HR, 15-11-2016, nr. 15/02027
ECLI:NL:HR:2016:2591
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-11-2016
- Zaaknummer
15/02027
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2591, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑11‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:10205
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1134, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1134, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 27‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2591, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Hypotheekfraude, valsheid in geschrift, art. 225 Sr. 1. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (uos) inzake opzet op vervalsing van geschriften en het oogmerk op het doen gebruiken van die geschriften als echt en onvervalst. 2. Uos inzake bewijsmotivering. 3. Strafmotiveringsklacht. HR: 81.1 RO. Samenhang met 15/01970.
Partij(en)
15 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/02027
DAZ/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 april 2015, nummer 21/005860-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2016.
Conclusie 27‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Hypotheekfraude, valsheid in geschrift, art. 225 Sr. 1. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (uos) inzake opzet op vervalsing van geschriften en het oogmerk op het doen gebruiken van die geschriften als echt en onvervalst. 2. Uos inzake bewijsmotivering. 3. Strafmotiveringsklacht. HR: 81.1 RO. Samenhang met 15/01970.
Nr. 15/02027 Zitting: 27 september 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 22 april 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 15/01970. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel klaagt dat het hof niet heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, inhoudende dat er geen bewijs voorhanden is waaruit volgt dat verzoeker opzet had op vervalsing van geschriften, noch bewijs waaruit volgt dat verzoeker het oogmerk heeft gehad die geschriften als echt en onvervalst te (doen) gebruiken.
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 15 april 2008 tot en met 18 juni 2008, in de gemeente Westervoort meermalen, opzettelijk
- een werkgeversverklaring van [E] B.V., gedateerd 28-04-2008, betreffende [betrokkene 3], en
- een salarisspecificatie van [E] B.V., bestemd voor [betrokkene 3], gedateerd 18-04-2008, en
- een werkgeversverklaring van [E] B.V., gedateerd 18-06-2008, betreffende [betrokkene 2], en
- een salarisspecificatie van [E] B.V., bestemd voor [betrokkene 2], gedateerd 13-06-2008,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - telkens valselijk heeft opgemaakt of heeft verlast (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken en/of dat vervalsen (telkens) hierin bestaan dat
- genoemde personen niet werkzaam waren bij of voor [E] B.V., en
- genoemde personen over de in de salarisspecificatie genoemde periode geen werkelijk salaris hebben genoten en/of ontvangen van [E] B.V.”
4.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd 2010035394- 1), p. 2679-2682 van het proces-verbaal, genummerd P-L062B 2010157475) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als aangifte van [betrokkene 3]:
p. 2649: Begin 2008 was ik aan het werk als ZZP-er. Ik werkte toen als timmerman. Op dat moment deed ik veel klussen voor [G] te Apeldoorn. Ik raakte in contact met [medeverdachte].
p. 2650: Ik zat te denken om hier ook een woning te zoeken. [medeverdachte] stelde mij toen voor dat ik een woning kon kopen aan de [h-straat 1] te Apeldoorn.
p 2652: Mijn hypotheek is afgesloten bij Westland Utrecht en dit is verlopen via Huis en Hypotheek. Mogelijk hebben zij de werkgeversverklaring nog. Ik geef u toestemming met hen contact op te nemen en een kopie op te vragen.
U zegt mij nu dat u gebeld heeft en dat zij een kopie via dé mail sturen. U zegt mij nu dat deze mail inmiddels binnen is. U toont mij deze mail nu. Ik lees hieruit dat ik volgens deze verklaring werkzaam ben als manager bij [E]. Dit zegt mij niets. Ik ben geen manager en van [E] heb ik nog nooit gehoord.
2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd [...]), p. 2679-2682 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van aangever [betrokkene 3]:
p. 2680:
V: Voor de hypotheekaanvraag is onder andere een werkgeversverklaring nodig. In je aangifte heb je daar al over gesproken. Heb jij zelf deze werkgeversverklaring van [E] B.V. ingevuld en/of ondertekend.
