HR 23 mei 1916, NJ 1916, p. 551. Vgl. G. Smid, ‘Omkoping bestraft? Internationale invloeden op de strafrechtelijke bestrijding van (buitenlandse) omkoping’, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012, p. 222.
HR, 04-06-2019, nr. 17/03392
ECLI:NL:HR:2019:844
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-06-2019
- Zaaknummer
17/03392
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:844, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑06‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
ECLI:NL:PHR:2019:592, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑04‑2019
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. (Poging tot) actieve omkoping door vertegenwoordiger van politieke partij bij verkiezingen in Sint Maarten (meermalen gepleegd) door geld aan te bieden aan politieambtenaren in ruil voor stem op die politieke partij, art. 132 SrNA. Middelen over bewezenverklaring omkoping en poging tot omkoping. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/03094 A.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/03392
Datum 4 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 3 mei 2017, nummer H-151/16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte geheel voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, de geldboete van NAf 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2019.
Conclusie 09‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. (Poging tot) actieve omkoping door vertegenwoordiger van politieke partij bij verkiezingen in Sint Maarten (meermalen gepleegd) door geld aan te bieden aan politieambtenaren in ruil voor stem op die politieke partij, art. 132 SrNA. Middelen over bewezenverklaring omkoping en poging tot omkoping. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/03094 A.
Nr. 17/03392 A Zitting: 9 april 2019 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 3 mei 2017 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof), wegens “bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift en belofte iemand omkopen om zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen, meermalen gepleegd, en poging tot bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift en belofte iemand omkopen om zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen”, veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een geldboete ter hoogte van NAf 300,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zes dagen.
Er bestaat samenhang met de zaak 17/03094. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, als vertegenwoordiger van de United People Party, meerdere politieambtenaren, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , heeft omgekocht door een gift en/of een belofte, te weten geld, aan te bieden, teneinde die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, hun kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het op bepaalde wijze uitoefenen van hun kiesrecht hierin dat zij tijdens de verkiezingen zouden stemmen op de United People Party.
en
hij in de periode van 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf, als vertegenwoordiger van de United People Party, een politieambtenaar te weten [medeverdachte 3] , of [betrokkene 1] , heeft getracht om te kopen door een gift en/of een belofte, weten geld, aan te bieden, teneinde die [medeverdachte 3] of [betrokkene 1] te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing zijn/haar kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het op bepaalde wijze uitoefenen van hun kiesrecht hierin dat hij/zij tijdens de verkiezingen zou stemmen op de United People Party, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.”
5. Daartoe zijn de volgende bewijsmiddelen opgenomen (met weglating van de voetnoten):
“1. In verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010 en de toetreding van Sint Maarten als zelfstandig land tot het Koninkrijk der Nederlanden is een vervroegde verkiezing uitgeroepen. Dat is gebeurd krachtens de Eilandsverordening vervroegde verkiezingen eilandsraad. In artikel 1, tweede lid, van deze eilandsverordening is bepaald dat de dag van de stemming voor deze tussentijdse verkiezing zal plaatsvinden op 17 september 2010.
2. Twee dagen voor de verkiezing, op 15 september 2010, ving (wijlen) [betrokkene 1] , destijds werkzaam als telefoniste bij het Korps Politie Sint Maarten, een gesprek op tussen de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 4] . Uit het gesprek werd haar duidelijk dat de United People Party geld zou geven in ruil voor een stem op de partij. [betrokkene 1] heeft hierover en over hetgeen zich vervolgens heeft afgespeeld, het volgende verklaard:
“You are asking me what I know about persons getting money at [betrokkene 2] ’s office in Point Blanche. L can tell you this much. I understood that the Up party (Hof: United People Party) was giving out money to people for them to vote for the Up party. This was spoken at the police station in Philipsburg. It was a conversation between the police officers [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] and the VKS (Hof: Vrijwilligers Korps Sint Maarten) [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] was saying that somebody called them to pass at [betrokkene 2] ’s office to get some money. I asked them if I could go with them. They said it was ok. We got into a police car and drove to Point Blanche. We were working at that time. [...] It was in the afternoon. [medeverdachte 4] and [medeverdachte 2] had on their uniform. [medeverdachte 3] was working but he did not have on his uniform. [...]
