Het dossier bevat ook een akte waaruit blijkt dat op 19 mei 2008 namens verdachte door mr. A.D. Kloosterman cassatie is ingesteld, kennelijk omdat is bemerkt dat in de akte van 15 mei 2008 een verkeerde datum van de veroordeling in hoger beroep is vermeld.
HR, 25-05-2010, nr. 08/02078
ECLI:NL:HR:2010:BL7668
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-05-2010
- Zaaknummer
08/02078
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BL7668
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BL7668, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL7668
ECLI:NL:HR:2010:BL7668, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑05‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL7668
- Wetingang
art. 416 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2011/79 met annotatie van C.P.M. Cleiren
NbSr 2010/197
Conclusie 25‑05‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 8 mei 2008 verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 1 juni 2007, waarbij verdachte ter zake van ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.
Mr. M. Ketting, advocaat te Amsterdam, heeft beroep in cassatie ingesteld.1. Mr. S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingediend, houdende een middel van cassatie.
3.1
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
3.2
Het hof heeft verdachte gelet op het bepaalde in art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft deze beslissing in zijn arrest als volgt gemotiveerd:
‘ Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Verdachte heeft geen schriftuur houdende grieven ingediend als bepaald in artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering2. noch heeft verdachte mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis opgegeven.
De advocaat-generaal heeft niet gevorderd de zaak inhoudelijk te behandelen en er zijn het hof geen omstandigheden gebleken op grond waarvan het zou moeten beslissen de zaak inhoudelijk te behandelen.’
3.3
In aanmerking genomen dat in eerste aanleg na 1 maart 20073., te weten op 1 juni 2007, uitspraak is gedaan, is art. 416, tweede lid, Sv op de onderhavige zaak van toepassing. Deze bepaling luidt als volgt:
‘Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.’
3.4
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep, nu hij geen bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en de advocaat-generaal niet heeft gevorderd de zaak inhoudelijk te behandelen. Uit het proces-verbaal terechtzitting zou echter blijken dat de ter terechtzitting aanwezige raadsman, mr. C.R. Hettema, uitdrukkelijk gemachtigd was om verdachte te verdedigen en dat hij het woord tot verdediging heeft gevoerd. Voorts zou uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijken dat ‘de advocaat-generaal heeft bevolen dat met de behandeling van de zaak wordt voortgegaan’ en dat hij zijn vordering, inhoudende drie maanden gevangenisstraf, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, heeft voorgelezen.
3.5
Het proces-verbaal terechtzitting van 24 april 2008 houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte],
(…)
is niet verschenen
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.R. Hettema, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het gerechtshof verstek tegen de niet verschenen verdachte4. en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak, waaronder met name al die stukken waarvan in het verkorte arrest en de aanvulling daarop melding is gemaakt.
De advocaat-generaal voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.’
3.6
De steller van het middel heeft terecht aangevoerd dat uit het proces-verbaal terechtzitting van 24 april 2008 blijkt dat de raadsman, mr. C.R. Hettema, uitdrukkelijk gemachtigd was om verdachte te verdedigen en dat hij het woord tot verdediging heeft gevoerd. Hoewel in het middel niet expliciet wordt aangevoerd dat de raadsman bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven noch wat de inhoud van die bezwaren is geweest, begrijp ik de klacht aldus dat de raadsman van verdachte ter terechtzitting wel degelijk mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, zoals bedoeld in art. 416, tweede lid, Sv, nu de uitdrukkelijk gemachtigde raadsman ter terechtzitting aanwezig is geweest en het woord tot verdediging heeft gevoerd. Vooropgesteld dient te worden dat het proces-verbaal terechtzitting in cassatie in beginsel de enige kenbron is van hetgeen op de terechtzitting van de feitenrechter is voorgevallen.5. Het proces-verbaal terechtzitting houdt niet in dat er uitdrukkelijk bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en wat die bezwaren inhouden. De raadsman heeft ook geen pleitnota overgelegd waaruit het opgeven van dergelijke bezwaren kan blijken. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat hetgeen de raadsman heeft betoogd niet kan worden aangemerkt als een bezwaar of bezwaren tegen het vonnis, zoals bedoeld in art. 416, tweede lid, Sv. Dat is ook in overeenstemming met de wetsgeschiedenis, waaruit blijkt dat de bezwaren expliciet moeten zijn geuit. Ik citeer uit de Memorie van toelichting:
‘De regering onderschrijft in algemene zin, dat het onderzoek in hoger beroep inhoudelijk betrekking dient te hebben enerzijds op die onderdelen van het beroepen vonnis waar de appèlrechter ambtshalve voorlopig wezenlijk anders tegenaan kijkt, maar anderzijds bovenal op overwegingen en beslissingen waartegen door de verdediging of het openbaar ministerie bezwaar wordt gemaakt. Praktisch gesproken zal dat betekenen dat het geding dan in appèl wordt geconcentreerd rond die kwesties waar expliciet tegen wordt geponeerd. De aandacht van de appèlrechter moet zich in het bijzonder richten op de grieven (artikelen 410, 416 Sv) van partijen.’ 6.
