemt van beeldmateriaal over de persoon van de verdachte, hetgeen onder meer van belang is voor het voorwaardelijk opzet van de verdachte.
Het hof beslist daaromtrent als volgt.
Gelet op de aan de bewezenverklaring van feit 2 ten grondslag liggende overwegingen, en het feit dat het hof ten aanzien van feit 1 de verdachte zal vrijspreken, is er naar het oordeel van het hof geen noodzaak de verzoeken van de raadsman toe te wijzen.
Het hof wijst de verzoeken dan ook af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2. hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 1 oktober 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie)
heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en) als bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU)
(en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen terbeschikking te stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij (a) voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq,
direct of indirect een geldbedrag van:
- 245 euro (AMB-005, DOC-004)
(via een money transfer) ter beschikking heeft gesteld
en/of
(b) op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa, te weten een geldbedrag van: 245 euro
(via een money transfer), en/of economische middelen ter beschikking heeft gesteld aan Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft € 245,- overgemaakt aan een tussenpersoon in Turkije ten behoeve van ‘[naam]’. Dat geld is hierdoor op indirecte wijze terechtgekomen bij (een) terroristische organisatie(s) in Syrië. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan overtreding van de Sanctiewet 1977.
De verdachte heeft door het overmaken van het geldbedrag het verbod daartoe in zowel de internationale regelgeving als de nationale wetgeving overtreden. Deze regelgeving is internationaal gezien van groot belang, omdat het doel ervan is te komen tot een gezamenlijke handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid en de internationale rechtsorde en de bestrijding van terrorisme te bevorderen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
22 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een andersoortig strafbaar feit, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Bij het bepalen de op te leggen straf houdt het hof rekening met de volgende omstandigheden. De verdachte heeft zich eenmalig, door een relatief laag bedrag over te maken, schuldig gemaakt aan overtreding van de Sanctiewet. Naast de ouderdom van het bewezenverklaarde feit, is ook de redelijke termijn in eerste aanleg in forse mate overschreden. Ook let het hof op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder (de aard van) zijn werkzaamheden bij ‘Delft voor Elkaar’ en andere maatschappelijk relevante vrijwilligersprojecten waarvoor de verdachte in onder andere de Schilderswijk van Den Haag zich inzet.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. L.C. van Walree,
in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 maart 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑03‑2021
ECLI:NL:GHDHA:2017:2854; bevestigd ECLI:NL:HR:2019:906.