A: Nee dat heb ik niet. Ik heb die werkgeversverklaringen pas in een veel later stadium gezien. Ik weet niet wie dat ding heeft ingevuld of heeft ondertekend. Ik in ieder geval niet. Ook herken ik het handschrift of de handtekening niet.
V: Heb jij op een of andere manier geld ontvangen van [E] B.V., al dan niet als salaris.
A: Ik heb nooit geld ontvangen van [E] B.V.
3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een werkgeversverklaring, gedateerd 28 april 2008 (p.2684 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage 1 bij deze aanvulling is gevoegd.
4.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een salarisspecificatie, gedateerd 18 april 2008 (p.2685 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage 2 bij deze aanvulling is gevoegd.
5.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd 2010010112-1), p. 2930-2935 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als aangifte van [betrokkene 2]:
p. 2930: Ik ben ZZP-er en verricht betonwerkzaamheden. In mei 2008 was ik bezig met een klus in Amsterdam.
p. 2931: Ik raakte bij de klus in Amsterdam in gesprek met [betrokkene 9]. Enkele weken later werd ik door [betrokkene 9] gebeld. Hij vroeg mij of ik misschien een huis wilde kopen. [betrokkene 9] vertelde mij dat een bevriende makelaar alles zou regelen omtrent de hypotheek. Ik kreeg hierop van [betrokkene 9] het telefoonnummer van de bevriende makelaar. Het bleek te gaan om [medeverdachte].
Hierop heb ik telefonisch contact opgenomen met [medeverdachte]. [medeverdachte] vertelde mij dat het zou gaan om de aankoop van een appartement aan de [i-straat 1] te Brummen.
p. 2932: Op 20 december 2009 zag ik in een SBS6 programma mijn buurman [betrokkene 3] en ik zag dat hij op eenzelfde manier zijn woning had gekocht. Toen is bij mij het balletje gaan rollen.
Ik heb een advocaat in de arm genomen en via hem zijn we een aantal stukken van mijn woning aan het aanvragen. Ik heb inmiddels een werkgeversverklaring binnengekregen.
p. 2933: Ik zag dat deze vervalst was. De werkgeversverklaring is afgegeven door [E] BV te Westervoort. Hierop staat dat ik daar sinds 4 februari 2008 een arbeidsovereenkomst heb en voor hen als manager werk. Dat is niet zo. Ook is er een salarisspecificatie van dit bedrijf bijgevoegd op mijn naam, maar deze is ook vervalst. Ik werk niet voor hen.
6.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering te weten een werkgeversverklaring, gedateerd 18 juni 2008 (p.2982 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage 3 bij deze aanvulling is gevoegd.
7.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een salarisspecificatie, gedateerd 13 juni 2008 (p.2983 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage 4 bij deze aanvulling is gevoegd.
8.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 28 mei 2013 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring verdachte:
Ik heb de werkgeversverklaringen en de salarisspecificaties van [E] opgemaakt. Deze waren bestemd voor [betrokkene 3] en [betrokkene 2]. Ik heb de mensen waar het om ging nooit gezien. Ik heb de door mij opgestelde documenten aan [medeverdachte] meegegeven.
9.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 8 april 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 3] en [betrokkene 2] hebben nooit salaris gekregen van [E] B.V.”
4.3. Het is juist, zoals in het middel wordt gesteld, dat het hof in zijn arrest niet met zoveel woorden is ingegaan op de verweren die blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep door de raadsman zijn gevoerd en zijn weergegeven in de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. De eerste vraag, die dan in cassatie gesteld moet worden, is of het verweer waarop het middel betrekking heeft door het hof had moeten worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv.
4.4. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het dan moet gaan om een verweer dat door argumenten is geschraagd en is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie.1.Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, komt de motiveringsplicht aan de orde.2.Over de inhoud daarvan geeft de Hoge Raad geen algemene regels. De eisen die aan de motivering worden gesteld zijn onder meer afhankelijk van de aard van het aan de orde gestelde onderwerp en de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. Soms kan de nadere motivering al besloten liggen in de door de rechter gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering. Het verzuim om de afwijking van het standpunt te motiveren, is niet fataal als het gaat om een ondergeschikt punt. De motiveringsplicht gaat ook niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.3.