En:
‘Ik acht het alleszins redelijk, om van degene die in appèl komt, of dat nu het openbaar ministerie is of de verdachte, te vragen duidelijk te maken wat de bezwaren zijn tegen het vonnis.’ 7.
In de Nota n.a.v. het verslag schreef de Minister:
‘Ook van de verdachte die geen verklaring wenst af te leggen over het hem tenlastegelegde feit, kan worden verwacht dat hij aangeeft waarom hij in appèl is gegaan. In zo'n geval zou hij ten minste kunnen aanvoeren dat hij ten onrechte door de rechtbank is veroordeeld. Laat hij zelfs dit na en geeft een ambtshalve beoordeling van de stukken geen aanleiding om het vonnis te vernietigen, dan kan het gerechtshof het hoger beroep zonder verder onderzoek niet-ontvankelijk verklaren.’ 8.
In cassatie kan het oordeel van het hof dat geen bezwaren zijn opgegeven niet op juistheid worden getoetst.
3.7
Voorts heeft de steller van het middel aangevoerd dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat de advocaat-generaal heeft bevolen dat met de behandeling van de zaak wordt voortgegaan. Vorenstaande berust op een onjuiste lezing van dat proces-verbaal. Niet de advocaat-generaal, maar het hof heeft bevolen dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan. Bovendien houdt dit bevel van het hof geen verband met de vraag of de zaak al dan niet inhoudelijk dient te worden behandeld met het oog op het ontbreken van een appelschriftuur en een opgave van mondelinge bezwaren tegen het vonnis, maar met de voortgang van de behandeling van de zaak na verstekverlening. Dit bevel is geenszins van belang bij de beoordeling of het hof verdachte al dan niet terecht of al dan niet voldoende gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
Het is juist dat de advocaat-generaal, zoals de steller van het middel heeft aangevoerd, zijn vordering heeft voorgelezen. Ook hierbij valt niet in te zien hoe dit er voor het hof aan in de weg staat de verdachte op grond van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk te verklaren.
3.8
Voorzover de steller van het middel er voorts over heeft bedoeld te klagen dat het hof uitsluitend zonder onderzoek van de zaak zelf de niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep van de verdachte kan uitspreken, merk ik op dat dit noch uit de tekst, noch uit de wetsgeschiedenis van art. 416, tweede lid, Sv volgt.9. Voorstelbaar is dat het hof aan de uitdrukkelijk gemachtigde advocaat de gelegenheid laat om eerst in pleidooi de bezwaren tegen het vonnis van eerste aanleg te ontwikkelen. Kennelijk heeft het hof onderzoek van de zaak noodzakelijk geacht, maar na sluiting van het onderzoek aanleiding gezien alsnog te beslissen dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.10.
3.9
Een verdachte kan op grond van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk worden verklaard indien deze geen schriftuur houdende grieven (als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv) heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven. Blijkens de motivering die ten grondslag ligt aan de beslissing van het hof, is aan deze voorwaarden voldaan. Derhalve is de beslissing van het hof de verdachte op grond van genoemde bepaling niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep niet onbegrijpelijk en behoeft zij geen nadere motivering.11. Het middel faalt.
4.
Het voorgestelde middel faalt en kan naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
5.
Gronden waarop uw Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑05‑2010
Voor de duidelijkheid wil ik hierbij opmerken dat de mogelijkheid tot het indienen van een schriftuur houdende grieven is geregeld in art. 410, eerste lid, Sv. Art. 416 regelt de mogelijkheid van mondelinge opgave van bezwaren tegen het vonnis en de mogelijke gevolgen indien een schriftuur houdende grieven is ingediend noch mondeling bezwaren zijn opgegeven.
