type:coll:
Rb. Overijssel, 24-01-2018, nr. C/08/162869 / HA ZA 14-502
ECLI:NL:RBOVE:2018:244
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
24-01-2018
- Zaaknummer
C/08/162869 / HA ZA 14-502
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2018:244, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 24‑01‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2016:5275
ECLI:NL:RBOVE:2016:5275, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 15‑06‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig, Tussenbeschikking)
Einduitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2018:244
- Vindplaatsen
AR 2018/504
JA 2018/44
NTE 2017/1, UDH:NTE/14179 met annotatie van mr. I. Brinkman, mr. L. Baljon en mr. drs. C. van der Woude
Uitspraak 24‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Eindvonnis na deskundigenbericht in zaak over kabelschade. Geen sprake van eigen schuld netwerkbeheerder. Gedaagden moeten naast de herstelkosten de door de netwerkbeheerder verschuldigde compensatievergoedingen vergoeden, omdat deze vergoedingen als een voorzienbaar gevolg van de kabelbeschadiging moeten worden aangemerkt.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/162869 / HA ZA 14-502
Vonnis van 24 januari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENEXIS B.V.,
gevestigd te Rosmalen,
eiseres,
advocaat mr. A.J. van der Kolk te Zwolle,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SWECO NEDERLAND B.V., voorheen genaamd Grontmij Nederland B.V., handelend onder de naam Grontmij Nederland,
gevestigd te De Bilt,
gedaagde,
advocaat mr. P.E. Bloemendal te Arnhem,
2. de vennootschap onder firma [Gedaagde 2],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Enexis en Sweco en [Gedaagde 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 4 januari 2017
- -
het deskundigenbericht
- -
de conclusie na deskundigenbericht van Sweco en [Gedaagde 2]
- -
de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Enexis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De onderhavige procedure ziet op een graafincident op 10 mei 2011, waarbij een middenspanningskabel van Enexis is beschadigd. In het tussenvonnis van 15 juni 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat Sweco en [Gedaagde 2] als grondroerders jegens Enexis aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van dit incident, omdat zij als grondroerders hun onderzoeksplicht en daarmee de zorgvuldigheidsnorm uit de WION geschonden hebben. Enexis heeft vergoeding gevorderd van twee schadeposten: herstelkosten ad € 6.938,57 en compensatievergoedingen ad € 276.640,00. Ten aanzien van de hoogte van de herstelkosten heeft de rechtbank geoordeeld dat een bedrag van € 6.541,35 voor toewijzing gereed ligt. Voor wat betreft de hoogte van de compensatievergoedingen heeft de rechtbank Enexis om een nadere toelichting gevraagd over de vraag of de vergoedingen daadwerkelijk zijn uitbetaald, waar de betreffende aansluitingen zich bevonden en hoe lang deze zijn getroffen door de stroomstoring.
2.2.
Sweco en [Gedaagde 2] hebben onder meer als verweer gevoerd dat de beveiliging van het elektriciteitsnetwerk van Enexis onvoldoende functioneerde. De rechtbank heeft dit als een eigen schuld verweer aangemerkt. In het kader van die beoordeling heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek aangekondigd, welk onderzoek is bevolen bij tussenvonnis van 4 januari 2017.
Eigen schuld Enexis
2.3.
De door de rechtbank benoemde deskundigen De Smedt en Harrewijn hebben op 3 augustus 2017 een eindrapport uitgebracht met de beantwoording van de door de rechtbank in het tussenvonnis van 4 januari 2017 geformuleerde vragen. In het rapport concluderen de deskundigen kort gezegd dat het beveiligingsconcept zoals Enexis dat heeft toegepast voldoet aan hetgeen gangbaar is bij de netbeheerders in Nederland. Het direct uitschakelen van een transformator na het reageren van een stromingsrelais is volgens de deskundigen een algemeen aanvaard beveiligingsconcept. Bovendien hebben de deskundigen - kort gezegd - geconcludeerd dat de overstroombeveiliging, de differentiaalbeveiliging en het stromingsrelais voldoende functioneerden en dat ook de instellingen van deze beveiligingen voldeden aan de daaraan te stellen eisen.
2.4.
Sweco en [Gedaagde 2] refereren zich in hun akte aan het oordeel van de rechtbank over de vraag wat de uitkomst van het deskundigenbericht betekent voor het eigen schuld verweer.
2.5.
Gelet op de conclusie van de deskundigen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de beveiliging van het elektriciteitsnetwerk van Enexis voldoende functioneerde, zodat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van Enexis. Het verweer van Sweco en [Gedaagde 2] op dat onderdeel wordt verworpen.
Toerekenbaarheid
2.6.
Sweco en [Gedaagde 2] stellen zich bij akte voorts op het standpunt dat de vermeende verschuldigdheid van compensatievergoedingen door Enexis onvoorzienbaar was, omdat het afschakelen van de transformator een onverwacht gevolg was van de kabelbeschadiging. Volgens Sweco en [Gedaagde 2] kan de schade mede daarom op grond van artikel 6:98 BW niet worden toegerekend aan Sweco en [Gedaagde 2] als een gevolg van het incident op 10 mei 2011. Sweco en [Gedaagde 2] verzoeken de rechtbank haar beslissing ten aanzien van de toerekenbaarheid wegens een onjuiste juridische en feitelijke grondslag te heroverwegen.
2.7.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 15 juni 2016 overwogen dat stroomstoringen en daardoor verschuldigd geworden compensatievergoedingen moeten worden aangemerkt als een voorzienbaar gevolg van de kabelbeschadiging (r.o. 4.15). De deskundigen hebben thans geconcludeerd dat - hoewel de oorzaak van het functioneren van het doorstroomrelais niet kon worden aangetoond - een kortsluitstroom vlakbij de transformator een aanvaardbaar incident is dat kan leiden tot de uitschakeling van de transformator. Al met al ziet de rechtbank geen aanleiding om gelet op de uitkomsten van het deskundigenrapport wegens een onjuiste feitelijke grondslag terug te komen op de beslissing dat sprake is van causaal verband tussen de kabelbeschadiging en verschuldigd geworden compensatievergoedingen. Evenmin is gebleken van een onjuiste juridische grondslag.
