HvJ 18 januari 2018, Stadion Amsterdam C.V., C-463/16, ECLI:EU:C:2018:22.
HR, 08-11-2019, nr. 18/00405
18/00405
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-11-2019
- Zaaknummer
18/00405
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1724, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑11‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2017:5774
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑11‑2019
- Vindplaatsen
NTFR 2019/2797 met annotatie van Mr. C.C. van den Berg
V-N 2019/54.21 met annotatie van Redactie
NLF 2019/2518 met annotatie van John Gruson
BNB 2020/1 met annotatie van C.J. HUMMEL
FED 2020/17 met annotatie van M.M.W.D. Merkx
Uitspraak 08‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 9, en post b.12 van Tabel I, Wet OB 1968; art. 98, en post 12bis van Bijlage III, BTW-richtlijn 2006; verstrekking van alcoholhoudende dranken valt niet onder verlaagde tarief, ook niet indien deze tegelijkertijd met voedingsmiddelen in een restaurant worden verstrekt.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/00405
Datum 8 november 2019
ARREST
in de zaak van
FISCALE EENHEID [X1] B.V. EN [X2] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 december 2017, nr. 16/03807, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 15/5599) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak oktober 2014. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1
In deze zaak gaat het om het omzetbelastingtarief dat een restaurant in rekening moet brengen voor de alcoholhoudende dranken die het serveert. Eet- en drinkwaren vallen onder het verlaagde tarief, behalve alcoholhoudende dranken, die volgens de wet onder het algemene tarief vallen.
2.2
Voor het Hof betoogde belanghebbende dat voor de heffing van omzetbelasting het verstrekken van voedingsmiddelen en (alcoholhoudende) drank in een restaurant één dienst vormt waarbij het verstrekken van voedingsmiddelen voorop staat en de verstrekking van (alcoholhoudende) drank daarin opgaat. Het Hof heeft geoordeeld dat zelfs indien dat betoog juist is, dit niet tot gevolg kan hebben dat die gehele restaurantdienst wordt onderworpen aan het verlaagde tarief als bedoeld in artikel 9, lid 2, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) in samenhang gelezen met post b.12 van de bij de Wet behorende Tabel I (hierna: Tabel I). Volgens het Hof staat BTW-richtlijn 2006 uitdrukkelijk toe om in het kader van één restaurantdienst twee onderscheiden tarieven te hanteren, en de levering van alcoholhoudende drank in het kader van die dienst van het verlaagde tarief uit te sluiten. Verder heeft het Hof geoordeeld dat de regeling in de Nederlandse wet in overeenstemming is met hetgeen krachtens BTW-richtlijn 2006 is geoorloofd, ook al is deze iets anders geformuleerd.
2.3
Het middel richt zich tegen de hiervoor in 2.2 weergegeven oordelen van het Hof. Volgens het middel heeft het Hof de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie miskend waarin is geoordeeld dat ter zake van één samengestelde prestatie slechts één tarief kan worden toegepast. Voorts betoogt het middel dat de wetgever de in Bijlage III, post 12bis, van BTW-richtlijn 2006 opgenomen mogelijkheid voor lidstaten om alcoholhoudende dranken uit te zonderen van toepassing van het verlaagde tarief, niet (correct) heeft geïmplementeerd.
2.4.1
Wanneer verschillende handelingen van een ondernemer voor de heffing van omzetbelasting tezamen één enkele prestatie vormen, geldt als regel dat op die ene prestatie een en hetzelfde btw-tarief van toepassing is (vgl. het arrest Stadion Amsterdam1.met name punt 26 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Op de regel dat onderzocht moet worden of verschillende handelingen van een ondernemer als één samengestelde prestatie moeten worden beschouwd, bestaan echter uitzonderingen. In het arrest Stadion Amsterdam heeft het Hof van Justitie verduidelijkt dat zo’n uitzondering zich in het bijzonder voordoet wanneer een lidstaat gebruik heeft gemaakt van de hem geboden vrijheid een verlaagd btw-tarief selectief toe te passen op een concrete en specifieke werkzaamheid, die als zodanig kan worden geïdentificeerd los van de overige door de ondernemer verrichte prestaties. Om in een dergelijk geval te bepalen of dat verlaagde btw-tarief in overeenstemming met artikel 96 tot en met artikel 99, lid 1, van BTW-richtlijn 2006 wordt toegepast in die lidstaat is volgens het Hof van Justitie niet van doorslaggevend belang of een handeling die bestaat uit meerdere elementen, moet worden beschouwd als één enkele prestatie.
