Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707
Rb. Rotterdam, 06-03-2024, nr. C/10/651654 / HA ZA 23-93
ECLI:NL:RBROT:2024:1852
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
06-03-2024
- Zaaknummer
C/10/651654 / HA ZA 23-93
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2024:1852, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 06‑03‑2024; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Notamail 2024/57
Sdu Nieuws Personen- en familierecht 2024/172
Vp-bulletin 2024/23 met annotatie van Redactie
Uitspraak 06‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Verdeling woning informeel samenwoners. Vergoedingsrechten van de man op de vrouw. Man heeft eigen middelen ingebracht bij aanschaf van de woning. Regresvordering op de vrouw die hierop ziet is verjaard.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/651654 / HA ZA 23-93
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[persoon01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[persoon02] ,
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.L.W. Weerts te Breda.
Partijen zullen hierna [persoon01] en [persoon02] genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 16 januari 2023, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
- -
de brief van [persoon01] van 21 juni 2023, met producties;
- -
de pleitnotities van [persoon01] ;
- -
de akte van [persoon01] van 8 november 2023;
- -
de antwoordakte van [persoon02] van 6 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2023. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De zaak is na de mondelinge behandeling aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen er samen uit te komen.
2 Het geschil
2.1.
[persoon01] en [persoon02] hebben gedurende achttien jaar een affectieve relatie gehad en drie kinderen gekregen. Zij waren niet getrouwd of geregistreerd als partner. Zij hebben ook geen samenlevingsovereenkomst gesloten. Partijen hebben op 5 oktober 2015 gezamenlijk de woning gekocht aan [adres01] te Hendrik-Ido-Ambacht (hierna: de woning). Na het verbreken van de relatie in 2021, heeft [persoon01] de woning verlaten. [persoon02] heeft in 2022 de hypothecaire geldlening bij de ABN Amro bank afgelost, zodat de woning nu vrij is van hypotheek.
De eis in conventie
2.2.
[persoon01] wil dat de woning verdeeld wordt. Zij eist daarom in conventie primair dat [persoon02] wordt veroordeeld om mee te werken aan toedeling van de woning aan hem en uitbetaling van de helft van de overwaarde aan [persoon01] . Subsidiair eist [persoon01] dat [persoon02] wordt veroordeeld om mee te werken aan onderhandse verkoop en levering van de woning aan een derde en verdeling bij helfte van de verkoopopbrengst, verminderd met de kosten.
De eis in reconventie
2.3.
[persoon02] wil dat de woning aan hem wordt toebedeeld, maar niet onder de door [persoon01] voorgestelde voorwaarde. [persoon02] eist in reconventie dat [persoon01] veroordeeld wordt om de helft van de makelaarskosten te betalen en om medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan hem.
2.4.
[persoon02] stelt daarnaast dat hij vergoedingsrechten heeft op de eenvoudige gemeenschap, althans op [persoon01] . [persoon02] stelt namelijk dat hij bij aankoop van de woning een bedrag van € 146.125,- heeft ingebracht, dat hij op de hypothecaire geldlening bij de ABN Amro bank een bedrag van € 100.072,- heeft afgelost, dat hij alle maandelijkse aflossingen heeft gedaan op de hypotheek ten bedrage van € 49.248,- en dat hij verbouwingen en verbeteringen aan de woning heeft betaald ten bedrage van € 118.796,14. [persoon02] eist daarom in reconventie dat voor recht wordt verklaard dat de hiervoor genoemde bedragen hem toekomen bij de verdeling van de woning, dan wel dat hij een vordering heeft op [persoon01] ter hoogte van de helft van deze bedragen.
2.5.
Ook stelt [persoon02] dat hij recht heeft op de helft van het bedrag van € 3.045,09 dat [persoon01] uitgekeerd heeft gekregen na de aflossing van de hypotheek bij de ABN Amro bank. [persoon02] eist in reconventie dat [persoon01] veroordeeld wordt om aan hem te betalen € 1.522,54.