Compensatievergoedingen
2.8.
In het tussenvonnis van 15 juni 2016 heeft de rechtbank Enexis voorts om een nadere toelichting gevraagd over de vraag of de compensatievergoedingen daadwerkelijk zijn uitbetaald, waar de betreffende aansluitingen zich bevonden en hoe lang deze zijn getroffen door de stroomstoring.
2.9.
Bij akte van 19 oktober 2016 heeft Enexis zich op het standpunt gesteld dat het gaat om een beschadigde MS-kabel in de directe nabijheid van de HS/MS-transformator. Deze transformator bevindt zich op het scheidingsvlak van het HS en het MS-net. Volgens Enexis moet de stroomstoring gelet op de geldende voorschriften van ACM en de Handleiding Nestor Elektriciteit met toelichting van ACM gekwalificeerd worden als een HS-storing (artikel 6.3.1 aanhef en onder c van de Netcode Elektriciteit) en niet - zoals zij eerder in deze procedure stelde - als een storing in de zin van artikel 6.3.1 aanhef en onder b van de Netcode. Op grond van de c-variant is Enexis voor een deel van haar klanten reeds na één uur een compensatievergoeding verschuldigd, terwijl bij de b-variant Enexis pas na twee uren een vergoeding verschuldigd is. Tevens overlegt Enexis een overzicht van de locatie van de betreffende aansluitingen en hoe lang deze zijn getroffen door de stroomstoring. Ten slotte heeft Enexis kopieën van haar weekafschriften en betalingsafschriften in het geding gebracht.
2.10.
Sweco en [Gedaagde 2] stellen zich aan de hand van de door Enexis verstrekte informatie op het standpunt dat Enexis in totaal € 157.105,00 respectievelijk € 156.780,00 aan compensatievergoedingen heeft betaald aan klanten die korter dan twee uur zijn getroffen door de stroomstoring, terwijl Enexis altijd heeft gesteld dat zij enkel klanten met een storing van langer dan twee uur zou hebben gecompenseerd. Volgens Sweco en [Gedaagde 2] was Enexis voornoemd bedrag dan ook niet verschuldigd aan de betreffende klanten en kan dit bedrag niet worden afgewenteld op hen. Sweco en [Gedaagde 2] betwisten dat artikel 6.3.1. aanhef en onder c van de Netcode van toepassing is op de onderhavige storing. Volgens Sweco en [Gedaagde 2] was sprake van een storing in het middenspanningsnet (b-variant) en niet in het hoogspanningsnet (c-variant).
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat Enexis onvoldoende heeft onderbouwd dat artikel 6.3.1. aanhef en onder c van de Netcode van toepassing is op de onderhavige storing. Tot aan het tussenvonnis van 15 juni 2016 heeft zij zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat sprake was van een storing in het middenspanningsnet en dat artikel 6.3.1 aanhef en onder b van de Netcode van toepassing is op die situatie. Voor haar gewijzigde standpunt verwijst Enexis weliswaar naar de voorschriften van ACM en een handleiding, maar een concrete verwijzing voorzien van een deugdelijke uitleg ontbreekt. Ook na het verweer van Sweco en [Gedaagde 2] heeft Enexis in een later stadium haar gewijzigde standpunt niet nader onderbouwd, maar heeft zij enkel gesteld dat zij tijdig de onjuiste verwijzing zou hebben gecorrigeerd. Aangezien Enexis zich ter onderbouwing van haar vordering tot aan het tussenvonnis van 15 juni 2016 telkens op artikel 6.3.1 aanhef en onder b van de Netcode heeft beroepen en een nadere toelichting ten aanzien van de c-variant ontbreekt, is onvoldoende komen vast te staan dat Enexis vergoedingen verschuldigd was aan klanten die korter dan twee uur zijn getroffen door de stroomstoring. Aangezien Sweco en [Gedaagde 2] enkel gehouden kunnen worden tot het betalen van schadevergoeding wegens op grond van de Netcode verschuldigde compensatievergoedingen, zal de rechtbank die schade opnieuw begroten. Sweco heeft voldoende onderbouwd - en Enexis heeft niet weersproken - dat Enexis in totaal € 157.105,00 aan compensatievergoedingen heeft betaald aan klanten die korter dan twee uur zijn getroffen door de stroomstoring. Dit betekent dat een bedrag van (€ 276.640,00 -/- € 157.105,00=) € 119.535,00 kan worden toegewezen wegens schade als gevolg van verschuldigde compensatievergoedingen. Sweco en [Gedaagde 2] hebben voor het overige geen verweer gevoerd tegen deze schadepost. Tevens zal zoals reeds in het tussenvonnis van 15 juni 2016 is geoordeeld een bedrag van € 6.541,35 wegens herstelkosten worden toegewezen.
Wettelijke rente
2.12.
Enexis vordert de wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis (10 mei 2011). Sweco betwist dat vanaf die datum rente kan worden toegewezen, omdat een verbintenis tot betaling van schadevergoeding pas loopt vanaf het moment dat die verbintenis opeisbaar is. Van opeisbaarheid is pas sprake op het moment dat de benadeelde de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, aldus Sweco. Dit verweer slaagt. De wettelijke rente zal worden toegewezen over het schadebedrag vanaf de verschillende betaaldata van de schadecomponenten. Voor de compensatievergoedingen geldt dat het overgrote deel op 16 juni 2011 is uitbetaald, zodat de rechtbank gelet op de omvang van de verschillende compensatievergoedingen omwille van de uitvoerbaarheid van de veroordeling de datum van opeisbaarheid voor de compensatievergoedingen zal vaststellen op 16 juni 2011. Ten aanzien van de herstelkosten geldt dat niet is gesteld of gebleken wanneer Enexis deze kosten heeft gemaakt, zodat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding (7 oktober 2014).