When we got to the office building we stopped and waited for a while. [...] After a while a bouncer/security guard came and told us that [...] we could talk to someone [...].
He took us to the office. In the office we spoke with [medeverdachte 1] . He is [betrokkene 2] ’s uncle. He heard what we had to say. We asked for money. The [...] guys asked seven hundred dollars. I asked for six hundred and fifty dollars. I wanted the money to pay my house rent. He took down the necessary information from us and told us he would get back to us. This was on the 15th of September 2010.
The following day, the 16th of September 2010, [medeverdachte 2] received a call from [medeverdachte 1] . [...] [medeverdachte 2] told me that [medeverdachte 1] asked him to pass by the office by himself. [...]
I saw [medeverdachte 1] on the 17lh of September 2010, the day of the voting. He was at the voting bureau in Cay Hill [...]. I asked him about the money. [...] He said that he gave [medeverdachte 2] [...] envelopes with money. He demonstrated to me how he gave [medeverdachte 2] the money. He said that he wrapped the envelopes in a dummy ballot and passed it to [medeverdachte 2] . He said [medeverdachte 2] put it in his pocket. [...] I understood that the envelopes each contained three hundred dollars. ”
3. Medeverdachte [medeverdachte 2] , destijds werkzaam als soldaat bij het Vrijwilligers Korps Sint Maarten, heeft het volgende verklaard:
“You asked me if i knew anything about collecting [money] at [betrokkene 2] ’s office at Point Blance. This is wat I can tell you. On the street I heard that the UP party was giving away money to people in need. I needed some help. I got a quotation for building materials. With this quotation I went to [betrokkene 2] ’s office to see what they could have helped me with. On the 15th of September 2010, officers [medeverdachte 4] and [medeverdachte 3] , [betrokkene 1] (Hof: [betrokkene 1] ) and I went to the office of [betrokkene 2] in Point Blanche. [...] It was in the afternoon. [...] We got to speak to [medeverdachte 1] . We went into his office. He took all of our information. He told us that he would have gotten back to us in due time.
On the 16th of September 2010 [medeverdachte 1] called me. He told me to come to the office [...] and that he would have something for me. [...] I went to the office [...]. Both times I went to [betrokkene 2] ’s office, I went with a police patrol vehicle. [...] When I got into [medeverdachte 1] ’s office he told me that he had something for us. He said that the money was not all that we asked for, but that we would get the rest after the election. He gave me a dummy voting ballot with something wrapped in it with an elastic band around it. I put [it] in my [pants] pocket. I did not check until I reached the police station. When I got to the station I checked the package that [medeverdachte 1] gave me. I saw that I only got three envelopes and not four as I thought. [medeverdachte 4] was working at that moment. I am not sure if [medeverdachte 3] was working. [...] I gave [medeverdachte 4] two envelopes, one for him and one for [medeverdachte 3] . [betrokkene 1] was not at the balie at that time. I gave [medeverdachte 4] the envelopes in the police station Philipsburg by the balie (frontdesk). [...] I received three hundred dollars ($ 300) from in the envelop. ”
4. De verdachte heeft op 7 september 2012 ten overstaan van de politie het volgende verklaard:
“I was [involved in the United People Party during the election of 2010]. [...]! was [...] accountable to [betrokkene 2] . He was the party leader. [...]