3 De beoordeling
3.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk behandelen. De rechtbank zal gelet hierop en gelet op de deformalisering van het procesrecht alles wat partijen in de procedure hebben aangevoerd bij de beoordeling in conventie en in reconventie betrekken. De stelling van [persoon02] dat [persoon01] geen verweer heeft gevoerd in reconventie wordt daarom gepasseerd.
Toedeling van de woning
3.2.
Partijen zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning, zodat sprake is van een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW. Partijen zijn het erover eens dat de woning aan [persoon02] moet worden toebedeeld. De rechtbank zal daarom [persoon02] in de gelegenheid stellen het aandeel van [persoon01] in de woning over te nemen. De waarde waartegen [persoon02] de woning mag overnemen moet nog worden vastgesteld. Partijen zijn het er inmiddels over eens dat de waarde moet worden vastgesteld door makelaardij Wisse te Hendrik-Ido-Ambacht en dat zij de kosten van de makelaar gelijkelijk dragen.
3.3.
De rechtbank geeft [persoon02] na de datum van het taxatierapport een periode van vier maanden om ervoor te zorgen dat de woning op zijn naam wordt gesteld. Mede gelet op de duur van de procedure moet dit voldoende zijn voor [persoon02] om te onderzoeken hoe hij het aandeel van [persoon01] in de woning kan financieren. De woning kan uitsluitend op naam van [persoon02] worden gesteld als het aandeel van [persoon01] in de overwaarde wordt voldaan uiterlijk ten tijde van de notariële levering van het aandeel van [persoon01] in de woning aan [persoon02] . Later in dit vonnis zal op dit aandeel worden ingegaan. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om [persoon02] in de gelegenheid te stellen de overwaarde in termijnen te voldoen (artikel 3:185 lid 3 BW). De notariskosten moeten door [persoon02] worden gedragen. [persoon01] moet meewerken aan de notariële levering zoals hiervoor beschreven.
3.4.
Als [persoon02] de woning niet binnen de hiervoor genoemde termijn van vier maanden overneemt, moet de woning worden verkocht aan een derde, waarbij de makelaar die de taxatie heeft verricht als verkoopmakelaar zal optreden. Partijen moeten over alle kwesties in verband met de verkoop waarover zij het niet eens kunnen worden, de adviezen van de verkoopmakelaar volgen.
3.5.
Na verkoop van de woning aan een derde moeten uit de verkoopopbrengst de kosten van de makelaar en eventuele andere verkoopkosten worden betaald. Het daarna resterende saldo zal verdeeld worden en daarbij zal rekening worden gehouden met wat hierna over het aandeel van [persoon01] in de overwaarde wordt bepaald.
3.6.
Om het risico van executieproblemen zoveel mogelijk weg te nemen zal de rechtbank bepalen dat dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van de rechtshandelingen die een partij moet verrichten uit hoofde van dit vonnis. Het opleggen van dwangsommen is daarom niet nodig.
Overwaarde/vergoedingsrechten
3.7.
[persoon01] stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op de helft van de overwaarde. [persoon02] is het daar mee eens, maar hij stelt dat hij vergoedingsrechten heeft op de eenvoudige gemeenschap, dan wel op [persoon01] . [persoon02] heeft daarom in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat hem ten laste van de gemeenschap of [persoon01] toekomt:
- a.
€ 146.125,- aan inbreng bij aanschaf van de woning;
- b.
€ 100.072,- aan aflossing van de restant hypothecaire geldlening bij de ABN Amro bank in september 2022;
- c.
€ 49.928,- aan maandelijkse aflossingen op de hypothecaire geldlening;
- d.
€ 118.796,14 aan verbouwingskosten.
3.8.