Buitengerechtelijke kosten
2.13.
Enexis heeft voorts vergoeding gevorderd van de buitengerechtelijke incassokosten en de expertisekosten van KEMA. Sweco heeft verweer gevoerd tegen de verschuldigdheid van beide kosten.
2.14.
Ten aanzien van de incassokosten vordert Enexis een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarop genoemd besluit van toepassing is. Bovendien is het Besluit alleen van toepassing indien het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn zal daarom worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II.
2.15.
Enexis heeft voldoende onderbouwd dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht anders dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. De bij dagvaarding geschetste werkzaamheden, waaronder een bespreking met gedaagden en haar verzekeraars ter beproeving van een minnelijke schikking, heeft Sweco niet betwist, zodat de gevorderde kosten voor toewijzing in aanmerking komen. Enexis heeft (subsidiair) vergoeding van de kosten op grond van het tarief van Voorwerk II gevorderd, zodat op basis van de thans toe te wijzen vordering een bedrag ad € 2.842,00 (twee punten van het toepasselijke liquidatietarief) zal worden toegewezen.
2.16.
Ten aanzien van de vergoeding van de expertisekosten van KEMA overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Ter beoordeling ligt voor of de gevorderde kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn.
2.17.
Naar het oordeel van de rechtbank was het voor Enexis, gelet op het op voorhand door Sweco en [Gedaagde 2] gevoerde verweer over de beveiliging van haar elektriciteitsnet, redelijkerwijs noodzakelijk om een deskundige in te schakelen en het verweer te kunnen toetsen. Voorts zijn de kosten naar hun omvang niet betwist door Sweco en [Gedaagde 2] en ook als redelijk aan te merken. Het verweer van Sweco dat Enexis de in de factuur van KEMA inbegrepen btw kan verrekenen en daarmee de btw geen schade vormt is niet weersproken, zodat de gevorderde schade exclusief btw zal worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 5.025,00.
Proceskosten
2.18.
Sweco en [Gedaagde 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Enexis op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 162,88
- griffierecht 3.829,00
- salaris advocaat 4.263,00 (3,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 8.254,88
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt Sweco en [Gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Enexis te betalen een bedrag van € 126.076,35, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 119.535,00 met ingang van 16 juni 2011 en over het bedrag van € 6.541,35 vanaf 7 oktober 2014 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Sweco en [Gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Enexis te betalen een bedrag van € 7.867,00 wegens buitengerechtelijke kosten;
3.3.
veroordeelt Sweco en [Gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Enexis tot op heden begroot op € 8.254,88, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt Sweco en [Gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Sweco en [Gedaagde 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Willemse, mr. F.E.J. Goffin en mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑01‑2018
Uitspraak 15‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Door onderaannemer van gedaagde sub 1 is bij de aanleg van een stadspark een middenspanningskabel van eiseres geraakt, waarna een stroomstoring is ontstaan en schade is geleden. Gedaagde sub 1 moet worden aangemerkt als grondroerder in de zin van de WION. Zij heeft de Klic-meilding gedaan en het contact met eiseres geacht. Gedaagde sub 1 heef niet aan haar zorgplicht op grond van de WION voldaan. Zij had een resultaatsverplichting ten aanzien van de lokalisering van kabels en leidingen die uit de Klic-tekening blijken en kan zich niet “verschuilen” achter [....] van eiseres. Zij mocht er niet van uitgaan dat [...] het hele gebied had gemarkeerd. Onderaannemer is ook als grondroerder aansprakelijk.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/162869 / HA ZA 14-502
Vonnis van 15 juni 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENEXIS B.V.,
statutair gevestigd te Rosmalen, mede kantoorhoudende te Zwolle,
eiseres,
procesadvocaat mr. A.J. van der Kolk te Zwolle,
advocaat mr. K. IJmker te Zwolle,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GRONTMIJ NEDERLAND B.V.,
gevestigd te De Bilt,
gedaagde,
advocaat mr. P.E. Bloemendal te Arnhem,
2. vennootschap onder firma
[gedaagde 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
procesadvocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
advocaat mr. M.B. Esseling te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Enexis en Grontmij en [gedaagde 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het vonnis in het incident ex artikel 843a Rv van 30 maart 2016 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Enexis is een regionale netbeheerder. Zij beheert de regionale elektriciteits- en gasnetten in grote delen van Noordoost- en Zuid-Nederland, waaronder ook het elektriciteitsnet in Zwolle.
2.2.
Grontmij is een bedrijf dat gespecialiseerd is in het verlenen van diensten en het verrichten van werkzaamheden op het gebied van milieu, infrastructuur, ruimtelijke inrichting, procestechniek, installaties en bouw.
2.3.
[gedaagde 2] drijft een onderneming die naast machineverhuur onder andere een loon- en agrarisch bedrijf, alsmede een grondverzetbedrijf exploiteert.
2.4.
Grontmij heeft op 13 juli 2010 met de gemeente Zwolle een overeenkomst gesloten voor de aanleg van een stadspark in het buurtschap Frankhuis, gelegen in het noordwesten van de stad Zwolle. Het werk bestond voornamelijk uit het plaatsen van een fietsbrug, vlonderpaden en straatmeubilair. Daaraan voorafgaand dienden onder meer sloop, bodemsanerings- en grondwerkzaamheden uitgevoerd te worden.
2.5.
Grontmij heeft de grondwerkzaamheden uitbesteed aan [gedaagde 2] : Grontmij heeft onder andere gebruik gemaakt van een graafmachine en een machinist van [gedaagde 2] .
2.6.
Op 19 juli 2010 heeft Grontmij een graafmelding gedaan en over de in het betreffende gebied aanwezige kabels en leidingen informatie opgevraagd bij het Kabel- en Leiding Informatie Centrum (KLIC), een zogenaamde KLIC-melding. Daarop heeft Grontmij informatie ontvangen over de zich in het door haar opgegeven werkgebied bevindende kabels en leidingen.
