Hof 's-Hertogenbosch, 18-09-2014, nr. 13/00399, nr. 13/00400, nr. 13/00401, nr. 13/00402, nr. 13/00403, nr. 13/00404, nr. 13/00405, nr. 13/00406, nr. 13/00407, nr. 13/00408, nr. 13/00409, nr. 13/00410, nr. 13/00411, nr. 13/00412, nr. 13/00413, nr. 13/00414
ECLI:NL:GHSHE:2014:3753, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
18-09-2014
- Zaaknummer
13/00399
13/00400
13/00401
13/00402
13/00403
13/00404
13/00405
13/00406
13/00407
13/00408
13/00409
13/00410
13/00411
13/00412
13/00413
13/00414
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:3753, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 18‑09‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:960, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
NTFR 2014/2681 met annotatie van mr. J. Berns
Uitspraak 18‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Belanghebbendes gemachtigde heeft te laat beroep ingesteld en is niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Naar het oordeel van het Hof is de beroepstermijn aangevangen op de dag waarop een afschrift van de uitspraken ten kantore van de gemachtigde is binnengekomen. De gemachtigde heeft drie weken en vier dagen nadat hij kennis nam van de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Naar het oordeel van het Hof heeft de gemachtigde aldus handelende niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd beroep ingesteld. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 13/00399 tot en met 13/00414
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 januari 2013, nummers AWB 12/1117 tot en met 12/1122 en 12/1124 tot en met 12/1133, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de na te noemen aanslagen en beschikkingen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij zijn tevens kwijtscheldingsbesluiten genomen ter zake van in de aanslagen begrepen verhogingen, dan wel boetebeschikkingen gegeven, alsmede beschikkingen inzake heffingsrente. Het betreft de navolgende aanslagen:
Jaar | Aanslagnummer eindigend op | Dagtekening | Verhoging/boete |
1995 | H57 | 28 december 2007 | Ja |
1996 | H67 | 15 november 2008 | Ja |
1997 | H77 | 15 november 2008 | Ja |
1998 | H87 | 15 november 2008 | Ja |
1999 | H97 | 15 november 2008 | Ja |
2000 | H07 | 15 november 2008 | Ja |
2001 | H17 | 15 november 2008 | Ja |
2002 | H27 | 28 december 2007 | Ja |
2003 | H37 | 15 november 2008 | Ja |
2004 | H47 | 15 november 2008 | Ja |
2005 | H57 | 14 november 2008 | Ja |
Voorts zijn aan belanghebbende de navolgende navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd met kwijtscheldingsbesluiten ter zake van in die aanslagen begrepen verhogingen, dan wel boetebeschikkingen gegeven, alsmede beschikkingen inzake heffingsrente:
Jaar | Aanslagnummer | Dagtekening | Verhoging/boete |
1996 | K67 | 28 december 2007 | Ja |
1997 | K77 | 15 november 2008 | Ja |
1998 | K87 | 15 november 2008 | Ja |
1999 | K97 | 15 november 2008 | Ja |
2000 | K07 | 15 november 2008 | Ja |
Alle voornoemde aanslagen en beschikkingen worden hierna gezamenlijk aangeduid als “de aanslagen en beschikkingen”. De in de aanslagen begrepen verhogingen na eventuele kwijtschelding worden hierna begrepen onder de term “boetes”.
1.2.
Na tegen de aanslagen en beschikkingen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 18 juni 2009 de aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken door middel van één beroepschrift in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dat beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
1.4.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 april 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Partijen zijn aldaar verschenen en gehoord.
1.8.
. Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.9.
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.10.
Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is gezonden.
1.11.
Van oordeel dat het onderzoek niet volledig was geweest, heeft het Hof het onderzoek heropend en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijke inlichtingen te verschaffen, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt.
1.12.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene partij gesteld en door de andere niet, althans onvoldoende, weersproken.
2.1.
Met de onder 1.1. hiervóór vermelde dagtekeningen zijn aan belanghebbende de aanslagen en beschikkingen opgelegd onderscheidenlijk gegeven.
2.2.
Bij brief met dagtekening 8 januari 2008 heeft de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) als zodanig bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en beschikkingen met dagtekening 28 december 2007. Bij brief met dagtekening 11 december 2008 heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en beschikkingen met dagtekening 14 en 15 november 2008.
2.3.
Het tot de gedingstukken behorende geschrift waarin de uitspraken op bezwaar zijn vervat, is gedagtekend 18 juni 2009. Dat geschrift is, blijkens de aanhef, geadresseerd aan de gemachtigde.
2.4.