De rechtbank overweegt allereerst dat sprake is van een eenvoudige gemeenschap. Dit is geen afgezonderd vermogen en omvat geen schulden. Van een vergoedingsrecht van [persoon02] op deze eenvoudige gemeenschap kan daarom geen sprake zijn. Wel kan [persoon02] vergoedingsrechten/regresvorderingen op [persoon01] hebben. Dit zal hieronder worden beoordeeld.
3.9.
De wet bevat voor samenwoners (in tegenstelling tot voor echtgenoten) geen specifieke regeling als het gaat om vergoedingsrechten. Indien de ene partner bijvoorbeeld de volledige kosten van de huishouding betaalt of meer investeert dan zijn/haar eigendomsaandeel in een gezamenlijke woning, dan heeft die partner geen wettelijk vergoedingsrecht ten opzichte van de andere partner. Aan de hand van het algemeen vermogensrecht, waaronder het verbintenissenrecht, zal beoordeeld moeten worden of de vergoedingsrechten van [persoon02] geldend gemaakt kunnen worden1..
a. Inbreng aanschaf woning
3.10.
Niet in geschil is dat [persoon02] bij aanschaf van de woning een bedrag van € 146.125,- heeft ingebracht uit zijn eigen middelen. [persoon02] stelt dat hij, omdat hij meer dan zijn aandeel (de helft) heeft afbetaald op de gemeenschappelijke schulden voor de woning, voor het meerdere een vordering op [persoon01] heeft.
3.11.
De rechtbank begrijpt dat [persoon02] zijn vordering baseert op de artikel 6:10 BW. Omdat partijen de woning gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, hebben gekocht en zij niet hebben gesteld dat daar afwijkende afspraken over zijn gemaakt, waren partijen ten opzichte van de verkoper van de woning hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van de verschuldigde koopsom en kosten, waarbij zij in hun onderlinge verhouding ieder verplicht zijn om voor het deel dat hen aangaat, namelijk de helft, in de schuld en in de kosten bij te dragen (artikel 6:10 lid 1 BW). Partijen zijn het erover eens dat de koopsom en de kosten van de verkrijging van de woning zijn betaald met gelden afkomstig uit een hypothecaire lening bij de ouders van [persoon02] en met een door [persoon02] uit privévermogen ingebracht bedrag van € 146.125,-. [persoon02] heeft hierdoor ten tijde van de verkrijging (€ 146.125,- : 2 = ) € 73.062,50 meer voldaan dan waartoe hij gehouden is. Een en ander brengt mee dat [persoon02] op grond van het bepaalde in artikel 6:10 lid 2 BW op het moment van betaling jegens [persoon01] een regresvordering tot dat bedrag heeft gekregen.
3.12.
[persoon01] stelt echter dat deze vordering is verjaard. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Hieronder wordt toegelicht waarom.
3.13.
Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade, waaronder begrepen een regresvordering als bedoeld in artikel 6:10 BW, door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, met dien verstande dat wanneer sprake is van een regresvordering de verjaringstermijn niet eerder een aanvang kan nemen dan de dag nadat deze vordering opeisbaar is geworden2.. [persoon02] had vanaf het moment dat hij méér voldeed dan waartoe hij jegens [persoon01] gehouden was een rechtsvordering tot vergoeding van het teveel betaalde kunnen instellen. Partijen zijn het erover eens dat de verjaringstermijn van vijf jaren is gaan lopen op 1 december 2015, zodat [persoon02] ’s vorderingsrecht verjaard was op 1 december 2020.
3.14.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [persoon02] dat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen het beroep van [persoon01] op verjaring. Dat het door hem ingebrachte bedrag zijn vermogen was en hij dit altijd duidelijk en expliciet met medeweten van [persoon01] buiten iedere vorm van gemeenschap heeft willen houden, is daartoe onvoldoende. [persoon02] had zijn vordering vrij eenvoudig kunnen waarborgen door met [persoon01] afspraken te maken, bijvoorbeeld in een samenlevingsovereenkomst of in een overeenkomst van geldlening. Het feit dat partijen dat niet hebben gedaan komt voor rekening van [persoon02] .
