Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/3.2.0
3.2.0 Introductie
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS366217:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Internationaal belastingrecht / Belastingverdragen
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Voetnoten
Voetnoten
Waar in het vervolg wordt gesproken over de vestigingsplaatsfictie wordt, tenzij anders vermeld, steeds de vestigingsplaatsfictie van artikel 7.5, lid 6, Wet IB 2001 bedoeld.
Ik ga niet nader in op de vraag hoe de vestigingsplaats van lichamen moet worden bepaald. De plaats van de feitelijke leiding is beslissend; zie HR 23 september 1992, BNB 1993/193. Ik verwijs verder kortheidshalve naar Brood 1989. Een kernachtige samenvatting van zijn bevindingen is te vinden op blz. 145-146: ‘De vestigingsplaats van een lichaam wordt beoordeeld naar de omstandigheden. De belangrijkste omstandigheid is zonder twijfel de plaats waar de werkelijke leiding wordt gevoerd. Ook andere omstandigheden spelen een rol, zo blijkt uit de jurisprudentie. Die andere omstandigheden zijn vrijwel steeds hulpmiddel om te bepalen waar de werkelijke leiding wordt gevoerd. Het heeft mijn voorkeur dat in beginsel alleen gekeken wordt naar de plaats van werkelijke leiding.’ Zie voorts voor een recente beschouwing de conclusie van A-G Overgaauw bij HR 17 december 2004, BNB 2005/105.
De buitenlandse belastingplicht voor inkomen uit aanmerkelijk belang komt uitsluitend aan de orde indien de aanmerkelijkbelanghouder in het buitenland woont. Ook de woonstaat van de aanmerkelijkbelanghouder zal – uitgaande van de Nederlandse belastingplicht voor aanmerkelijk belang – het inkomen uit aanmerkelijk belang in de heffing betrekken. Met betrekking tot de voor de buitenlandse belastingplicht van belang zijnde vestigingsplaatsfictie van artikel 7.5, lid 6, Wet IB 20011 geldt voorts dat ook de vennootschap waarin het aanmerkelijk belang gehouden wordt, feitelijk in het buitenland is gevestigd. De vestigingsplaatsfictie bepaalt immers dat een lichaam dat ten minste vijf jaar in Nederland gevestigd is geweest, gedurende tien jaar na verplaatsing van de werkelijke leiding uit Nederland nog geacht wordt in Nederland te zijn gevestigd. Gedurende die tien jaar blijft de aanmerkelijkbelanghouder buitenlands belastingplichtig voor inkomen uit aanmerkelijk belang. Nu de werkelijke leiding van de vennootschap zich in een andere staat bevindt (in dit hoofdstuk in dezelfde staat als de aanmerkelijkbelanghouder), zal deze staat de vennootschap op grond van diens belastingwetgeving veelal eveneens als inwoner beschouwen, waardoor sprake is van een vennootschap met een dubbele vestigingsplaats.2
In geval van emigratie naar een niet-verdragsstaat kan de regeling van de buitenlandse belastingplicht inclusief de vestigingsplaatsfictie onbeperkt worden toegepast. Nederlandse dubbele heffing met betrekking tot vervreemdingswinsten wordt voorkomen door ophoging van de verkrijgingsprijs op de voet van artikel 7.6, lid 1 en 2, Wet IB 2001 en met betrekking tot reguliere voordelen door gedeeltelijke kwijtschelding van de conserverende aanslag(en) op de voet van artikel 26, lid 4, Inv.wet 1990. Tot 2005 werd voorts kwijtschelding verleend indien de woonstaat vervreemdingsvoordelen belastte en die belasting hetzelfde voordeel betrof als waarop de conserverende aanslag zag. Met ingang van 1 januari 2005 wordt deze kwijtschelding echter nog uitsluitend verleend indien het heffingsrecht over de vervreemdingsvoordelen ingevolge de BRK of een belastingverdrag aan een ander land is toegewezen (artikel 26, lid 5, letter b, Inv.wet 1990). Sindsdien wordt derhalve in niet-verdragssituaties internationale dubbele heffing over vervreemdingsvoordelen niet meer voorkomen. Internationale dubbele heffing over reguliere voordelen wordt evenmin voorkomen, met uitzondering van aanmerkelijkbelangdividend uitgekeerd door een in een ontwikkelingsland gevestigde vennootschap (artikel 19 Bvdb 2001).
Bij emigratie naar een verdragsstaat is het toepasselijke belastingverdrag bepalend voor het antwoord op de vraag of Nederland gerechtigd is te heffen over het inkomen uit aanmerkelijk belang. In paragraaf 3.2.1 wordt deze vraag behandeld met betrekking tot vervreemdingsvoordelen uit aanmerkelijk belang en in paragraaf 3.2.2 voor wat betreft reguliere voordelen. De nadruk zal hierbij liggen op de situatie waarin niet alleen de aanmerkelijkbelanghouder is geëmigreerd naar de andere verdragsstaat, maar ook de werkelijke leiding van de vennootschap naar die staat is verplaatst. Met name wordt onderzocht in hoeverre de vestigingsplaatsfictie effectief is onder de belastingverdragen.