2.7.
Enexis heeft bij brief van 19 juli 2010 aan Grontmij gemeld dat zich in het door Grontmij genoemde gebied kabels en leidingen van Enexis bevinden, met daarbij gevoegd een tweetal kadastertekeningen. Enexis heeft daarnaast aan Grontmij meegedeeld dat zij het risico van de graafwerkzaamheden voor het ‘thema middenspanning’ inschat als ‘hoog’ en heeft Grontmij verzocht om voorafgaand aan de graafwerkzaamheden contact op te nemen met de heer [A] , medewerker ‘Preventie Aanwijs’ bij Enexis (hierna: [A] ).
2.8.
De werkzaamheden zijn op 9 augustus 2010 gestart.
2.9.
Grontmij heeft contact opgenomen met [A] . [A] is op 6 en 13 september 2010 ter plaatse geweest. Op het ‘Preventie formulier KLIC / Aanwijs’ heeft [A] over die werkzaamheden opgemerkt:
“In eerste instantie werd er gedacht dat er geen ms kabel lag toch maar contact gezocht, en er blijkt een hr ms kabel te liggen achter het Onderstation. Kabel met piketpalen uitgezet. Er is geen vooroverleg geweest, gekeken wordt of er een dam gemaakt moet worden of een aanpassing van de ms kabel. Op verzoek van aannemer op 13-9 kabels langs Frankhuisweg uitgezet en ms kabel vanuit woonwagenkamp ri. OS Frankhuis.”
2.10.
Op 10 mei 2011 omstreeks 13.06 uur heeft de heer [B] , machinist van [gedaagde 2] (hierna: [B] ), bij het verrichten van graafwerkzaamheden in voornoemd gebied een middenspanningskabel van Enexis geraakt, waarna een stroomstoring is ontstaan. [B] was op dat moment bezig om met behulp van een rupskraan een bestaande watergang te verbreden. De betreffende middenspanningskabel was niet gemarkeerd met piketpalen.
2.11.
Bij schrijven van 24 juni 2011 en 4 april 2012 heeft Enexis Grontmij en [gedaagde 2] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade als gevolg van de beschadiging van de middenspanningskabel (bestaande uit herstelkosten en aan klanten betaalde compensatievergoedingen) en hen gesommeerd tot vergoeding van de schade over te gaan.
2.12.
Grontmij en [gedaagde 2] hebben te kennen gegeven elke aansprakelijkheid van de hand te wijzen.
3. Het geschil
3.1.
Enexis vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van Grontmij en [gedaagde 2] tot betaling van € 283.578,57, te vermeerderen met de wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten (€ 6.775,00) en de kosten voor een extern expertiserapport van KEMA (€ 6.080,25). Tevens vordert Enexis hoofdelijke veroordeling van Grontmij en [gedaagde 2] in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Grontmij en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Akte Enexis 11 november 2015 en opvolgende aktes
4.1.
In het vonnis in het incident van 30 maart 2016 heeft de rechtbank de vraag of Enexis zich in haar ‘conclusie van antwoord incidentele vordering ex artikel 843a Rv tevens antwoordakte met betrekking tot producties en overlegging productie’ van 11 november 2015 op ontoelaatbare wijze heeft uitgelaten over (vrijwel) alle geschilpunten en de eventuele gevolgen die daaraan verbonden moeten worden naar de behandelend(e) rechter(s) in de hoofdzaak verwezen.
4.2.
Met Grontmij is de rechtbank van oordeel dat Enexis zich in haar antwoordakte onvoldoende heeft beperkt tot het geven van een reactie op de producties die door Grontmij bij conclusie van dupliek zijn overgelegd. Voor zover de akte ziet op de inhoud van het geschil in de hoofdzaak en niet op een directe reactie op de producties, waaronder het in dat stadium nog indienen van producties in de hoofdzaak, zal de rechtbank daaraan voorbijgaan. Hetzelfde gaat ook op voor zover Grontmij zich vervolgens in haar akte van 20 januari 2016 richt op de inhoud van het geschil in de hoofdzaak.
Grondslag van de vordering
4.3.
Enexis legt aan haar vordering ten grondslag dat de veroorzaakte schade aan de kabel op 10 mei 2011 een onrechtmatige daad oplevert van Grontmij en [gedaagde 2] wegens inbreuk op haar eigendomsrecht en het schenden van de zorgvuldigheidsnorm. Volgens Enexis hebben Grontmij en [gedaagde 2] niet aan hun onderzoeksplicht voldaan, aangezien zij niet alle leidingen van de tekeningen hebben gelokaliseerd en gemarkeerd met proefsleuven. Volgens haar is [gedaagde 2] voorts op grond van artikel 6:170 jo 6:162 BW aansprakelijk als werkgever van [B] en Grontmij als opdrachtgever (artikel 6:171 jo 6:162 BW).
Aansprakelijkheid Grontmij
4.4.
Volgens vaste rechtspraak rust op een ‘grondroerder’ een zorgplicht om zorgvuldig de ligging van de in de graaflocatie aanwezige kabels en leidingen vast te stellen (Hoge Raad 2 oktober 1998, ECLI: ZC2723). Daartoe dient de grondroerder een KLIC-melding te doen. Indien uit de tekeningen die de grondroerder naar aanleiding van die melding ontvangt blijkt dat zich in de graaflocatie kabels of leidingen bevinden, dient de grondroerder die te lokaliseren. Deze zorgplicht is vastgelegd in artikel 2 van de Wet informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten (WION).
4.5.
