Rb. Zeeland-West-Brabant, 04-05-2017, nr. AWB 16, 9030 & 16, 9031
ECLI:NL:RBZWB:2017:2721
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
04-05-2017
- Zaaknummer
AWB 16_9030 & 16_9031
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2017:2721, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04‑05‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:1041, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 04‑05‑2017
Inhoudsindicatie
KINDER
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 16/9030 en 16/9031 KINDER
uitspraak van 21 april 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: mr. M.E. González-Pérez,
en
de Belastingdienst/Toeslagen (de Belastingdienst), verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 8 oktober 2016 (bestreden besluiten) van de Belastingdienst/Toeslagen inzake stopzetting van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Mhamdi.
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft op 20 februari 2007 een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende jaren. Eiseres heeft op 1 oktober 2012 voor de opvang van haar twee kinderen [naam kind1] en [naam kind2] een overeenkomst gesloten met gastouderbureau [naam gastouderbureau] . Mevrouw [naam gastouder] was de gastouder van haar kinderen.
Bij besluit van 28 december 2012 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 toegekend van € 12.836,-. De toegekende voorschotten zijn door de Belastingdienst/Toeslagen bij besluiten van 12 februari 2013 en 9 juli 2013 herzien en in het laatste besluit vastgesteld op € 9.508,-.
Bij besluit van 27 december 2013 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 toegekend van € 10.046,-. De toegekende voorschotten zijn bij besluiten van 21 juni 2014 en 21 augustus 2014 herzien en in het laatste besluit vastgesteld op € 6.762,-.
Bij besluit van 15 september 2014 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres medegedeeld dat de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2013 en 2014 is stopgezet, omdat eiseres niet gereageerd heeft op het verzoek om bewijsstukken over te leggen.
Eiseres heeft bij brief van 17 september 2014 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 21 oktober 2014 is het voorschot voor het jaar 2014 door de Belastingdienst/Toeslagen herzien en vastgesteld op nihil.
Bij brieven van 15 september 2016 heeft eiseres op verzoek van de Belastingdienst/ Toeslagen nadere bewijsstukken met betrekking tot de facturen en betalingen van de opvang ingediend.
Bij de bestreden besluiten heeft de Belastingdienst/Toeslagen de bezwaren van eiseres tegen de stopzetting van de kinderopvangtoeslag voor het toeslagjaar 2013 ongegrond verklaard en voor het toeslagjaar 2014 gegrond verklaard.
Bij besluit van 4 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 definitief vastgesteld op € 7.451,-.
2. Eiseres heeft in beroep ten aanzien van het toeslagjaar 2013 aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag ten onrechte heeft teruggevorderd. Er had niet mogen worden uitgegaan van de jaaropgave van Gastouderbureau [naam gastouderbureau] . Eiseres had minder toeslag aangevraagd en heeft de kosten gemaakt die ze had moeten maken voor de ontvangen toeslag.
Ten aanzien van het toeslagjaar 2014 heeft eiseres in beroep aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag niet had mogen stopzetten, maar over had moeten gaan tot opschorting. Eiseres is nimmer gemaand om aanvullende informatie aan te leveren. De handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen en het besluit zijn onrechtmatig. Eiseres verzocht via de belastingtelefoon om uitleg, maar kreeg die niet. Het bezwaar van eiseres is 2,5 jaar blijven liggen. Al die tijd kon eiseres geen toeslag krijgen. Nadat het bezwaar van eiseres gegrond is verklaard, is voor het toeslagjaar 2014 slechts toeslag toegekend tot aan de datum van stopzetting. De periode daarna wordt niet genoemd. De stopzetting is disproportioneel en eiseres en haar gastouder zijn in de problemen geraakt. Ook is geen proceskostenvergoeding in bezwaar toegekend.
Eiseres verzoekt vernietiging van de bestreden besluiten, toekenning van kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013, vergoeding van proceskosten in bezwaar en beroep en vergoeding van het griffierecht.