4.5. In het middel wordt het onderdeel van de pleitnota dat volgens de steller moet worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, als volgt geciteerd:
“Valsheid in geschrift
Op het moment dat cliënt de werkgeversverklaring en de loonstroken maakte, waren de gegevens die hij invulde niet onjuist. Client kreeg van [medeverdachte] kopieën van de legitimaties van [betrokkene 3] en [betrokkene 2]. [medeverdachte] vertelde wat de BSN nummers waren van [betrokkene 3] en [betrokkene 2]. Hij vertelde hoe lang ze al feitelijk aan het werk waren.
Valsheid in geschrift vereist : opzet op valsheid, dus, opzettelijk in strijd met de waarheid.
Er zou dan bewijs moeten zijn dat cliënt wist dat het niet waar was toen hij eind mei 2008, begin juni 2008, de papieren opmaakte en er zou bewijs moeten zijn dat hij dat ook wilde: bewust en opzettelijk onwaar oftewel willens en wetens. Dit dient beoordeeld te worden naar het tijdstip van het opmaken van het geschrift (ECLI:NL:RBMNE:2013:6255).
Er is geen bewijs dat mijn cliënt willens en wetens een onjuiste werkgeversverklaring en een onjuiste loonstrook heeft opgesteld. Cliënt heeft die papieren opgesteld op basis van informatie van [medeverdachte]. En toen hij die papieren opstelde, had hij geen reden om te dat er niet een payroll dienstverband tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] enerzijds, en [E] anderzijds, tot stand was gekomen. Feitelijk waren de mensen al een paar maanden aan het werk volgens [medeverdachte] alleen het papierwerk moest nog geregeld worden en daarvoor deed [medeverdachte] een beroep op [E] BV.
Daarnaast is oogmerk tot misleiding vereist. Voorwaardelijk opzet daarbij is niet toereikend (ECLI:NL:RBMNE:2013:6255).
T & C Strafrecht art 225, paragraaf 11: “Oogmerk tot misleiding. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of doen gebruiken van het valse geschrift als echt en onvervalst. Deze doelbewustheid behelst op zijn minst genomen zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet is niet toereikend”.
In het dossier zijn geen bewijsmiddelen waaruit vastgesteld kan worden dat mijn cliënt wist of bank wilde misleiden.
(…)
Mijn primaire conclusie is dat ik u verzoek cliënt vrij te spreken.”
4.6. Dit onderdeel van de pleitnota heeft betrekking op de tenlastegelegde valsheid in geschrift en wordt niet afgesloten door de vetgedrukte conclusie die in het middel wordt aangehaald. Deze conclusie bevindt zich aan het einde van de pleitnota en wordt voorafgegaan door een verweer dat betrekking heeft op de tenlastegelegde oplichting (dat het hof heeft gevolgd; de verdachte is daarvan vrijgesproken) en wordt nog eens herhaald na het verweer dat ten onrechte zowel valsheid in geschrift als oplichting ten laste is gelegd. Strikt bezien is het geciteerde deel van de pleitnota dus niet afgesloten met een ondubbelzinnige conclusie. Uit de pleitnota valt niet af te leiden op grond van welk standpunt uit het pleidooi de raadsman tot de conclusie komt dat de verdachte moet worden vrijgesproken of dat alle standpunten in samenhang met elkaar bezien deze conclusie dragen. Dat het hof het in het middel weergegeven onderdeel van de pleitnota kennelijk niet heeft opgevat als een (afzonderlijk) uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, is dan ook niet onbegrijpelijk.