Bij de beoordeling van de vraag of Grontmij moet worden aangemerkt als grondroerder, wordt vooropgesteld dat ingevolge de WION de grondroerder degene is onder wiens verantwoordelijkheid of leiding de graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De rechtbank stelt vast dat de graafwerkzaamheden onder leiding van Grontmij zijn uitgevoerd. Voorts volgt uit de feitelijke gang van zaken dat Grontmij handelde als grondroerder. De KLIC-melding ten behoeve van het graafwerk is gedaan door Grontmij en de brief van Enexis met de kadastertekeningen (inhoudende informatie over de ligging van de kabels) is ontvangen en verwerkt door Grontmij. Naar aanleiding van een latere brief van Enexis over het risico van de graafwerkzaamheden, heeft Grontmij contact opgenomen met [A] . Een werknemer van Grontmij, [C], heeft met [A] besproken welke kabel(s) uitgezet diende(n) te worden. Het was ook Grontmij die proefsleuven heeft gegraven naar aanleiding van de uitgezette piketpalen door [A] . Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat Grontmij heeft gehandeld als grondroerder.
4.6.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of Grontmij als grondroerder aan haar zorgplicht op grond van de WION heeft voldaan. Anders dan Grontmij betoogt, is de lokaliseringsplicht van kabels en leidingen die uit de KLIC-tekening blijken een resultaatsverplichting en geen inspanningsverplichting. De kabels moeten immers feitelijk door de grondroerder gelokaliseerd worden (vgl. Hof Arnhem, 25 november 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BG9077, Rechtbank Amsterdam 5 maart 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1128). Dat zij contact heeft opgenomen met [A] om kabels te lokaliseren, ontheft haar niet van haar verplichting om te controleren of het hele graafgebied kabelvrij is aan de hand van de tekeningen en een feitelijke lokalisatie. Enexis heeft voldoende gemotiveerd heeft gesteld (en Grontmij heeft onvoldoende betwist) dat uit de tekeningen afdoende blijkt dat er ook middenspanningskabels (waaronder de beschadigde kabel) liggen in het graafgebied dat niet voorzien was van piketpalen. Onvoldoende betwist is dat de beschadigde kabel gemarkeerd stond op de kadastertekeningen. De stelling van Grontmij dat de kaarten onvoldoende duidelijk zouden zijn, poneert zij pas bij conclusie van dupliek en heeft zij niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.7.
Het verweer van Grontmij dat de afspraak met [A] zou zijn dat alle kabels in het hele gebied zouden worden uitgezet door [A] , passeert de rechtbank. Deze stelling wordt voldoende gemotiveerd betwist door Enexis, terwijl Grontmij haar stellingen op dit punt enkel onderbouwt met een ten tijde van de conclusie van dupliek afgelegde verklaring van [C]. Deze onderbouwing acht de rechtbank onvoldoende in het licht van de volgende omstandigheden. [A] heeft ten tijde van het uitvoeren van zijn werkzaamheden een verslag opgemaakt (rechtsoverweging 2.9), waaruit in het geheel niet is
op te maken dat de bedoeling was dat het hele gebied zou worden voorzien van piketpalen. Daarvoor geeft [A] ook een plausibele verklaring: de middenspanningskabel die hij had uitgezet in het noordelijk deel van het gebied liep in de vorm van een Z door het weiland met weinig tot geen referentiepunten, waardoor volgens hem het verzoek tot uitzetten van die kabels gerechtvaardigd was. Tevens zijn de piketpalen reeds in september 2010 uitgezet door [A] ter plaatse waar op korte termijn graafwerkzaamheden zouden plaatsvinden. De graafwerkzaamheden in het gebied van de kabelbeschadiging hebben pas in mei 2011 plaatsvonden. Gelet op een dergelijk tijdsverloop – waarin de situatie ter plaatse heeft kunnen wijzigen – is het naar het oordeel van de rechtbank onderdeel van de zorgplicht van Grontmij om alvorens met de graafwerkzaamheden aldaar aan te vangen, zich ervan te vergewissen dat er geen kabels in het gebied aanwezig waren. Dat heeft Grontmij nagelaten.
4.8.
Al met al was het aan Grontmij om zich aan de hand van de verstrekte tekeningen ervan te vergewissen dat ook daadwerkelijk het hele gebied was gemarkeerd door [A] . Enexis heeft aan haar informatieplicht voldaan door het verstrekken van de tekeningen met daarop de kabels en het uitzetten van piketpalen.
4.9.
Vaststaat dat Grontmij de beschadigde kabel voorafgaand aan de graafwerkzaamheden niet heeft gelokaliseerd en zich niet voldoende ervan heeft verzekerd dat het graafgebied vrij was van kabels en leidingen. Aldus heeft Grontmij jegens Enexis haar onderzoeksplicht en daarmee de zorgvuldigheidsnorm uit de WION geschonden en is zij om die reden reeds aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade.
Aansprakelijkheid [gedaagde 2]
4.10.
Ten aanzien van de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] overweegt de rechtbank als volgt. Enexis stelt zich – zo begrijpt de rechtbank – primair op het standpunt dat [gedaagde 2] is aan te merken als onderaannemer en daarmee (eveneens) als grondroerder. [gedaagde 2] betwist dat sprake is van een (onder)aanneemovereenkomst en voert aan dat sprake was van een gemengde overeenkomst (het verhuren van materieel en het inlenen van personeel). Volgens [gedaagde 2] kan [B] enkel aangemerkt worden als feitelijk graver, die werkte onder verantwoordelijkheid en leiding van Grontmij.
4.11.
De vraag die voorligt is of de overeenkomst tussen [gedaagde 2] en Grontmij dient te worden aangemerkt als een aanneemovereenkomst (artikel 7:750 BW) of als een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW). Uit de door [gedaagde 2] als productie 1 overgelegde conclusie van antwoord van Grontmij en de daarbij behorende productie 1 volgt dat de opdracht van Grontmij aan [gedaagde 2] zag op meer dan alleen het uitlenen van personeel en het inhuren van machines. De overeenkomst zag op het grondwerk van de opdracht die Grontmij van de gemeente had gekregen, zoals het ontgraven, vervoeren en verwerken van grond. Dit betreft het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard en niet op het enkel uitlenen van personeel en het inhuren van machines. [gedaagde 2] heeft haar standpunt dat het ging om een gemengde overeenkomst daarom onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
4.12.