Een afschrift van uitspraken op bezwaar is, als bijlage bij een conclusie van antwoord in een civiele procedure tussen belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst/Zuidwest (hierna ook: de conclusie van antwoord), namens die ontvanger aan de gemachtigde gestuurd. De conclusie van antwoord en dat afschrift zijn op 5 oktober 2011 ten kantore van de gemachtigde binnengekomen. De gemachtigde heeft op 13 februari 2012 feitelijk kennis genomen van bedoeld afschrift.
2.5.
Met dagtekening 14 februari 2012 heeft belanghebbende de Inspecteur als volgt bericht:
“(…)
Betreft: aanslagen (…) ten name van [belanghebbende] (…)
Met zeer grote verbazing heb ik kennis genomen van het dossier van de Ontvanger, welke een uitspraak op bezwaarschrift d.d. 18 juni 2009 bevat inzake de bovenvermelde aanslagen.
Ik heb deze uitspraak op bezwaarschrift nimmer ontvangen en heb hiervan derhalve geen kennis kunnen nemen. (…)
In het licht van het bovenstaande verzoek ik u derhalve om alsnog een uitspraak op bezwaarschrift te doen ten aanzien van de in margine bedoelde aanslagen, waarmee ik alsdan – namens de belanghebbende – in de gelegenheid gesteld wordt om op adequate wijze te reageren.
Mocht u onverhoopt in weerwil van bovenstaande van mening zijn belanghebbende geen uitspraak op bezwaarschrift te sturen, dan verzoek ik u mij dit schriftelijk, uitgebreid gemotiveerd, aan te willen geven. (…)”
2.6.
Met dagtekening 1 maart 2012 heeft de Inspecteur in reactie op het laatstgenoemde schrijven van gemachtigde gereageerd. Het desbetreffende schrijven behelst onder meer het volgende:
“(…)
U vraagt mij alsnog uitspraak op bezwaar te doen. Ik kan daaraan niet voldoen. Ik kan op bezwaarschriften waarop al geruime tijd geleden uitspraak is gedaan, niet nogmaals uitspraak doen.
(…)”
2.7.
De gemachtigde heeft bij schrijven met dagtekening 7 maart 2012 als zodanig beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Het beroepschrift is op 9 maart 2012 door de Rechtbank ontvangen en is niet voorzien van de gronden van het beroep. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, en hetgeen door hen op de zitting daaraan is toegevoegd, waarvoor wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot terugwijzing van de zaken naar de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur desgevraagd te kennen gegeven dat hij zich niet langer op het standpunt stelt dat de uitspraken op bezwaar op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt. Het Hof zal derhalve ervan uitgaan dat de uitspraken op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt. Hierdoor is het geschil beperkt tot het antwoord op de vraag of de beroepstermijn is aangevangen op 5 oktober 2011, zijnde de datum waarop een afschrift van de uitspraken op bezwaar ten kantore van de gemachtigde is binnengekomen.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt de laatstgenoemde vraag ontkennend, betogend dat de omstandigheid dat een afschrift van de uitspraken op bezwaar op 5 oktober 2011 ten kantore van de gemachtigde is binnengekomen niet meebrengt dat de beroepstermijn op die datum is aangevangen. Naar belanghebbende betoogt is niet die datum van binnenkomst van voornoemd afschrift beslissend voor de aanvang van de beroepstermijn, maar de datum waarop de gemachtigde dat afschrift feitelijk onder ogen heeft gekregen, zijnde 13 februari 2012.
4.3.
In een geval waarin de uitspraak op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, vangt de beroepstermijn aan op de dag waarop de belanghebbende, dan wel zijn of haar gemachtigde, op andere wijze de beschikking heeft gekregen over (een afschrift van) die uitspraak (HR 20 april 2007, nr. 43 254, ECLI:NL:HR:2007:BA3315, BNB 2007/200). In een geval als het onderhavige, waarin een afschrift van de uitspraken door verzending per post op 5 februari 2011 ten kantore van de gemachtigde is binnengekomen, is de beroepstermijn naar
’s Hofs oordeel op die dag aangevangen. Anders dan belanghebbende betoogt, kan voor een geval als het onderhavige, waarin een afschrift van de uitspraken op bezwaar door middel van postbezorging door de gemachtigde is ontvangen, niet uit het arrest BNB 2005/251 worden afgeleid dat de beroepstermijn eerst aanvangt op de dag waarop de gemachtigde feitelijk kennis heeft genomen van voornoemd afschrift.
4.4.
Gezien het vorenoverwogene is het beroepschrift na afloop van de daarvoor geldende termijn ingediend. Dat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
4.5.
