HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:845, NJ 2014/227.
HR, 24-03-2015, nr. 13/03251
ECLI:NL:HR:2015:717
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-03-2015
- Zaaknummer
13/03251
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:717, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:245, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:245, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:717, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0144
Uitspraak 24‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Mishandeling. HR ambtshalve: verjaring.
Partij(en)
24 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/03251
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 april 2005, nummer 24/001859-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.M. Carabain-Klomp, advocaat te Meppel, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging ter zake van het ten laste gelegde.
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
2.1.
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte – zakelijk weergegeven – tenlastegelegd mishandeling, begaan op of omstreeks 7 september 2002.
Het Hof heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
2.2.
Het hiervoor vermelde feit is bij art. 300, eerste lid, (oud) Sr strafbaar gesteld als misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren is gesteld.
2.3.
Het feit is volgens de tenlastelegging begaan op of omstreeks 7 september 2002. Op grond van art. 70, eerste lid aanhef en onder 2˚, in verbinding met art. 72, tweede lid, Sr beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval ten hoogste twee maal zes jaren. Wat betreft dit feit is derhalve het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen.
2.4.
De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak, de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd;
verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2015.
Conclusie 27‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Mishandeling. HR ambtshalve: verjaring.
Nr. 13/03251 Zitting: 27 januari 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 5 april 2005 de verdachte bij verstek wegens mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van vijftig uur, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 258,77 toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. S.M. Carabain-Klomp, advocaat te Meppel, een schriftuur ingediend.
3. Alvorens aan de bespreking van de schriftuur toe te komen, vraag ik in het kader van de ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak aandacht voor het volgende.
4. Het ten laste gelegde heeft betrekking op een mishandeling begaan op of omstreeks 7 september 2002. Mishandeling is strafbaar gesteld in art. 300, eerste lid, (oud) Sr. Op mishandeling was ten tijde van het ten laste gelegde een gevangenisstraf gesteld van ten hoogste twee jaren, terwijl vanaf 1 februari 2006 een strafmaximum van drie jaren gevangenisstraf geldt. De verjaringstermijn bedraagt derhalve zes jaren (art. 70, eerste lid, aanhef en onder 2°, Sr). Op grond van art. 70, eerste lid, aanhef en onder 2°, Sr, in verbinding met art. 72, tweede lid, Sr, beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval ten hoogste twee maal zes jaren, dus in totaal twaalf jaren. Die termijn vangt in dezen aan op de dag na die waarop het feit gepleegd zou zijn (art. 71, eerste lid, Sr). Dat betekent dat de verjaringstermijn op 8 september 2002 is aangevangen. Thans zijn meer dan twaalf jaren verstreken na de aanvang van de verjaringstermijn. Dat betekent dat het recht tot strafvordering door verjaring is vervallen en dat de officier van justitie in zoverre alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
5. Voorts geldt het volgende. Ingevolge art. 72, eerste lid, Sr wordt de verjaring gestuit door elke daad van vervolging. Sedert de inwerkingtreding op 1 januari 2006 van de wet van 16 november 2005, Stb. 595 (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten) geldt niet meer de eis dat die daad de vervolgde bekend of betekend moet zijn. Het hof heeft de bestreden uitspraak bij verstek gewezen op 5 april 2005. De mededeling van de verstekuitspraak is op 12 augustus 2005 aan de griffier uitgereikt. Ik ga ervan uit dat daarmee de verjaring is gestuit. De eerstvolgende poging tot betekening van de mededeling uitspraak als bedoeld in art. 366 Sv die zich bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt, dateert van 19 september 2012. Daarna is op 27 februari 2013 de mededeling uitspraak in persoon uitgereikt. Vervolgens is tijdig beroep in cassatie ingesteld.
6. De stukken geven geen blijk van een daad van vervolging die is verricht binnen zes jaren na 12 augustus 2005. Weliswaar bevat het zich bij de stukkende bevindende verzoek tot signalering aantekeningen van zogeheten VIP-controles vanaf 16 september 2008, maar deze zijn als zodanig niet als daden van vervolging als bedoeld in art. 72, eerste lid, Sr aan te merken.1.Het moet er daarom voor gehouden worden dat de verjaring van het ten laste gelegde feit ook vóór het verstrijken van de fatale twaalfjaarstermijn niet tijdig is gestuit. Het recht tot strafvordering was derhalve reeds voordien door verjaring vervallen.
7. Het voorafgaande brengt met zich dat aan de bespreking van de cassatieklachten niet kan worden toegekomen. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak, de officier van justitie alsnog niet-ontvankelijk kunnen verklaren in de vervolging.2.Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging ter zake van het ten laste gelegde.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑01‑2015
Vgl. HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7368; HR 3 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU2901; HR 16 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6357, NJ 2010/232 (niet ambtshalve); HR 13 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3695, NJ 2009/533; en HR 16 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3701.