2.4.2
Op grond van artikel 98, lid 2, van BTW-richtlijn 2006 in samenhang gelezen met Bijlage III van die richtlijn, is het lidstaten toegestaan een verlaagd tarief toe te passen op onder meer “levensmiddelen (met inbegrip van dranken, maar met uitsluiting van alcoholhoudende dranken) voor menselijke of dierlijke consumptie” (Bijlage III, punt 1). Op grond van punt 12bis van Bijlage III mogen voorts aan een verlaagd tarief worden onderworpen “restaurantdiensten, restauratie en cateringdiensten, waarbij het mogelijk is de levering van (alcoholhoudende en/of niet-alcoholhoudende) dranken uit te sluiten”.
Punt 12bis is met ingang van 1 juni 2009 aan Bijlage III van BTW-richtlijn 2006 toegevoegd. Dit is gebeurd bij Richtlijn 2009/47/EG2.(hierna: de wijzigingsrichtlijn). In het voorstel voor de wijzigingsrichtlijn3.heeft de Commissie de opname van punt 12bis (in het voorstel aangeduid als categorie 12a) in Bijlage III als volgt toegelicht:
“Categorie 12a (restaurant- en cateringdiensten): (…) Ter wille van de coherentie met categorie 1 van de levensmiddelen is de levering van alcoholhoudende dranken evenwel uitgesloten. In afwijking van het beginsel "eenzelfde verrichting, eenzelfde tarief" dat voor restaurantdiensten zou moeten gelden, is de uitsluiting van deze dranken een passend middel om te vermijden dat een normaal btw-tarief wordt toegepast voor alcoholhoudende dranken wanneer zij als zodanig worden gekocht, en een verlaagd btw-tarief wanneer zij deel uitmaken van een restaurantdienst. (…)”.
Categorie 12a van het voorstel voor de wijzigingsrichtlijn is ongewijzigd overgenomen in de wijzigingsrichtlijn, afgezien van de toevoeging van niet-alcoholhoudende dranken aan de van een verlaagd tarief uit te sluiten restaurantverstrekkingen. Overweging 3 van de considerans van de wijzigingsrichtlijn heeft dezelfde strekking als de hiervoor opgenomen toelichting van de Commissie.
Gezien deze totstandkomingsgeschiedenis van punt 12bis van Bijlage III is het de uitdrukkelijke bedoeling van de richtlijngever om lidstaten de mogelijkheid te geven de verstrekking van alcoholhoudende dranken uit te zonderen van het verlaagde btw-tarief, ook indien deze verstrekking deel uitmaakt van een uit verschillende elementen bestaande restaurantdienst.
Mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor in 2.4.1 is overwogen, betekent dit dat indien een lidstaat gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid van selectieve toepassing van het verlaagde tarief, het niet meer van doorslaggevend belang kan zijn of de verstrekking van deze dranken deel uitmaakt van een samengestelde restaurantdienst. Het middel faalt in zoverre.
2.4.3
Het middel faalt ook voor zover het betoogt dat de wetgever post 12bis van Bijlage III, van BTW-richtlijn 2006 niet (correct) heeft geïmplementeerd. Met artikel 9, lid 2, letter a, van de Wet in samenhang gelezen met Tabel I, post b.12, is het verstrekken van voedingsmiddelen als bedoeld in Tabel I, post a.1, voor gebruik ter plaatse binnen het kader van het hotel-, café-, restaurant-, pension- en aanverwant bedrijf onder het verlaagde tarief gebracht. Doordat op grond van Tabel I, post a.1, alcoholhoudende dranken niet tot de voedingsmiddelen worden gerekend, is het verstrekken van dergelijke dranken voor gebruik ter plaatse binnen het kader van het hotel-, café-, restaurant-, pension- en aanverwant bedrijf niet onder het verlaagde tarief gebracht. Het is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat de wetgever hiermee op een correcte wijze gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de verstrekking van alcoholhoudende dranken van toepassing van het verlaagde tarief uit te sluiten. Dat de wetgever een andere wetgevingstechniek voor de uitsluiting van alcoholhoudende dranken van het verlaagde tarief heeft gehanteerd dan de richtlijngever, doet daaraan niet af.4.
2.4.4
Het middel voor het overige kan evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2019.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑11‑2019
Richtlijn 2009/47/EG van de Raad van 5 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat verlaagde btw-tarieven betreft, PB 2009, L 116, blz. 18.
COM(2008) 428 van 7 juli 2008.
Vgl. HvJ 22 februari 2018, T-2, C-396/16, ECLI:EU:C:2018:109, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Beroepschrift 08‑11‑2019
Edelhoogachtbaar College,
Namens de eenheid [X1] BV en [X2] BV, heb ik op 24 januari beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof Den Bosch van 24 december 2017, nr. BK-SHE 16/03807.
Cassatiemiddel
Het Hof miskent met deze uitspraak de jurisprudentie van het Hof van Justitie waarin deze heeft geoordeeld dat ter zake van één samengestelde prestatie (dienst) slechts één tarief kan worden toegepast (zie HvJ 18 januari 2018, C-463/16, Stadion Amsterdam CV).