De gemachtigde heeft in dit verband betoogd, naar het Hof verstaat, dat er voor hem geen aanleiding was voor inhoudelijke kennisname van de onder 2.4 genoemde conclusie van antwoord met bijlagen op een eerder moment dan ten tijde van de voorbereiding van de mondeling behandeling van het kort geding waarop die conclusie betrekking had, welke voorbereiding, naar het Hof begrijpt, plaatshad op 13 februari 2012. Hij heeft in dit verband gesteld dat van hem, een professionele gemachtigde die dagelijks grote hoeveelheden poststukken voor vele cliënten ontvangt, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat elk poststuk reeds bij ontvangst op zijn kantoor op inhoudelijke merites wordt beoordeeld.
4.6.
Het Hof stelt voorop dat het afschrift van de onderhavige uitspraken op bezwaar niet op een aanstonds kenbare wijze aan de gemachtigde is gestuurd, maar als een van de bijlagen bij de conclusie van antwoord. Bij de ontvangst van die stukken behoefde de gemachtigde er niet op bedacht te zijn dat zich daaronder een afschrift van de uitspraken op bezwaar bevond. Het Hof is van oordeel dat van de gemachtigde niet kan worden gevergd dat een conclusie van antwoord met bijlagen als de onderhavige direct bij ontvangst integraal inhoudelijk wordt bezien, teneinde (onder meer) na te gaan of die stukken mogelijk afschriften van appellabele besluiten bevatten. Een dergelijke onverwijlde kennisname zou wel kunnen worden verlangd indien bijkomende feiten of omstandigheden daartoe zouden nopen. Zodanige feiten of omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken. Het Hof zou voorts anders oordelen in het zich thans niet voordoende geval waarin de Inspecteur een afschrift van de uitspraken op bezwaar aan de gemachtigde zou hebben gezonden. In een dergelijk geval moet het een professionele gemachtigde bij de ontvangst van een zodanig afschrift redelijkerwijs duidelijk zijn dat een afschrift van appellabel besluit is ontvangen.
4.7.
Wat na het vorenoverwogene rest, is het antwoord op de vraag of de gemachtigde, nadat hij op 13 februari 2012 kennis nam van het afschrift van de uitspraken op bezwaar, voldoende voortvarend heeft gehandeld door op 9 maart 2012 beroep in te stellen. Daarvoor is beslissend of het beroepschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Wat in concreto redelijkerwijs kan worden verlangd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Uit de wordingsgeschiedenis van artikel 6:11 van de Awb kan worden afgeleid dat een belastingplichtige in ieder geval een termijn van twee tot drie weken moet worden gegund (Kamerstukken II, vergaderjaar 1990—1991, 21 221, nr. 6, blz. 7), hetgeen door de Hoge Raad is vertaald als een termijn van ten minste veertien dagen (HR 22 maart 2010, nr. 09/00526, ECLI:NL:HR:2010:BL0078, BNB 2010/88 in verbinding met HR 22 maart 2002, nr. 36 933, ECLI:NL:HR:2002:AE0462, BNB 2002/186).
4.8.
In het onderhavige geval heeft de gemachtigde drie weken en vier dagen nadat hij kennis nam van de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld door middel van een pro forma beroepschrift. Naar ’s Hofs oordeel heeft de gemachtigde aldus handelende niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar, aangezien niet valt in te zien waarom het beroepschrift niet binnen uiterlijk drie weken na 13 februari 2012 kon worden ingediend.
De gemachtigde heeft weliswaar na 13 februari 2012 nog gecorrespondeerd met de Inspecteur (zie onderdelen 2.5 en 2.6 hiervóór), maar naar ’s Hofs oordeel kon in redelijkheid van hem als professioneel gemachtigde worden verlangd dat hij na kennisname van het bij de conclusie van antwoord gevoegde afschrift van de uitspraken op bezwaar onverwijld, althans binnen uiterlijk drie weken na 13 februari 2012, het voornoemde pro forma beroepschrift bij de Rechtbank indiende. Dat de gemachtigde (mogelijk) in de onjuiste veronderstelling heeft verkeerd dat de Inspecteur gehouden was nogmaals uitspraken op bezwaar te doen, hetgeen uit het onder 2.5 aangehaalde schrijven zou kunnen worden afgeleid, komt voor diens rekening en risico.
4.9.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen met verbetering van gronden als voornoemd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Het Hof acht geen termen aanwezig om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het van haar geheven griffierecht aan haar vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 18 september 2014 door P.C. van der Vegt, voorzitter, J.W.J. Huige en V.M. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.