Art. IV (overgangsbepaling) van de Wet van 5 oktober 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van gewone rechtsmiddelen en het wijzigen van de telastelegging (stroomlijnen hoger beroep) (Stb. 470) in verbinding met het Besluit van 10 februari 2007 tot vaststelling van de tijdstippen van inwerkingtreding van voornoemde wet (Stb. 70).
Hierbij merk ik op dat het hof ten onrechte verstek tegen de niet verschenen verdachte heeft verleend. De verdachte is weliswaar niet ter terechtzitting verschenen, maar er is wel een uitdrukkelijk gemachtigde advocaat ter terechtzitting aanwezig geweest, welke advocaat het woord tot verdediging heeft gevoerd. Hieruit volgt dat het arrest op tegenspraak gewezen had moeten worden.
Van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, p. 163–164.
Zie ook HR 2 februari 2010, LJN BK0910 met betrekking tot art. 416, derde lid, Sv.
Ik wil hierbij opmerken dat de advocaat-generaal niet heeft gevorderd de zaak inhoudelijk te behandelen en bovendien geen andere straf heeft geëist dan door de Politierechter is opgelegd.
Ik wil er overigens op wijzen dat er, indien aan de in art. 416, tweede lid, Sv genoemde voorwaarden is voldaan, geen verplichting ontstaat om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de appelrechter de bevoegdheid heeft bij het ontbreken van weerwoord van de kant van de verdachte het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, maar dat hij daartoe evenwel niet verplicht is, aangezien de appelrechter de ruimte heeft — indien hij dat noodzakelijk acht — toch onderzoek te verrichten en ambtshalve geconstateerde fouten te herstellen. Zie de Memorie van toelichting (Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr. 3, p. 11–13 en 51) en de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr. 6, p. 9).
Uitspraak 25‑05‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 416 Sv. Klacht over niet-ontvankelijkheid hb. Geen schriftuur houdende grieven, wel een gemachtigde rm, die t.t.z. het woord tot verdediging heeft gevoerd. Gelet daarop is ’s Hofs vaststelling dat verdachte niet mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, zonder nadere motivering, niet begrijpelijk. CAG: anders.
25 mei 2010
Strafkamer
nr. 08/02078
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 mei 2008, nummer 23/003674-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.R. Hettema, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het gerechtshof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak, waaronder met name al die stukken waarvan in het verkorte arrest en de aanvulling daarop melding is gemaakt.
De advocaat-generaal voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het hof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 8 mei 2008 om 13:30 uur."
2.2.2. De bestreden uitspraak, die ten onrechte bij verstek is gewezen, houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel belang, het volgende in:
"Onderzoek van de zaak
(...)
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Verdachte heeft geen schriftuur houdende grieven ingediend als bepaald in artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering noch heeft verdachte mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis opgegeven.
De advocaat-generaal heeft niet gevorderd de zaak inhoudelijk te behandelen en er zijn het hof geen omstandigheden gebleken op grond waarvan het zou moeten beslissen de zaak inhoudelijk te behandelen.
Beslissing
Het hof:
Verklaart verdachte niet ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep."