Als (onder)aannemer dient [gedaagde 2] eveneens te worden aangemerkt als grondroerder in de zin van de WION. Onder haar verantwoordelijkheid zijn immers de graafwerkzaamheden uitgevoerd, ook al ligt kennelijk de (dagelijkse) leiding en instructiebevoegdheid bij Grontmij. Uit de memorie van toelichting bij de WION volgt ook dat meerdere partijen kunnen voldoen aan het begrip grondroerder. In een dergelijk geval rust op beide partijen de verplichting om te voldoen aan de bepalingen van de WION. Zij kunnen bijvoorbeeld afspraken maken over wie de KLIC-melding doet, maar op beiden rust de verplichting te controleren of aan de onderzoeksplicht van de WION is voldaan.
4.13.
Onder die omstandigheden was het dan ook aan [gedaagde 2] (althans haar ter plaatse aanwezige werknemer) om te controleren of Grontmij aan de onderzoeksplicht, bestaande uit het lokaliseren van de kabels in het graafgebied, had voldaan. De enkele mededeling van Grontmij dat in het graafgebied geen kabels aanwezig zouden zijn, is onvoldoende om aan te nemen dat dit feitelijk klopt. [gedaagde 2] had aan de hand van de aanwezige kadastertekeningen, waarop de beschadigde kabel (zo is onbetwist gebleven) gemarkeerd stond, moeten vaststellen of er kabels aanwezig in het gebied waren en zo ja, waar. Op [gedaagde 2] rustte als grondroerder eveneens de lokaliseringsplicht en zij kan zich ten aanzien van Enexis niet op mededelingen van Grontmij beroepen. Aldus heeft [gedaagde 2] eveneens jegens Enexis haar onderzoeksplicht en daarmee de zorgvuldigheidsnorm uit de WION geschonden en is zij om die reden aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade.
Causaal verband – compensatievergoedingen
4.14.
Ten aanzien van de compensatievergoedingen die Enexis stelt te hebben uitgekeerd, hebben Grontmij en [gedaagde 2] aangevoerd dat het causaal verband met de normschending ontbreekt. Volgens Grontmij en [gedaagde 2] zou de door Enexis gevorderde schade wegens compensatievergoedingen niet of slechts gedeeltelijk zijn ontstaan indien de beveiliging van het elektriciteitsnet goed zou hebben gefunctioneerd en Enexis de storing voldoende voortvarend zou hebben verholpen.
4.15.
Niet in geschil is dat indien de kabels bij de graafwerkzaamheden op 10 mei 2011 niet door [B] zouden zijn beschadigd, Enexis geen compensatievergoedingen verschuldigd zou zijn geweest. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat daarmee het causaal verband (condicio sine qua non-verband) tussen de kabelbeschadiging en de door de daarop volgende stroomstoringen verschuldigd geworden compensatievergoedingen vast (HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2935). De schade die bestaat uit de door de netbeheerder betaalde compensatievergoedingen, kan aan de schadeveroorzaker als een gevolg van de kabelbeschadiging worden toegerekend. De schade is het gevolg van een zaaksbeschadiging. Stroomstoringen en daardoor verschuldigd geworden compensatievergoedingen moeten worden aangemerkt als een voorzienbaar gevolg van die zaaksbeschadiging. Er kan niet zonder meer van uit worden uitgegaan dat die vergoedingen het gevolg zijn van een niet-adequate organisatie van de netbeheerder en dat zij hem om die reden in redelijkheid niet (meer) als een gevolg van de kabelbeschadiging kunnen worden toegerekend.
4.16.
Het verweer van Grontmij en [gedaagde 2] dat de schade het gevolg is van onvoldoende beveiliging van het elektriciteitsnet en/of een niet-adequate organisatie van Enexis, moet worden aangemerkt als een beroep op eigen schuld in de zin van art. 6:101 BW. De rechtbank zal dit verweer hieronder verder bespreken.
4.17.
Al met al is sprake van een onrechtmatige daad van Grontmij en [gedaagde 2] die ook aan hen is toe te rekenen.
Hoogte schadevergoeding – herstelkosten
4.18.
Ten aanzien van de gevorderde herstelkosten voeren Grontmij en [gedaagde 2] aan dat Enexis deze schadepost onvoldoende heeft onderbouwd. Zij betwist dat de herstelkosten (volledig) verband houden met het herstel van de beschadigde middenspanningskabel op 10 mei 2011. In dat kader heeft Enexis een verklaring van een medewerker overgelegd met uitleg over de verrichte werkzaamheden en uitdraaien van de uren van de monteurs, uitvoerders/meettechnici, de materiaalkosten en kosten voor inleen bij derden.
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Enexis met het overleggen van de urenstaten in combinatie met de verklaring van haar medewerker de uren van haar monteurs en uitvoerders voldoende onderbouwd. Onvoldoende is betwist dat deze uren, mede gelet op de uitleg van de medewerker dat er vele omstandigheden waren die maakten dat er veel extra tijd zat in de werkzaamheden, zoals het opzoeken van de storing, de grootte van het kabeltracé, het soort kabel en het testen van de beveiliging, niet in redelijkheid zijn gemaakt. Voor zover Grontmij en [gedaagde 2] van mening zijn dat Enexis niet voortvarend genoeg is geweest met het verhelpen van de stroomstoring, zal dat verweer niet hier, maar onder de beoordeling van de eigen schuld aan de orde komen.
4.20.
Voorts geldt dat de schade van Enexis door het beschadigen van de kabel wordt begroot op de objectieve herstelkosten, ongeacht of zij tot vervanging of reparatie overgaat, dan wel of zij een en ander door eigen personeel laat uitvoeren (vgl. HR 16 juni 1961, NJ 1961, 444). Het betoog van Grontmij en [gedaagde 2] dat de interne loonkosten van Enexis geen schade vormen, omdat niet gesteld of gebleken is dat Enexis de monteurs en uitvoerders niet ook had moeten betalen als de kabelschade zich niet had voorgedaan, gaat om die reden niet op.