3.15.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verjaring niet door erkenning is gestuit. [persoon02] stelt dat [persoon01] in deze procedure meerdere keren heeft erkend dat [persoon02] het bedrag heeft voldaan. De verjaringstermijn was op dat moment echter al verstreken, zodat – als dit al als erkenning kan worden aangemerkt – niet meer de verjaringstermijn kan stuiten. [persoon02] heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat hij een geslaagd beroep op verrekening kan doen.
3.16.
Gelet op het voorgaande is de vordering van [persoon02] ten aanzien van zijn inbreng bij de aankoop van de woning verjaard.
b. en c. aflossingen op de hypotheek van € 100.072,- en € 49.928,-
3.17.
Vaststaat dat partijen in 2016 (na de aankoop van de woning) een hypothecaire geldlening hebben afgesloten bij de ABN Amro bank en dat daarmee de hypothecaire geldlening is afgelost die zij bij aankoop van de woning bij de ouders van [persoon02] hadden afgesloten. [persoon02] stelt dat hij alle aflossingen op de hypothecaire geldlening bij de ABN Amro bank heeft voldaan. Dit betreft ten eerste de aflossing in 2022 van het bedrag van € 100.072,-. Volgens [persoon02] heeft hij dit bedrag afgelost met behulp van een geldlening vanuit zijn onderneming en is hij dit bedrag nu schuldig aan zijn onderneming. Ten tweede is volgens [persoon02] door hem het restantbedrag van (€ 150.000,- € 100.072,- =) € 49.928,- afgelost. Hij legt hieraan ten grondslag dat hij vanuit zijn inkomen alle aflossingen heeft gedaan op de hypotheek.
3.18.
De rechtbank begrijpt dat [persoon02] zijn vorderingen met betrekking tot de aflossingen ook baseert op de artikel 6:10 BW. [persoon01] heeft niet betwist dat partijen hoofdelijk verbonden waren voor de hypotheekschuld bij de ABN Amro bank. Op grond van artikel 6:10 BW waren zij daarom gehouden ieder voor het gedeelte van de schuld dat hen in hun onderlinge verhouding aangaat, in de schuld en de daaraan verbonden kosten bij te dragen. Omdat [persoon02] de aflossingen heeft betaald, heeft hij dus gelet hierop regresvorderingen op [persoon01] ten bedrage van (€ 100.072,-/2=) € 50.036,- en (€ 49.928,- /2 =) € 24.964,-.
3.19.
[persoon01] heeft ten aanzien van de aflossing van het bedrag van € 100.072,- geen beroep op verjaring gedaan, maar ten aanzien van de aflossing het bedrag van € 49.928,- wel. [persoon01] stelt dat voor zover deze aflossingen meer dan vijf jaar gelegen zijn verricht deze verjaard zijn. De rechtbank volgt [persoon01] hierin. Dit betekent dat de aflossingen van voor 15 maart 2018 verjaard zijn en [persoon02] daar geen aanspraak meer op kan maken.
3.20.
Wat de rest van het bedrag van € 49.928,- betreft, stelt [persoon01] dat het vermogen van [persoon02] het resultaat is van de gezamenlijke inspanningen van partijen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Partijen zijn schippers en hebben tijdens hun relatie samen op het schip van [persoon02] gevaren. Volgens [persoon01] is zij vanaf het begin van hun relatie samen met [persoon02] en in dezelfde mate als schipper werkzaam geweest op het schip. De inspanningen waren gelijk, zij het dat zij na de komst van de kinderen meer zorgtaken had. De beloning was echter niet gelijk, want [persoon01] heeft altijd minder beloning ontvangen dan [persoon02] . Volgens [persoon01] had [persoon02] tegen haar gezegd dat dit om fiscale redenen zo gedaan was. [persoon02] heeft hierdoor dus een hogere beloning ontvangen, waar [persoon01] aan heeft bijgedragen. Volgens [persoon01] verzette [persoon02] zich vanwege ervaringen uit een eerdere relatie tegen het vastleggen van afspraken, maar heeft zij wel vanwege hun nauwe lotsgebondenheid in hun langdurige relatie mogen begrijpen dat [persoon02] net als zij beoogde dat alles wat zij tijdens de samenleving opbouwden als gezamenlijk zou worden beschouwd.