I knew [medeverdachte 2] from back in the days and he came by me with his financial needs and so did the officers that accompanied him that day. [...] They came [at the office of [betrokkene 2] in Point Blanche] for financial help. [...] I met them at the first floor in the back area. In a closed office. [...] The information [that I took] [...] is the financial aid that they were looking for. [...] I told them let me see what I can do for you, if I can help you all out or not. [...] We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the UP Party. [...] The purpose of taking the information [was] [...] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote. [...] On the 16th of September 2010, [...] I [indeed] did call [ [medeverdachte 2] ] from my cellular phone on the number that he gave me from his first visit to my office. [...] [medeverdachte 2] arrived [...] late in the morning [by the office]. Just before lunch time. [...] I gave [medeverdachte 2] three envelops each containing [...] money [...]. ”
5. [betrokkene 3] , die de United People Party gedurende de verkiezingstijd in 2010 onder andere hielp met het uitdelen van petjes en flyers, heeft over het kantoor in Point Blanche het volgende verklaard:
“We used it for registering people mainly. [...] They had to present their passport to see if they were registered on the island and if they were eligible to vote and how much members were in their family and if they were also able to vote. [...] The main reason is to make sure that people has the right to vote. We collected data to make a database to see if they were registered and to see how big the family is. The party will then lobby with them. ”
6. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] waren kiesgerechtigd voor de verkiezing op 17 september 2010. Zij waren indertijd ouder dan 18 jaar, hadden de Nederlandse nationaliteit en waren ingeschreven in de Sint Maartense Basisadministratie. Het kiesrecht was hen niet ontzegd.”
6. Voorts bevat het vonnis als bewijsoverweging het volgende:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, bij wijze van een subsidiair standpunt, bepleit dat de verdachte opnieuw van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het bewijst tekortschiet om te kunnen vaststellen dat door of namens de verdachte de voorwaarde is gesteld dat de medeverdachten op de United People Party zouden moeten stemmen. De verdachte heeft geen voorwaarde gesteld. Hij is een niet onvermogend man en helpt mensen voor, tijdens en na de verkiezingen. Op de dag van de verkiezingen koopt hij bijvoorbeeld, net als vele anderen, veel eten en drinken voor willekeurige mensen die hij helemaal niet kent. Het is een fenomeen dat van alle tijden is en zich op en rond alle politieke partijen voordoet. Dat van ‘vote buying’ sprake is geweest, kan niet worden bewezen, aldus de raadsman.
Het Hof overweegt als volgt.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde omkopingsdelict is vereist dat met een kiezer overeenstemming is bereikt over het niet dan wel op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht. Niet is vereist dat de kiezer zich aan deze overeenstemming heeft gehouden of dat een in het vooruitzicht gestelde beloning daadwerkelijk is gevolgd.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft aan zijn beslissing tot vrijspraak ten grondslag gelegd dat ook de medeverdachten “hebben [...] ontkend dat [...] er enige voorwaarde is gesteld" en dat zij bovendien “hebben verklaard zich vrij te hebben gevoeld om, ondanks de betaling, op een andere partij dan de [United People] Party te stemmen, en dat ook daadwerkelijk te hebben gedaan, hetgeen onderstreept dat zij zich niet hebben gebonden”. Van overeenstemming als hiervoor bedoeld, zou daarom geen sprake zijn. De raadsman heeft zich achter dit oordeel geschaard. Het Hof oordeelt anders. Het Hof is met de procureur-generaal van oordeel dat overeenstemming ook kan worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval. Ingeval een kiezer een gift en/of belofte aanneemt en daarbij de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op de gewenste manier zal uitoefenen, is naar het oordeel van het Hof sprake van overeenstemming.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] twee dagen voor de verkiezingen naar het kantoor van de partijleider van de United People Party zijn gegaan, omdat deze politieke partij in ruil voor het uitbrengen van een stem geld zou geven.
Zij hebben een gesprek gehad met de verdachte, die was betrokken bij de United People Party. In dat gesprek heeft hij geprobeerd hen ervan te overtuigen om op zijn partij te stemmen. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] vroegen elk een bedrag van $ 700,—; [betrokkene 1] vroeg een bedrag van $ 650,—. De verdachte heeft verklaard dat hij zou kijken of hij hen kon helpen bij hun financiële problemen. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] hebben hun persoonlijke gegevens achtergelaten en zijn vertrokken. Uit de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte 2] kan worden opgemaakt dat aan de hand van deze gegevens werd nagegaan of zij kiesgerechtigd waren ( [medeverdachte 2] verklaarde “He took all of our information. de verdachte verklaarde: “We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the UP Party. [...] The purpose of taking the information [was] [...] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote. ”). De medeverdachten waren kiesgerechtigd.
De volgende dag, 16 september 2010, werd medeverdachte [medeverdachte 2] door de verdachte gebeld en vervolgens vond tussen hen beiden een ontmoeting plaats. [medeverdachte 2] heeft toen van de verdachte drie enveloppen gekregen. De enveloppen waren gewikkeld in een ‘dummy’ van een stembiljet; iedere envelop was gevuld met $ 300,--. Volgens [medeverdachte 2] heeft de verdachte daarbij tegen hem gezegd dat de rest na de verkiezing zou volgen. [medeverdachte 2] hield één envelop voor zichzelf en gaf de twee andere enveloppen aan medeverdachte [medeverdachte 4] : één voor medeverdachte [medeverdachte 4] zelf en één voor medeverdachte [medeverdachte 3] .
Uit het voorgaande volgt dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] het geld van de verdachte hebben aangenomen. Aan de ontkenning dat het geld door de verdachte werd gegeven en door de medeverdachten werd aangenomen in ruil voor een stem op de United People Party, hecht het Hof geen geloof.
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] zijn naar het kantoor van de United People Party gegaan met de bedoeling om financiële steun te vragen in de wetenschap dat die partij die steun verleende in ruil voor een stem. Zij hebben die bedoeling aan de verdachte kenbaar gemaakt door hun financiële wensen op tafel te leggen. In dat gesprek heeft de verdachte aangegeven dat hij wilde dat de genoemde personen op zijn partij zouden stemmen en dat hij nader zou bezien of hij aan hun financiële wensen tegemoet kon komen. Na te hebben gecheckt of de bedoelde personen kiesgerechtigd waren, heeft de verdachte contact opgenomen met [medeverdachte 2] en hem drie enveloppen met ieder $ 300,— overhandigd, gewikkeld in een blanco stembiljet met de toezegging dat de rest na de verkiezingen zou volgen. Uit deze omstandigheden leidt het Hof af dat de verdachte met de betaling en de belofte de bedoeling had dat de ontvangers van de enveloppen in ruil daarvoor hun stem op de United People Party zouden uitbrengen. Doordat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] eerder met de genoemde bedoeling naar het kantoor waren gekomen en zij vervolgens (via [medeverdachte 2] ) het geld en de belofte hebben aanvaard is met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] op dit punt overeenstemming bereikt. Hierbij speelt ook de hoogte van het reeds verstrekte geldbedrag - bepaald geen bagatelbedrag - een rol. Ten aanzien van die personen is dan ook sprake van een voltooid delict. Of zij zich vervolgens aan de bereikte overeenstemming hebben gehouden of dat zij toch op een andere partij hebben gestemd is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van omkoping in de hier bedoelde zin niet van belang. Voor het Hof vormt het geen contra-indicatie, indien de verdachte inderdaad, zoals aangevoerd, geregeld op andere momenten eten en drinken aan willekeurig mensen geeft. Het Hof zijn uit het onderzoek ter terechtzitting ook geen andere contra-indicaties gebleken.
De verdachte heeft nog een derde envelop met geld verstrekt. Die envelop heeft noch medeverdachte [medeverdachte 3] , noch [betrokkene 1] bereikt. Het voornemen van de verdachte om dit geld aan een van hen te geven in ruil voor een stem op de United People Party, is daarom niet succesvol gebleken. Het Hof heeft daarom bewezen dat het handelen van de verdachte in zoverre als een poging moet worden beschouwd.
Dat de Landsrecherche indertijd tot een met dit oordeel strijdige conclusie is gekomen, maakt dat niet anders. Het Hof is niet aan deze conclusie gebonden en heeft zich zelfstandig een oordeel gevormd. In dit oordeel ligt besloten dat door de Landsrecherche getrokken conclusie, niet juist is.
Het verweer wordt verworpen.”
7. Het eerste middel
7.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van (poging tot) omkoping zoals bedoeld in art. 132 (oud) Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (hierna: SrNA) ontoereikend is gemotiveerd.
7.2.
Art. 132 (oud) SrNA is vergelijkbaar met het in Nederland in art. 126 Sr (hierna: SrNL) strafbaar gestelde omkoping inzake de uitoefening van het kiesrecht en luidde ten tijde van de bewezenverklaarde handelingen als volgt:
“Hij die bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift of belofte iemand omkoopt om zijn kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.
Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkoopen.”
7.3.
Voor de invulling van de begrippen ‘gift’ en ‘belofte’ kan mijns inziens aansluiting worden gezocht bij de uitleg van die begrippen in de overige met omkoping verband houdende delicten in het SrNL. Volgens de Hoge Raad omvat het doen van een gift “elk overdragen aan een ander van iets dat voor dezen waarde heeft, mits gedaan met het in dit artikel [art. 177 SrNL, AEH] omschreven oogmerk (…)”.1.Voorts blijkt uit de literatuur dat de ‘belofte’ in de zin van vorenbedoelde artikelen moet worden verstaan het in het vooruitzicht stellen ofwel het beloven van een gift.2.
7.4.
Blijkens de jurisprudentie wordt aan de term ‘omkopen’ in art. 126 SrNL niet de beperkte betekenis toegekend van ‘van gevoelen of partij doen veranderen’.3.Niet vereist is dat de kiezer middels een gift of belofte is overgehaald tot het stemmen op een andere kandidaat dan hij eerder voornemens was te doen.4.Evenmin moet blijken dat het door de omkoper beoogde resultaat van het (op bepaalde wijze) uitoefenen van het stemrecht is bereikt. Het delict is voltooid wanneer de partijen tot een – niet per se rechtsgeldige – verbintenis zijn gekomen.5.Wel vereist is dat sprake is van het aannemen van een gift of belofte. De gift of de belofte moet uiterlijk voorafgaand aan het uitoefenen van het kiesrecht worden aangenomen. Ingeval van aanneming naderhand wordt namelijk gesproken van een beloning.6.
7.5.
In het begrip ‘omkopen’ ligt de aanneming besloten, reden waarom uit de memorie van toelichting bij de wetsartikelen over ambtelijke omkoping (thans: art. 177 en 178 SrNL) blijkt dat die term is vermeden, om voor die gevallen reeds het aanbieden strafbaar te stellen.7.Blijft het bij een aanbieding tot het verschaffen van een gift in ruil voor de uiting bereidwillig te zijn om te voldoen aan het verzoek van de aanbieder om het kiesrecht op bepaalde wijze te voldoen, dan zal slechts sprake zijn van een poging tot omkoping in de zin van art. 126 SrNL.
7.6.