4.21.
De materiaalkosten zullen eveneens als voldoende onderbouwd worden toegewezen. Ten aanzien van de geleende kraan bij Grondverzetbedrijf [D] geldt dat deze post tot een bedrag van € 462,16 voldoende is onderbouwd. Het resterende deel van € 46,22 zal worden afgewezen. Het verweer van Grontmij en [gedaagde 2] dat een rupskraan van [gedaagde 2] zou zijn gebruikt - en daardoor het inlenen van een kraan bij een derde niet noodzakelijk was - is tardief, aangezien dit pas bij conclusie van dupliek is aangevoerd, terwijl deze post reeds bij conclusie van antwoord bekend was en Enexis op dit verweer niet meer heeft kunnen reageren.
4.22.
Met Grontmij en [gedaagde 2] is de rechtbank van oordeel dat Enexis heeft nagelaten de posten ‘herstel tekenwerk’, ‘klic melding’ en ‘handlingskosten’ te onderbouwen. Deze posten ten bedrage van in totaal € 351,00 zullen worden afgewezen.
4.23.
Al met al betekent dit dat – behoudens het hierna te bespreken eigen schuld- verweer – een bedrag van € 6.541,35 (€ 6.938,57 -/- € 397,22) voor toewijzing gereed ligt wegens herstelkosten van de beschadigde kabel.
Hoogte schadevergoeding – compensatievergoedingen
4.24.
Grontmij en [gedaagde 2] hebben voorts aangevoerd dat Enexis de aard en omvang van de compensatievergoedingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat ook niet is gebleken dat Enexis de vergoedingen daadwerkelijk heeft betaald.
4.25.
Enexis heeft een overzicht (productie 21 bij conclusie van repliek) overgelegd met een berekening van de compensatievergoedingen per aansluiting. Uit dit overzicht kan de rechtbank echter niet opmaken waar de betreffende aansluitingen zich bevinden en hoelang deze zijn getroffen door de stroomstoring. Bovendien kan uit dit overzicht noch uit het document zoals overgelegd bij productie 23 bij conclusie van repliek objectief worden opgemaakt dat Enexis de vergoedingen daadwerkelijk heeft betaald. Hoewel Enexis voldoende heeft onderbouwd dat zij compensatievergoedingen op grond van de Netcode verschuldigd was aan derden vanwege de stroomuitval, ziet de rechtbank aanleiding om gelet op de gemotiveerde betwisting van Grontmij en [gedaagde 2] Enexis in de gelegenheid te stellen bij akte nadere informatie te verstrekken. Deze informatie dient zoals gezegd te zien op objectief vast te stellen gegevens waaruit volgt dat Enexis de vergoedingen heeft betaald, waar de betreffende aansluitingen zich bevonden en hoe lang deze zijn getroffen door de stroomstoring. Na het verstrekken van deze informatie krijgen Grontmij en [gedaagde 2] de gelegenheid hierop te reageren, waarna de rechtbank de hoogte van de schade uit hoofde van de compensatievergoedingen zal vaststellen (met inachtneming van het hierna te bespreken eigen schuld verweer).
Eigen schuld Enexis
4.26.
Zoals hiervoor is overwogen, wordt het verweer van Grontmij en [gedaagde 2] dat het elektriciteitsnetwerk van Enexis niet naar behoren functioneerde en dat Enexis de storing niet voortvarend heeft verholpen, aangemerkt als een eigen schuld-verweer in de zin van artikel 6:101 BW. Dit verweer zal de rechtbank hieronder bespreken. Tevens voeren Grontmij en [gedaagde 2] aan dat Enexis heeft nagelaten alle in het werkgebied aanwezige kabels en leidingen te traceren en te markeren en dat Enexis Grontmij er niet voor heeft gewaarschuwd dat [A] de kabels en leidingen in het zuidelijke deel had overgeslagen. Deze verweren heeft de rechtbank reeds in het vorenstaande besproken: het was aan Grontmij en [gedaagde 2] om de kabels en leidingen te lokaliseren als onderdeel van haar onderzoeksplicht en dat kan zij niet afwentelen op Enexis. Bij onduidelijkheden (op basis van de kadastertekeningen) hadden zij bij Enexis aan de bel moeten trekken. Bij Grontmij lag dus het initiatief en niet bij Enexis.
4.27.
Op grond van artikel 6:101 BW wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, indien de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. De stelplicht en de bewijslast van de feiten die Grontmij en [gedaagde 2] daartoe aanvoeren rusten op Grontmij en [gedaagde 2] , aangezien zij zich beroepen op vermindering van hun vergoedingsplicht.
4.28.
De stelling van Grontmij en [gedaagde 2] dat Enexis de stroomstoring niet voortvarend zou hebben verholpen, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Zo hebben Grontmij en [gedaagde 2] onvoldoende onderbouwd dat, op welk tijdstip en aan wie Grontmij de schade zou hebben gemeld bij Enexis, laat staan dat dit op een eerder tijdstop was dan het moment waarop Enexis de locatie van de beschadigde kabel had ontdekt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat Enexis op basis van de bij haar bekend zijnde storingsgegevens de oorzaak moest achterhalen. Onvoldoende betwist is dat dit de nodige tijd met zich brengt. Weliswaar had Grontmij een KLIC-melding gedaan, maar die dateerde van 19 juli 2010, bijna een jaar voor het incident. Het kan dan ook niet aan Enexis worden tegengeworpen dat zij niet direct actie heeft ondernomen richting het betreffende graafgebied, maar eerst alle mogelijke oorzaken heeft onderzocht. Het is evident dat daarbij tijd verloren is gegaan, maar dat kan onder de gegeven omstandigheden niet aan Enexis worden toegerekend. Dat zij daarbij medewerkers buiten werktijd heeft moeten inschakelen, om de oorzaak zo snel mogelijk te vinden, is ook geen omstandigheid die aan Enexis moet worden toegerekend.