3.21.
De rechtbank begrijpt hieruit dat [persoon01] in feite betwist dat [persoon02] vanuit privé vermogen de maandelijkse aflossingen heeft verricht, en stelt dat dit vanuit gezamenlijk vermogen is gebeurd. [persoon01] heeft dit verweer echter, gezien hetgeen [persoon02] daarover heeft gesteld, onvoldoende onderbouwd. Ten eerste heeft [persoon01] niet betwist dat [persoon02] , die ouder is dan zij, jarenlang zonder haar heeft gevaren en derhalve al een vermogen had opgebouwd. Ten tweede is door [persoon02] voldoende bestreden dat de werkzaamheden op het schip gelijkelijk verdeeld waren; volgens [persoon02] heeft hij niet alleen meer gevaren, maar was hij ook degene die de onderneming dreef en het financieel risico liep. Voorts heeft [persoon01] onvoldoende haar stelling onderbouwd dat het volledige inkomen dat zij ontving, is opgegaan aan het huishouden, vakanties, aankleding van de woning en andere consumptieve uitgaven. Zij heeft een excel-bestand overgelegd, dat [persoon02] voldoende heeft weersproken. Tegen deze achtergrond kan [persoon01] niet gevolgd worden in haar stelling dat het bedrag dat [persoon02] heeft afgelost uit gezamenlijk vermogen afkomstig is.
3.22.
Wat betreft het bedrag van € 100.072,- betwist [persoon01] niet dat de onderneming van [persoon02] dit heeft afgelost en dat hij dat bedrag nu schuldig is aan de onderneming. [persoon01] heeft onvoldoende onderbouwd waarom [persoon02] desondanks geen regresvordering heeft op haar. Dat [persoon01] ook meewerkte in de onderneming, betekent niet zonder meer dat dankzij haar inspanningen de onderneming een bedrag aan [persoon02] heeft kunnen lenen om de hypothecaire schuld af te lossen en dat dit tot gevolg heeft dat [persoon02] geen regresvordering op haar heeft.
3.23.
De rechtbank is voorts van oordeel dat [persoon01] onvoldoende heeft onderbouwd dat [persoon02] misbruik maakt van recht of dat het beroep van [persoon02] op een vergoedingsrecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook heeft [persoon01] onvoldoende onderbouwd dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woonlasten.
3.24.
Dit voorgaande betekent dat [persoon02] ten aanzien van de aflossingen een regresvordering heeft op [persoon01] ten bedrage van in ieder geval € 50.036,-. Daarnaast heeft [persoon02] een regresvordering op [persoon01] ten aanzien van de aflossingen die hij vanaf 15 maart 2018 heeft gedaan op de hypothecaire geldlening. Door partijen is niet gespecificeerd hoe hoog dit bedrag is; het is aan partijen om dit nog uit te rekenen. De aflossingen voor 15 maart 2018 zijn verjaard.
d. verbouwingskosten € 118.769,14
3.25.
[persoon02] stelt dat hij een bedrag van € 118.769,14 vanuit zijn privévermogen heeft voldaan ten aanzien van verbouwingen en verbeteringen aan de woning en dat [persoon01] op grond van artikel 3:172 BW de helft aan hem dient te vergoeden.
3.26.
De rechtbank volgt [persoon01] niet in haar verweer dat deze vorderingen verjaard zijn. De rechtsverhouding die tussen partijen bestond brengt met zich mee dat, zolang de woning niet is verdeeld, de vordering van [persoon02] op [persoon01] met betrekking tot de verbouwingskosten niet opeisbaar is. Eerst na verdeling van de woning kan [persoon02] jegens [persoon01] aanspraak maken op vergoeding van door hem gestelde verbouwingskosten.3.