3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
* kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;
* gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt;
* gastouder: de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt;
* ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft (a) kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of (b) gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid van de Wkkp is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van (a) de draagkracht, en (b) de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1° het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2° de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3° de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau en de ouder.
Ingevolge artikel 1.3, tweede lid, van de Wkkp is, voor zover hier van belang, op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 5 van die wet op wijzigingen in de kosten van kinderopvang per kind, bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel b.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir (zoals dit artikel gold tot 1 januari 2014) en artikel 16, vijfde lid, van de Awir (zoals dit artikel geldt vanaf 1 januari 2014) kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 16, vijfde lid, van de Awir (zoals dat artikel gold tot 1 januari 2014) en artikel 16, zesde lid, van de Awir (zoals dat artikel geldt vanaf 1 januari 2014) kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
4. Kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013
4.1
Voorafgaand aan beoordeling van de beroepsgronden merkt de rechtbank op dat de Belastingdienst/Toeslagen in het primaire besluit van 15 september 2014 de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 heeft stopgezet. Nu op die datum de voorschotten al zijn uitbetaald, kan geen sprake zijn van stopzetten van de voorschotten. In het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013, omdat zij niet alle kosten en betalingen heeft aangetoond. De rechtbank maakt hieruit op dat ter beoordeling voorligt of eiseres recht had op kinderopvangtoeslag.
4.2
In geschil is of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij gastouderbureau [naam gastouderbureau] kosten heeft gemaakt voor kinderopvang voor het toeslagjaar 2013, waarop het voorschot kinderopvangtoeslag is gebaseerd, en of zij deze kosten heeft betaald.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6772) en van 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1283), volgt uit artikel 18 van de Awir, in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van zulke opvang heeft gehad, wat de hoogte ervan is en dat hij de kosten geheel heeft voldaan.
4.4
Uit de jaaropgave 2013 blijkt dat de totale kosten voor de opvang van de kinderen van eiseres in 2013 € 15.096,40 bedroegen en dat daarin een bedrag van € 1.200,- aan bureaukosten is inbegrepen. De te betalen vergoeding aan de gastouder bedroeg dus € 13.896,40.
4.5
De rechtbank leidt uit de door eiseres overgelegde bankafschriften met betrekking tot 2013 af dat eiseres in totaal € 9.531,42 heeft betaald aan gastouderbureau [naam gastouderbureau] , waaronder het volledige bedrag van € 1.200,- aan bureaukosten en een bedrag van € 8.331,42 aan de gastouder.
Eiseres heeft niet aangetoond dat zij het resterende bedrag van (€ 13.896,40 - € 8.331,42 =)€ 5.564,98 ook aan de gastouder heeft betaald. De rechtbank is daarnaast uit de bankafschriften weliswaar gebleken van een betaling van € 845,-, maar uit de omschrijving van de betaling kan niet worden opgemaakt dat deze betrekking heeft op kinderopvang voor het jaar 2013. Als dit bedrag wel zou moeten worden toegerekend aan het jaar 2013 is daarmee nog steeds niet aangetoond dat het resterende bedrag is betaald.
Het voorgaande betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang over 2013 heeft voldaan.
4.6
Dat eiseres kan aantonen dat zij een gedeelte van de kosten van kinderopvang bij de gastouder over 2013 wel heeft voldaan, betekent niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 2 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1114), overweegt de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming baseert op de tussen partijen gemaakte afspraken, die ingevolge artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij wordt opgemerkt dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken. De Belastingdienst/Toeslagen is (naar algemeen gebruik) bereid de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
Eiseres heeft als bijlage bij het bezwaarschrift en in reactie op het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen van 27 juli 2016 gegevens, waaronder de jaaropgaven, verstrekt waaruit de door haar gemaakte afspraken over kinderopvang blijken. Nu het bedrag aan kosten dat eiseres blijkens deze gegevens verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de aantoonbaar betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat eiseres over 2013 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor de kosten van gastouderopvang. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dus terecht bepaald dat eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor deze kosten.