4.29.
Ten slotte de stelling van Grontmij en [gedaagde 2] dat de beveiliging van het elektriciteitsnetwerk van Enexis onvoldoende heeft gefunctioneerd op 10 mei 2011, waardoor de stroomstoring langer heeft geduurd en een grotere omvang had dan nodig was. Indien die stelling komt vast te staan, levert dit naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid op die aan Enexis kan worden toegerekend en die kan leiden tot vermindering van de vergoedingsplicht (ten aanzien van de compensatievergoedingen) aan de zijde van Grontmij en [gedaagde 2] .
4.30.
Grontmij en [gedaagde 2] hebben op dit punt verwezen naar diverse brieven van de verzekeraar van Grontmij, Cunningham Lindsey. Cunningham plaatst op essentiële onderdelen gemotiveerd kanttekeningen bij de rapporten en aanvullende reacties van KEMA en Smit Transformatoren, die door Enexis zijn overgelegd.
4.31.
Onder verwijzing naar het rapport van KEMA hadden volgens Grontmij en [gedaagde 2] bij een beschadiging van een middenspanningskabel zoals in het onderhavige geval twee beveiligingen moeten worden aangesproken: de overstroombeveiliging en de differentiaalbeveiliging, die reageren op respectievelijk kortsluiting dan wel overbelasting en een verschil tussen de heen- en teruggaande stroom. Worden de overstroom- en differentiaalbeveiliging aangesproken, dan leidt dat enkel tot een afschakeling van het gestoorde kabelcircuit en dus tot een stroomstoring van relatief beperkte omvang, die bovendien eenvoudig kan worden verholpen, aldus Grontmij en [gedaagde 2] . Naast de overstroom- en differentiaalbeveiliging is echter ook het stromingsrelais in de HS/MS transformator aangesproken. Deze beveiliging zorgt niet alleen voor de afschakeling van één kabelcircuit, maar van de volledige transformator.
4.32.
KEMA en Cunningham zijn het erover eens dat het aanspreken van het stromingsrelais onverwacht was. KEMA heeft een aantal hypotheses onderzocht waarom het stromingsrelais is aangesproken en daaruit geconcludeerd dat het beveiligingsconcept van Enexis logisch en correct was en dat de afschakeling door het stromingsrelais van de regelschakelaar niet het gevolg was van een conceptuele fout. Tevens heeft Smit Transformatoren schriftelijk bevestigd dat het onderzochte stromingsrelais geen afwijkingen vertoonde. Cunningham wijst er – kort samengevat – op dat relevante informatie ontbreekt, dat er slechts vanuit aannames wordt geredeneerd en dat eenduidige objectieve conclusies nog altijd ontbreken.
4.33.
De rechtbank stelt vast dat Grontmij en [gedaagde 2] niet zijn betrokken bij de onderzoeksrapporten van KEMA en Smit Transformatoren en dat zij de deugdelijkheid en de inhoud van de door Enexis ingebrachte rapporten gemotiveerd betwisten. Aangezien partijen twisten over de vraag of het stromingsrelais naar behoren functioneerde en of de beveiligingsinstellingen ten tijde van de beschadiging van de kabel voldeden aan de vereisten, acht de rechtbank gelet op de specifieke materie een onafhankelijk deskundigenbericht noodzakelijk. Indien uit het deskundigenrapport volgt dat de beveiliging van het elektriciteitsnetwerk (althans het stromingsrelais) onvoldoende was en dat daardoor de stroomstoring langer heeft geduurd dan gebruikelijk is als gevolg van een beschadiging van een middenspanningskabel, kan dit namelijk leiden tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht voor wat betreft de compensatievergoedingen.
4.34.
Voordat de rechtbank overgaat tot het gelasten van een deskundigenbericht, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal deskundigen en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Gelet op het specifieke specialisme verzoekt de rechtbank partijen zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Zij dienen daarbij te vermelden over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.35.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van elektrotechniek en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
- 1.
Welke beveiligingen van het elektriciteitsnetwerk worden onder normale omstandigheden aangesproken bij beschadiging van een middenspanningskabel?
- 2.
Waarom is het stromingsrelais van de HS/MS transformator van Enexis in Zwolle Frankhuis aangesproken op 10 mei 2011 en kan dit worden aangemerkt als een fout?
- 3.
Functioneerden de overstroombeveiliging, de differentiaalbeveiliging en het stromingsrelais van Enexis in het betreffende gebied voldoende ten tijde van de kabelbeschadiging op 10 mei 2011?
- 4.
Voldeden de instellingen van de overstroombeveiliging, de differentiaalbeveiliging en het stromingsrelais ten tijde van de kabelbeschadiging op 10 mei 2011 aan de daaraan te stellen eisen?
- 5.
Voor zover naar uw mening de overstroombeveiliging, de differentiaalbeveiliging en/of het stromingsrelais of de instellingen daarvan niet (geheel) voldeden aan de daaraan te stellen eisen, heeft dit gevolgen gehad voor de omvang en duur van de stroomstoring op 10 mei 2011? Zo ja, wat is naar schatting het verschil in omvang en duur met het geval dat de beveiliging wel aan de vereisten voldeed?
- 6.
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.36.
De rechtbank ziet in de bewijslastverdeling ten aanzien van het eigen schuld-verweer aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de gedaagde partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door Grontmij en [gedaagde 2] moeten worden betaald.
4.37.
Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.
4.38.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 juli 2016 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage en de onder 4.35 en 4.36 genoemde vragen;
5.2.
bepaalt dat de zaak eveneens op voornoemde roldatum zal komen voor het nemen van een akte aan de zijde Enexis over hetgeen is vermeld onder 4.25, waarna Grontmij en [gedaagde 2] in de gelegenheid zullen worden gesteld een antwoordakte te nemen;
5.3.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. F.E.J. Goffin en mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 15 juni 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑06‑2016
type:coll: