ABRvS, 16-04-2014, nr. 201210981/1/A2
ECLI:NL:RVS:2014:1283
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-04-2014
- Zaaknummer
201210981/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1283, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑04‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 juli 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] over het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op € 6.906,00.
201210981/1/A2.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 16 oktober 2012 in zaak nr. 12/4113 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).
Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] over het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op € 6.906,00.
Hiertegen heeft [appellante] bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 oktober 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] over het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag wederom herzien en vastgesteld op € 7.931,00.
Bij besluit van 12 maart 2012, aangevuld bij besluit van 24 maart 2012, heeft de Belastingdienst het door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c en n, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5, eerste lid, aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag onderscheidenlijk een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft; en onder kinderopvangtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder j, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) in de kosten van kinderopvang.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht;
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 26, voor zover thans van belang, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag.
2. Op 19 augustus 2007 heeft [appellante] een aanvraag om kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2007 ingediend. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij gebruik maakt van kinderopvang in kindercentrum Okidoki. Op basis van deze aanvraag heeft de Belastingdienst de verlening van voorschotten kinderopvangtoeslag gecontinueerd over 2008.
Op 2 mei 2008 heeft [appellante] aan de Belastingdienst doorgegeven dat zij tevens sinds 1 januari 2008 gebruik maakt van gastouderopvang door bemiddeling van gastouderbureau Darkom te Zwijndrecht. Over de periode van 1 september 2008 tot en met 31 december 2008 heeft [appellante] gebruik gemaakt van gastouderopvang door bemiddeling van gastouderbureau Wij kids te Zwijndrecht.
Bij brief van 5 januari 2012 heeft de Belastingdienst gevraagd om een kopie van elke overeenkomst tussen [appellante] en het gastouderbureau over 2008 en kopieën van bankafschriften waaruit blijkt dat zij in 2008 kosten van kinderopvang heeft gemaakt.
Aan het besluit van 12 maart 2012 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellante] geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag voor de in 2008 genoten gastouderopvang, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij in dat jaar kosten voor kinderopvang bij de gastouder heeft gehad. Het te veel ontvangen voorschot moet [appellante] om die reden terugbetalen, aldus de Belastingdienst.
Bij besluit van 24 maart 2012 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] over het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op € 4.792,00. Deze tegemoetkoming is gebaseerd op de kosten van kinderopvang in kindercentrum Okidoki.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij in 2008 de door haar aan de Belastingdienst opgegeven kosten van kinderopvang bij de gastouder heeft gehad. Zij wijst daartoe op de door haar overgelegde bankafschriften en voert aan dat zij hiermee heeft aangetoond dat zij de gastouder en het gastouderbureau heeft betaald en dus kosten van zulke kinderopvang heeft gemaakt. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst bij de vaststelling van het voorschot kinderopvangtoeslag rekening had moeten houden met het bedrag aan kosten van kinderopvang bij de gastouder dat door haar wel is aangetoond en de Belastingdienst het voorschot slechts dienovereenkomstig had mogen verlagen.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
3.2. Niet in geschil is dat uit de door de [appellante] overgelegde bankafschriften volgt dat zij de op de jaaropgaven van Darkom en Wij kids vermelde bedragen aan bureaukosten, dan wel begeleidingskosten, van onderscheidenlijk € 499,80 en € 242,76 heeft voldaan aan beide gastouderbureaus. Uit die bankafschriften valt verder op te maken dat van de bankrekening van [appellante] in 2008 betalingen zijn verricht aan de gastouder tot een bedrag van in totaal € 2.800,00. Deze betalingen komen niet overeen met het maandelijkse aantal afgenomen uren gastouderopvang, als vermeld op de facturen van de gastouderbureaus. Nu bovendien uit de bankafschriften niet valt af te leiden op welke maanden de betalingen aan de gastouder betrekking hebben, mocht de Belastingdienst een vergelijking maken tussen het totale bedrag van de in 2008 door [appellante] voldane kosten en de uit de overeenkomsten met de gastouderbureaus voortvloeiende kosten.
Op grond van de jaaropgaven bedroegen de door [appellante] verschuldigde kosten van kinderopvang via Darkom en Wij kids in totaal € 3.806,40. Uit het voorgaande volgt dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang die zij aan de Belastingdienst heeft opgegeven en volgens de jaaropgaven in 2008 verschuldigd was, heeft betaald.
3.3. Dat [appellante] kan aantonen dat zij een gedeelte van de kosten van kinderopvang bij de gastouder over 2008 wel heeft voldaan, wat daar ook van zij, betekent, anders dan zij betoogt, niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Onder verwijzing naar de uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2 overweegt de Afdeling dat de Belastingdienst zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming baseert op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52 van de Wko, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst evenwel te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
[appellante] heeft in reactie op het verzoek van de Belastingdienst van 5 januari 2012 gegevens, waaronder de jaaropgaven, verstrekt waaruit de door haar gemaakte afspraken over kinderopvang blijken. Nu het bedrag aan kosten dat [appellante] blijkens deze gegevens verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de aantoonbaar betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Wko heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat [appellante] over 2008 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor de kosten van gastouderopvang. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst terecht heeft bepaald dat [appellante] geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag voor deze kosten.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellante], dat de Belastingdienst van terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde voorschotten moet afzien, omdat zij werkloos is geraakt en het bedrag van de terugvordering niet kan betalen, slaagt evenmin. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 maart 2011 in zaak nr. 201007422/1/H2) is de Belastingdienst niet bevoegd van terugvordering af te zien, indien - als in dit geval - een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201108511/1/A2) is kwijtschelding van het verschuldigde bedrag derhalve niet mogelijk.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Koster
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
710.