4.7
De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres inzake de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep van eiseres betreffende het toeslagjaar 2013 dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
5. Kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014
5.1
Uit de stukken volgt dat bij besluit van 8 oktober 2016 de Belastingdienst/ Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen de stopzetting van het voorschot kinderopvangtoeslag gegrond heeft verklaard. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen verklaard dat uit de gegrondverklaring van het bezwaar een toekenning kinderopvangtoeslag volgt, waarvan de uitwerking in dit geval is weergegeven in de definitieve berekening. De rechtbank maakt hieruit op dat van een voltooide besluitvorming in bezwaar pas sprake was nadat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 4 november 2016, waarbij het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 definitief is vastgesteld op € 7.451,-, had genomen. Dit besluit van 4 november 2016 vormt dan ook samen met het besluit van 8 oktober 2016 de beslissing op bezwaar (bestreden besluit).
5.2
Desgevraagd heeft eiseres aangevoerd dat zij belang heeft bij de behandeling van het onderhavige beroep, omdat de Belastingdienst/Toeslagen volgens eiseres niet over het gehele jaar 2014 kinderopvangtoeslag heeft toegekend, maar slechts tot de datum van stopzetting. Eiseres beroept zich op de uitspraak van de AbRS van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:589), waarvan een afschrift ter zitting is overgelegd.
5.3
In deze uitspraak heeft de AbRS een uitzondering gemaakt op het uitgangspunt dat de kosten voor het hele lopende jaar moeten zijn voldaan, als sprake is van stopzetting van de voorschotten lopende het toeslagjaar. Volgens de AbRS was bij het stopzetten van de voorschotten niet de vereiste zorgvuldigheid betracht door de Belastingdienst/Toeslagen. Dit leidt ertoe dat over de periode vóór de stopzetting en over de periode ná de stopzetting afzonderlijk moet worden bezien of is voldaan aan de voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen.
5.4
Ter zitting is door de Belastingdienst/Toeslagen gesteld dat bij het vaststellen van het recht op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 is uitgegaan van de door eiseres overgelegde gegevens die zien op de opvang over het gehele toeslagjaar. De stelling van eiseres dat slechts tot de datum van stopzetting toeslag is toegekend, treft dan ook geen doel. Eiseres heeft noch gesteld, noch aangetoond dat zij meer kosten heeft gemaakt dan volgt uit de in bezwaar overgelegde gegevens. De uitspraak van de AbRS van 8 maart 2017 betreft een andere situatie, die in dit geval niet van toepassing is.
5.5
De gronden van eiseres met betrekking tot het handelen van de Belastingdienst/ Toeslagen en de disproportionaliteit van de stopzetting kunnen niet bewerkstelligen dat eiseres meer toeslag wordt toegekend dan de maximale toeslag die al is vastgesteld en behoeven dan ook geen bespreking.
5.6
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij geen proceskostenvergoeding heeft gekregen in bezwaar overweegt de rechtbank als volgt.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft eiseres gevraagd gegevens omtrent de opvang en betaling van de kosten over te leggen alvorens de kinderopvangtoeslag stop te zetten. Dat eiseres de gevraagde gegevens niet voor de stopzetting, maar tijdens de bezwaarprocedure heeft ingediend, maakt niet dat de stopzetting onrechtmatig was. Ondanks dat het overleggen van de gegevens heeft geleid tot gegrondverklaring van het bezwaar, is niet voldaan aan de vereisten van artikel 7:15 van de Awb, namelijk dat sprake is van een herroeping van het primaire besluit wegens een aan de Belastingdienst/Toeslagen te wijten onrechtmatigheid. Daarbij komt dat eiseres desgevraagd ter zitting geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft benoemd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht geen proceskostenvergoeding in bewaar toegekend.
5.7
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit ten aanzien van het toeslagjaar 2014 in rechte stand kan houden en dat het beroep hiertegen ongegrond zal worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. van Kralingen, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.