De rechtbank oordeelde eerder in deze zaak
‘De Btw-richtlijn (zie 4.1 en 4.2) staat uitdrukkelijk toe om in het kader van één restaurantdienst twee onderscheiden tarieven te hanteren en de levering van alcoholhoudende drank in het kader van die dienst van het verlaagde tarief uit te sluiten. De regeling in de Nederlandse wet is in overeenstemming met hetgeen krachtens de Btw-richtlijn is geoorloofd, ook al is deze iets anders geformuleerd.
4.7.
De rechtbank ziet geen reden om de zaak aan te houden in verband met de prejudiciële vraag die de Hoge Raad op 12 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:1866, heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de EU. Die vraag heeft immers betrekking op een geval waarin de Btwrichtlijn niet uitdrukkelijk de toepassing van verschillende omzetbelastingtarieven op onderdelen van één dienst mogelijk maakt. Het beroep is ongegrond.’
Het Hof acht de beslissing van de Rechtbank juist en op goede gronden genomen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank zonder verdere overweging.
Geen zelfstandige prestaties meer te onderkennen
Hiermee miskent het Gerechtshof de jurisprudentie van het Hof van Justitie waarin deze heeft geoordeeld dat ter zake van één samengestelde prestatie (dienst) slechts één tarief kan worden toegepast (zie HvJ 18 januari 2018, C-463/16, Stadion Amsterdam CV). Anders dan de rechtbank oordeelde geldt juist dat in alle jurisprudentie aangaande samengestelde prestaties voor de diverse onderdelen verschillende tarieven golden.
Voorts blijkt uit jurisprudentie van het Hof van Justitie dat restaurantverrichtingen beschouwd moeten worden als diensten. (zie HvJ 2 mei 1996, C-231/94, Faaborg-Gelting Linien A/S):
- ‘14.
De restaurantverrichting wordt derhalve gekenmerkt door een reeks van elementen en handelingen, waarvan de levering van voedsel niet meer dan een onderdeel is en waarin het dienstenaspect ruimschoots de overhand heeft.’
Hier mag naar mijn mening uit worden afgeleid dat ook de levering van drank, welke — nog meer dan voedsel — niet meer dan een onderdeel is van de totaalprestatie waarbij het dienstenaspect ruimschoots de overhand heeft. Dit houdt in dat de levering van de drank niet meer constateerbaar is als zelfstandig belastbaar feit.
Dienstenelement bij de levering van alcoholhoudende drank mag niet worden uitgesloten
Zo al door de verwijzing in Tabelpost I, b.12 naar post a.1 een indirecte uitsluiting inhoudt van de levering van alcoholhoudende dranken en aldus een juiste implementatie zou vormen van punt 12bis van Bijlage III behorende bij de Btw-richtlijn, quod non, dan nog geldt dit enkel voor het element van de levering van de drank sec. De diensten die gepaard gaan bij het serveren/schenken van de drank mag dan niet worden uitgesloten van het verlaagde btw tarief.
Voor het van toepassing verklaren van het algemene tarief op het dienstenelement dat gepaard gaat met de levering van de alcoholhoudende drank — en in de prijs van de drank is begrepen — bestaat dan geen basis in de richtlijn omdat deze enkel ‘de levering’ zou uitsluiten van het verlaagde tarief, niet ‘de dienst’ dienaangaande.
Enkel de levering van de dranken zou dan kunnen worden uitgesloten. Het uitserveren/schenken en alle andere diensten rond de levering van de drank dient belast te worden als restaurantdienst en dus tegen het verlaagde tarief. Een splitsing had dan aangebracht moeten worden tussen het deel van ‘de dienst’ welke bestaat uit het serveren/schenken/etc. (belast tegen 6% als restaurantdienst) en het sec leveren van de drank (belast tegen 21%), te belasten over de kostprijs omdat de toegevoegde waarde juist de dienst betreft.
Door te oordelen dat van het geheel overeengekomen vergoeding-deel voor ‘de drank’ ziet op ‘de levering’ daarvan, terwijl deze ook de restaurant diensten dienaangaande omvat, en aldus geheel belast dient te worden tegen 21%, heeft het Gerechtshof artikel 12bis van Bijlage III behorende bij de richtlijn miskent.
Conclusie
Het oordeel van het Hof kan niet in stand blijven.
Ik verzoek u de uitspraak van het Hof te vernietigen en te oordelen dat het verlaagde tarief op het geheel van restaurantdiensten van toepassing is, dan wel te oordelen dat het dienstenelement welke gepaard gaat met de levering van de drank aan het verlaagde tarief onderworpen is.
Tevens verzoek ik u de staatssecretaris te veroordelen tot een proceskostenvergoeding overeenkomstig het Besluit.