3.27.
[persoon01] betwist de hoogte van de door [persoon02] gevorderde verbouwingskosten niet. Dat partijen samen de opdracht gaven voor het aanpassen en verbeteren van de woning en [persoon01] hiervoor het meeste regelde, betekent niet dat [persoon02] geen regresvordering op [persoon01] heeft. Voor zover [persoon01] stelt dat [persoon02] de facturen betaald heeft van geld dat door hen gezamenlijk is verdiend of dat partijen hierover afspraken hebben gemaakt, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd, zoals hiervoor overwogen.
3.28.
Gelet op het voorgaande heeft [persoon02] een vordering op [persoon01] ter hoogte van de helft van de verbouwingskosten, dus ter hoogte van € 59.384,57.
Uitkering ABN Amro aan [persoon01]
3.29.
stelt in de dagvaarding dat zij na het aflossen van de hypotheek een bedrag van € 3.045,09 uitgekeerd heeft gekregen uit de overlijdensrisicoverzekering, gekoppeld aan de hypotheek. [persoon02] vordert daarom dat [persoon01] veroordeeld wordt om de helft hiervan aan hem te betalen. [persoon01] wil dit bedrag met [persoon02] delen, maar vermoedt dat [persoon02] ook een dergelijk bedrag heeft ontvangen. Zij heeft dit vermoeden echter niet nader onderbouwd, zodat [persoon01] veroordeeld zal worden om € 1.522,54 aan [persoon02] te betalen. De rechtbank acht het praktisch als bij de notariële levering dit bedrag meegenomen wordt, maar kan dat niet bepalen omdat dat niet is gevorderd.
Conclusie ten aanzien van de uitkoopsom/verklaringen voor recht
3.30.
Gelet op het voorgaande heeft [persoon02] een vordering op [persoon01] ten bedrage van in totaal (€ 50.036,- + € 59.384,57 =) € 109.420,57 te vermeerderen met de aflossingen die [persoon02] heeft verricht op de hypothecaire geldlening bij de ABN Amro bank vanaf 15 maart 2018. De gevorderde verklaringen voor recht die hierop zien zullen daarom zoals hierna bepaald worden toegewezen.
3.31.
Voor de overwaarde heeft dit tot gevolg dat nadat de woning getaxeerd is, [persoon01] recht heeft op de helft van de taxatiewaarde verminderd met het bedrag van € 109.420,57 plus de aflossingen die [persoon02] heeft verricht op de hypothecaire geldlening bij de ABN Amro bank vanaf 15 maart 2018. Als de woning aan een derde verkocht wordt, dan zal bij de berekening van de overwaarde er ook rekening mee gehouden moeten worden dat [persoon01] aan [persoon02] verschuldigd is een bedrag van € 109.420,57 te vermeerderen met de aflossingen die [persoon02] heeft verricht op de hypothecaire geldlening bij de ABN Amro bank vanaf 15 maart 2018. Het is aan partijen om het bedrag aan aflossingen zelf uit te rekenen.
Proceskosten
3.32.
Gelet op de relatie tussen partijen, worden de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.33.
Dit vonnis zal, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv).
4 De beslissing
De rechtbank
In conventie en in reconventie
4.1.
gelast partijen de vrije verkoopwaarde van de woning in onbewoonde staat te laten taxeren door makelaardij Wisse te Hendrik-Ido-Ambacht. De opdracht tot taxatie zal door beide partijen worden verstrekt. Partijen zullen de taxateur verzoeken dat alle correspondentie aan hen beiden wordt verstuurd. Partijen mogen bij de taxatie aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Indien een partij aangeeft bij de taxatie aanwezig of vertegenwoordigd te willen zijn, dan zal bij het bepalen van de datum van de taxatie rekening gehouden worden met de verhinderdata van die partij;
4.2.