Het middel klaagt als eerste (onder A.) dat de motivering van de bewezenverklaring tekortschiet voor zover die inhoudt dat de verdachte als vertegenwoordiger van de United People Party (hierna: UPP) handelde. Volgens de steller van het middel had het hof ingeval het gemeend zou hebben dat de verdachte de schijn gewekt heeft dat hij in die hoedanigheid optrad, en dat het wekken van schijn voldoende is om aan de delictsomschrijving te voldoen, dat in de bewijsoverweging tot uitdrukking moeten brengen. De kennelijke opvatting van de steller dat art. 132 (oud) SrNA een kwaliteitsdelict betreft, waarbij de delictsomschrijving een bepaalde hoedanigheid van de pleger als bestanddeel bevat, is echter onjuist.8.Zodoende behoeft het niet onomstotelijk vaststaan van de rol die de verdachte had binnen de UPP en in welke mate hij bevoegd was namens die partij te handelen, niet aan de bewezenverklaring van omkoping in de zin van art. 132 (oud) SrNA in de weg te staan.9.Overigens vind ik het oordeel van hof dat de verdachte als zodanig kon worden aangemerkt niet onbegrijpelijk, gelet op de uit de gebezigde bewijsmiddelen gebleken omstandigheden dat zijn kantoor gevestigd was in het kantoor van partijleider van de UPP [betrokkene 2] , dat hij zelf verklaard heeft dat hij betrokken was bij de partij en dat hij verantwoording moest afleggen aan die [betrokkene 2] . Voor zover het eerste middel zich voorts blijkens de toelichting (onder D.) keert tegen het oordeel van het hof voor zover daarin besloten ligt dat het niet alleen aan [medeverdachte 4] , maar ook aan [medeverdachte 2] de hoedanigheid van politieambtenaar heeft toegekend, gaat een vergelijkbare redenering op. Het beoordelen of sprake is van omkoping van ambtenaren is hier immers niet aan de orde. Bovendien kan de stelling dat [medeverdachte 2] als ‘soldaat bij het Vrijwilliger Korps Sint Maarten’ niet is aan te merken als ambtenaar, laat staan politieambtenaar, waardoor het hof niet had mogen oordelen dat aan de gebruikte bewijsmiddelen kon worden ontleend dat de verdachte meerdere politieagenten heeft omgekocht, worden ontzenuwd op basis van de begripsbepaling van ‘ambtenaar van politie’ in de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba10.:
“a. ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
b. ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en ander taken ten dienste van de politie;
c. vrijwillige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.”
In zoverre faalt het middel dus.
7.7.
Voorts klaagt het middel (onder B.) dat van voltooide omkoping niet uit de bewijsmiddelen kan blijken, omdat daaruit niet volgt dat [medeverdachte 4] een gift en/of belofte van de verdachte heeft aangenomen. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent behoeft niet te worden vastgesteld dat de ‘omgekochte’ in de zin van art. 132 (oud) SrNA de gift rechtstreeks moet hebben aangenomen van de ‘omkoper’. Zoals blijkt uit het in het voorgaande vooropgestelde is het delict immers voltooid bij het bereiken van overeenstemming tussen beide partijen. Vaststaat dat [medeverdachte 4] een bedrag van $300 overhandigd heeft gekregen. Via welke weg de gift hem uiteindelijk heeft bereikt en of de verdachte op de hoogte is gesteld van het ontvangst doet niet ter zake. Voor zover geklaagd wordt dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de belofte dat het resterende bedrag na de verkiezingen zou worden betaald, door [medeverdachte 2] bij het overhandigen van de enveloppe aan [medeverdachte 4] is overgebracht, kan ook deze omstandigheid aan het voorgaande niet afdoen. Bewezenverklaard is immers kortweg dat de verdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] heeft omgekocht door een gift en/of een belofte, te weten geld. Ten aanzien van het bereiken van die overeenstemming keert de steller van het middel zich (onder C.) tegen het oordeel van het hof dat daarvan sprake was, omdat uit de bewijsmiddelen niet zou kunnen blijken dat [medeverdachte 4] zich heeft verbonden om op de UPP te stemmen. Om tot bewezenverklaring van het onderhavige feit te komen lijkt mij, anders dan de steller van het middel meent, echter niet vereist dat uit de bewijsmiddelen (letterlijk) blijkt dat de verdachte heeft aangegeven dat [medeverdachte 4] op zijn partij moet stemmen of die [medeverdachte 4] zijn stem expliciet ‘te koop’ heeft aangeboden. Het overtuigen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] blijkt in het onderhavige geval mijns inziens genoegzaam uit de getuigenverklaring van hun collega [betrokkene 1] , inhoudend dat de UPP geld gaf aan mensen om ervoor te zorgen dat zij op die partij zouden stemmen, in combinatie met de verklaring van de verdachte zelf, waarin hij heeft aangegeven dat [medeverdachte 2] en zijn collega’s langskwamen voor financiële hulp, dat hun informatie werd ingewonnen om te controleren of zij stemgerechtigd waren en dat er werd geprobeerd om ze over te halen om voor die partij te stemmen. Voor zover de steller van het middel erop wijst dat de enveloppe die [medeverdachte 4] van [medeverdachte 2] heeft aangenomen slechts $300 en niet de overeengekomen $700 bevatte, wijs ik erop dat bewezenverklaard is dat de verdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] “heeft omgekocht door een gift en/of belofte, te weten geld”. Welk gedeelte van de overeengekomen $700 uiteindelijk in een gift is omgezet en welk deel niet meer dan beloofd is, is van ondergeschikt belang en staat zodoende aan de bewezenverklaring niet in de weg. Ook deze deelklachten falen.
