Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen
Einde inhoudsopgave
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.3.3.3:4.3.3.3 Gelijkheid
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.3.3.3
4.3.3.3 Gelijkheid
Documentgegevens:
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk, datum 01-09-2013
- Datum
01-09-2013
- Auteur
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk
- JCDI
JCDI:ADS350332:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
De invorderingsfaciliteit geldt ook in andere situaties, maar die zijn in dit kader niet relevant. Zie daarvoor de tekst van art. 25, veertiende lid, IW 1990.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Toetsing aan mensenrechtenverdragen
Het is hier eerst relevant of belastingplichtigen die geen IB-onderneming drijven en daarom geen toegang hebben tot een invorderingsfaciliteit bij overdracht tegen schuldigerkenning kunnen stellen dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hier wordt allereerst de vergelijking getrokken met ab-houders. Voor deze groep geldt op grond van art. 25, negende lid, IW 1990 een invorderingsfaciliteit indien een ab wordt overgedragen en de koper de tegenprestatie schuldig blijft (zie paragraaf 4.3.4). De voorwaarden om deze faciliteit toe te kunnen passen wijken af van die voor winstgenieters. Zo gelden andere regels voor beëindiging van het uitstel. Vanuit het doel van de regeling zijn ab-houders en winstgenieters aan te merken als gelijke gevallen. De vraag is vervolgens of sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling. Daarbij dient het oordeel van de regering te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2). In de hier aan de orde zijnde situatie is daarvan naar mijn mening geen sprake. Beide groepen hebben recht op een invorderingsfaciliteit; het zijn alleen de voorwaarden die verschillen. Er is geen strijd met het gelijkheidsbeginsel. Een andere groep die in de vergelijking behoort te worden betrokken zijn personen die vallen onder het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (resultaatgenieters). Dit betreft belastingplichtigen die op grond van art. 3.90 Wet IB 2001 werkzaamheden verrichten en belastingplichtigen die vermogensbestanddelen ter beschikking stellen op grond van art. 3.91 dan wel art. 3.92 Wet IB 2001. Naar mijn mening zijn winstgenieters en resultaatgenieters geen gelijke gevallen. De in art. 25, achttiende lid, Wet IB 2001 opgenomen faciliteit is gericht op bedrijfsoverdrachten. Daarvan is bij resultaatgenieters geen sprake. Voor belastingplichtigen die onder de terbeschikkingstellingsbepalingen vallen geldt een invorderingsfaciliteit indien een terbeschikkingstelling van een zaak wordt beëindigd en deze zaak is vervreemd waarbij de koper de overdrachtsprijs is schuldig gebleven (art. 25, veertiende lid, onderdeel b, IW 1990).1 Voor deze invorderingsfaciliteit geldt dat uitstel van betaling wordt verkregen voor de duur van ten hoogste tien jaar. Van een onevenredige ongelijke behandeling van ongelijke gevallen is naar mijn mening geen sprake. Beide groepen hebben recht op een invorderingsfaciliteit; het zijn alleen de voorwaarden die verschillen. Overigens geldt voor art. 25, veertiende lid, IW 1990 dat wel invorderingsrente is verschuldigd gedurende de periode van het uitstel. Aangezien deze faciliteit hier niet wordt getoetst, wordt aan dit aspect verder geen aandacht geschonken. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is naar mijn mening ook geen sprake indien winstgenieters worden vergeleken met resultaatgenieters die onder art. 3.90 Wet IB 2001 vallen. Voor deze groep geldt geen invorderingsfaciliteit indien vermogensbestanddelen worden vervreemd. Het verschil met het drijven van een onderneming is evenwel te groot om van een onevenredige ongelijke behandeling van ongelijke gevallen te kunnen spreken.
Toetsing aan het draagkrachtbeginsel
Het is de overdrager die de belasting uiteindelijk moet voldoen. Ook deze invorderingsfaciliteit kan de toets aan het draagkrachtbeginsel doorstaan. Dit geldt niet voor het renteloze karakter van de faciliteit. Zie uitgebreider paragraaf 4.3.2.3.