2.3.1. Art. 416, tweede lid, Sv luidt, als volgt:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.3.2. Omtrent deze bepaling houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet stroomlijnen hoger beroep (wet van 5 oktober 2006, Stb. 470, in werking getreden wat betreft art. 416 Sv op 1 maart 2007) het volgende in:
"In het actuele strafprocesrecht zijn de contouren van een grievenstelsel in de artikelen 410 en 416 Sv zichtbaar, maar de vrijblijvendheid daarvan doet afbreuk aan de doelmatigheid. De bepalingen zijn zelfs betekenisloos in de gevallen, dat alleen de verdachte appèl instelt en ter terechtzitting in hoger beroep niet verschijnt. Ik acht het alleszins redelijk, om van degene die in appèl komt, of dat nu het openbaar ministerie is of de verdachte, te vragen duidelijk te maken wat de bezwaren zijn tegen het vonnis. Met het karakter van appèl als voortgezette instantie verdraagt zich niet dat in appèl, zonder dat daarvoor goede redenen bestaan een min of meer nieuwe procedure wordt gestart. Van partijen mag in het bijzonder in hoger beroep een actieve proceshouding worden gevergd. Dat is uit een oogpunt van inzet van beperkte (overheids-) middelen en mensen rationeel, aangezien daardoor dubbel en nodeloos werk wordt voorkomen. Los van de praktische eisen, die een grievenstelsel met zich brengt aangaande het beschikbaar komen van uitgewerkte vonnissen alvorens van een procespartij gevergd kan worden zijn grieven te formuleren, onderken ik ook het bezwaar, dat de eis vooraf schriftelijke grieven in te dienen die vervolgens een volledig bindend karakter hebben te ver zou kunnen voeren. Dat is enerzijds omdat redelijkerwijs niet gevergd kan worden van de niet professioneel vertegenwoordigde verdachte daartoe capabel te zijn en anderzijds omdat het karakter van het debat ter terechtzitting in hoger beroep niet zo gesloten dient te zijn dat er helemaal geen ruimte is voor de ontwikkeling van nieuwe gezichtspunten.
(...)
Van de verdachte die hoger beroep instelt kan wel in redelijkheid gevergd worden te verschijnen, grieven kenbaar te maken of althans verdediging te voeren. De appèlrechter dient vervolgens de bevoegdheid te hebben bij het niet vervullen van wat kort gezegd "weerwoord" genoemd kan worden om het ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren. Maar hij dient daartoe niet te worden verplicht. Herstel van ambtshalve geconstateerde fouten blijft dan mogelijk. Ook bestaat de kans dat de appèlrechter tot behandeling overgaat en dan tot een ander oordeel komt in de strafmaat. Van een vrijblijvend appèl is dan ook geen sprake."
(Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 11 en 13)
2.3.3. Voorts houdt de nota naar aanleiding van het verslag het volgende in:
"De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat van de verdachte die in hoger beroep gaat, in redelijkheid kan worden gevergd te verschijnen, grieven kenbaar te maken of althans verdediging te voeren, kortgezegd: "weerwoord" te voeren. Zij vragen welke gevolgen kunnen worden verbonden aan de handelwijze van een verdachte die aan deze verwachting niet voldoet. Het belangrijkste gevolg is de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het voorgestelde artikel 416, tweede lid, bepaalt immers dat indien de appellerende verdachte geen schriftuur met grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, het hoger beroep zonder onderzoek van de zaak niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Hieronder valt ook het geval dat de verdachte geen schriftuur heeft ingediend en ter zitting in hoger beroep niet verschijnt. Dit is geen verplichte niet-ontvankelijkheid. Het gerechtshof behoudt de bevoegdheid tot ambtshalve onderzoek. Dit onderzoek kan echter bij het ontbreken van weerwoord in die zin beperkt blijven, dat onder omstandigheden bepaalde gebreken die mogelijk aan het voorbereidend onderzoek of het onderzoek in eerste aanleg kleven, niet tot vernietiging behoeven te leiden omdat de verdediging daarover noch in eerste aanleg noch in hoger beroep heeft geklaagd.
Deze leden vragen in dit verband nog hoe moet worden omgegaan met een verdachte die weliswaar verschijnt, maar zich vervolgens beroept op zijn zwijgrecht. Het zwijgrecht moet worden onderscheiden van de hiervoor bedoelde verwachting dat de verdachte die appèl instelt, weerwoord voert. Ook van de verdachte die geen verklaring wenst af te leggen over het hem tenlastegelegde feit, kan worden verwacht dat hij aangeeft waarom hij in appèl is gegaan. In zo'n geval zou hij ten minste kunnen aanvoeren dat hij ten onrechte door de rechtbank is veroordeeld. Laat hij zelfs dit na en geeft een ambtshalve beoordeling van de stukken geen aanleiding om het vonnis te vernietigen, dan kan het gerechtshof het hoger beroep zonder verder onderzoek niet-ontvankelijk verklaren."
(Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 11 en 13)
2.4. De verdachte heeft geen schriftuur houdende grieven ingediend. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de gemachtigde raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd. Gelet daarop is 's Hofs vaststelling dat de verdachte niet mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, zodat het middel dat kennelijk mede daarover beoogt te klagen, slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J. de Hullu, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 mei 2010.