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten van de makelaar moeten betalen, binnen de door de makelaar gestelde betalingstermijn;
4.3.
deelt de woning toe aan [persoon02] onder de navolgende voorwaarden:
- -
de notariële levering van het aandeel van [persoon01] in de woning aan [persoon02] vindt plaats binnen vier maanden na de datum van het ingevolge 4.1. op te stellen taxatierapport;
- -
uiterlijk ten tijde van de notariële levering van het aandeel van [persoon01] in de woning aan [persoon02] moet door [persoon02] het aandeel van [persoon01] in de overwaarde worden betaald. Deze overwaarde bedraagt de helft van de taxatiewaarde van de woning verminderd met het bedrag dat [persoon01] aan [persoon02] is verschuldigd, zijnde € 109.420,57 te vermeerderen met de aflossingen die [persoon02] heeft verricht op de hypothecaire geldlening bij de ABN Amro bank vanaf 15 maart 2018;
- -
[persoon02] draagt de kosten van de notaris;
4.4.
gelast [persoon01] mee te werken aan de in 4.3. genoemde notariële levering;
4.5.
gelast partijen de woning te verkopen aan een derde indien niet binnen vier maanden na de datum van het ingevolge 4.1. op te stellen taxatierapport levering op de wijze bepaald in 4.3. heeft plaatsgevonden. Ingeval van verkoop aan een derde geldt het volgende:
- -
als verkoopmakelaar zal optreden makelaardij Wisse te Hendrik-Ido-Ambacht;
- -
indien partijen over de vaststelling van de vraag- of laatprijs of over enige andere kwestie in verband met de verkoop van de woning geen overeenstemming kunnen bereiken, zal ieder van hen gerechtigd zijn een bindend advies aan de verkoopmakelaar te vragen en zullen zij aan dat advies uitvoering geven;
- -
iedere partij zal op verzoek van de andere partij elke rechtshandeling verrichten die nodig is om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen, zoals het tekenen van de overeenkomst van opdracht met de verkoopmakelaar, de koopovereenkomst en de akte van levering (of een volmacht tot het tekenen van de akte van levering);
- -
uit de verkoopopbrengst zullen partijen op de dag van levering de kosten van de makelaar en eventuele andere verkoopkosten betalen. De overwaarde zal vervolgens tussen partijen worden gedeeld, waarbij verrekend moet worden de vordering die [persoon02] op [persoon01] heeft ten bedrage van € 109.420,57 te vermeerderen met de aflossingen die [persoon02] heeft verricht op de hypothecaire geldlening bij de ABN Amro bank vanaf 15 maart 2018;
4.6.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die een partij moet verrichten uit hoofde van dit vonnis maar waarmee hij of zij in gebreke blijft;
4.7.
verklaart voor recht dat [persoon02] een vordering heeft op [persoon01] van € 50.056,- ten aanzien van de aflossing die hij heeft gedaan op de hypothecaire geldlening bij de ABN Amro bank;
4.8.
verklaart voor recht dat [persoon02] een vordering heeft op [persoon01] ter hoogte van de helft van de door hem maandelijks verrichtte aflossingen op de hypothecaire geldlening bij ABN Amro Bank vanaf 15 maart 2018;
4.9.
verklaart voor recht dat [persoon02] een vordering heeft op [persoon01] van € 59.384,57 in verband met de door hem gedane investeringen in de woning;
4.10.
veroordeelt [persoon01] tot betaling van € 1.522,54 aan [persoon02] ter zake de uitbetaling door ABN Amro bank aan [persoon01] na aflossing van de hypothecaire geldlening;
4.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.12.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
4.13.
wijst het meer of anders door partijen gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
3120
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑03‑2024
Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BU3784
Zie Gerechtshof Den Haag 10 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3802, en Hoge Raad 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1039.