4.7. Maar ook als zou worden aangenomen dat de conclusie aan het einde van de pleitnota ook betrekking heeft op het gevoerde verweer ten aanzien van de valsheid in geschrift – daar zou ik niet flauw over willen doen – en dat er wel sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, dan nog hoeft het verzuim van het hof dit standpunt niet gemotiveerd te verwerpen, niet tot cassatie te leiden. De verwerping van het verweer kan namelijk uit de gebezigde bewijsmiddelen blijken. De kern van het verweer is immers dat er geen bewijs is dat de verdachte de werkgeversverklaringen en loonstroken willens en wetens onjuist heeft opgesteld. Uit de bewijsmiddelen 8 en 9 heeft het hof dit echter zonder meer kunnen afleiden. Ik kom daar bij de bespreking van het tweede middel nog op terug.
4.8. Het eerste middel faalt.
5. In het tweede middel wordt aangevoerd dat het hof de bewezenverklaring niet voldoende met redenen heeft omkleed. Met name de bewezenverklaring van de opzet op de valsheid, alsmede het oogmerk om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, is onbegrijpelijk zodat het arrest aan nietigheid lijdt, zo wordt in het middel gesteld.
5.1. Zoals ik al bij de bespreking van het eerste middel heb aangegeven, kon het hof uit de bewijsmiddelen 8 en 9 zonder meer de opzet op de valsheid en het oogmerk om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken afleiden. Volgens deze bewijsmiddelen heeft de verdachte immers toegegeven dat hij de stukken heeft opgemaakt terwijl hij wist dat ten tijde van het opmaken van deze stukken via [E] B.V. geen loonbetalingen aan de betrokkenen waren gedaan en heeft hij de stukken aan [medeverdachte] gegeven, kennelijk om deze te gebruiken.
5.2. De bewezenverklaring is dus voldoende met redenen omkleed.
5.3. Het tweede middel faalt.
6. Het derde middel klaagt dat het hof in onvoldoende mate de redenen heeft opgegeven die de straf hebben bepaald, met name omdat het hof een zwaardere straf heeft opgelegd dan door de advocaat-generaal gevorderd en door de rechtbank in eerste aanleg voor de twee tenlastegelegde feiten is opgelegd.
6.1. Het hof heeft over de strafoplegging het volgende overwogen:
“Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in de periode van 15 april 2008 tot en met 18 juni 2008 zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van werkgeversverklaringen en salarisspecificaties. Valsheid in geschrift is een ernstig delict. Op basis van de door verdachte opgestelde stukken werd door kredietverstrekkers de door hen te nemen risico’s beoordeeld en een juiste beoordeling van die risico’s werd nu juist door die stukken gesaboteerd. De personen op wier namen uiteindelijk de hypothecaire leningen werden afgesloten zijn daardoor (ook) benadeeld.
In het voordeel van verdachte houdt het hof er rekening mee dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het hof neemt evenwel hier ook in aanmerking dat het gaat om feiten van geruime tijd geleden en dat de afwikkeling van deze zaak geruime tijd in beslag heeft genomen. De vertraging in de afwikkeling van de zaak is mede te wijten aan het onderzoek in de strafzaak tegen de medeverdachte, waarin zowel in eerste aanleg als in hoger beroep getuigen zijn gehoord.
Het hof vindt het door verdachte gepleegde feit aanmerkelijk ernstiger dan de advocaat- generaal en acht, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, het opleggen van een geldboete voor een dergelijk feit niet passend.
Alles overwegende acht het hof een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend. Daarnaast acht het hof het geboden dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd teneinde verdachte te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken, te meer omdat verdachte nog steeds in het bedrijfsleven actief is.
6.2. Het middel miskent dat het hof de vrijheid heeft af te wijken van de eis van de advocaat-generaal en ook van de straf die de rechtbank in eerste aanleg heeft opgelegd. Alleen wanneer de strafoplegging helemaal niet is voorzien van een motivering of als een bijzondere motivering vereist is gelet op bijzondere voorwaarden die gelden voor een bepaalde straf of maatregel, of deze straf of maatregel op zichzelf onbegrijpelijk is of verbazing wekt en daardoor onbegrijpelijk is, is er voor de cassatierechter reden voor ingrijpen.4.Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
7. Alle middelen falen en kunnen met een aan art. 81, lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑09‑2016
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Y. Buruma.
Zie ook A.J.A. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 2015, p. 226.
Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 2015, p. 312-314.