8. Het tweede middel
8.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd tot bewezenverklaring van de poging tot omkoping van politieambtenaren [medeverdachte 3] of [betrokkene 1] is gekomen.
8.2.
Aan het middel is ten eerste ten grondslag gelegd de opvatting dat uit de bewijsconstructie niet kan volgen dat een begin van uitvoering van het misdrijf heeft plaatsgevonden, zodat niet kan worden gesproken van een poging. In de toelichting verwijst de steller van het middel naar hetgeen onder B in het eerste middel is aangevoerd. Ook ten aanzien van deze poging tot omkoping zou volgens de steller van het middel niet uit de bewijsmiddelen kunnen blijken dat de verdachte door het aanbieden van enige gift of belofte [medeverdachte 3] en/of [betrokkene 1] heeft geprobeerd om te kopen. Voor zover daartoe is aangevoerd dat niet zou kunnen blijken van het doen van een aanbod, zij verwezen naar hetgeen daaromtrent in het voorgaande onder 7.7 is besproken. Ook ten aanzien van de poging tot omkoping van [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] blijkt uit de getuigenverklaring van laatstgenoemde genoegzaam dat de verdachte geld heeft aangeboden, terwijl hij probeerde om ze over te halen om voor die partij te stemmen. Mijns inziens geeft het oordeel van het hof dat ten aanzien van [medeverdachte 3] en/of [betrokkene 1] tot bewezenverklaring van poging tot omkoping kon worden gekomen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, gelet op hetgeen in het voorgaande onder 7.4 is vooropgesteld en op de omstandigheid niet kan worden vastgesteld dat dat de gift en/of belofte (geld) door (een van) hen is aangenomen. Temeer nu het hof heeft overwogen dat de derde enveloppe die door de verdachte aan [medeverdachte 2] is gegeven met de kennelijke bedoeling die aan [medeverdachte 3] of [betrokkene 1] te geven, maar dat die geen van beiden heeft bereikt alsmede dat het voornemen van de verdachte om dit geld aan een van hen te geven in ruil voor een stem op de UPP, is de kennelijke opvatting van het hof dat sprake was van een begin van uitvoering van de omkoping niet onbegrijpelijk. In zoverre faalt dit middel.
8.3.
Voor zover tot slot aan het middel ten grondslag is gelegd dat doordat het hof heeft verzuimd te kiezen of de bewezenverklaarde omkoping ten aanzien van [medeverdachte 3] of [betrokkene 1] is begaan, niet op grondslag van de tenlastelegging over het bewijs is geoordeeld en zodoende in het midden zou zijn gebleven of straf is opgelegd wegens de omkoping van [medeverdachte 3] of die van [betrokkene 1] , wijs ik erop dat de rechter niet altijd verplicht is om een keuze te maken tussen alternatieven in de tenlastelegging.11.Gelet op het in de voorgaande besprokene kon de keuze in het onderhavige geval achterwege blijven, omdat de door de bewijsmiddelen opengelaten alternatieven door de bewijsmiddelen worden geschraagd.12.
8.4.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
9. Beide middelen falen en kunnen met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
10. Ambtshalve wijs ik er nog op dat namens de verdachte op 11 mei 2017 beroep in cassatie is ingesteld. Ingeval de Hoge Raad niet binnen twee jaren sedertdien uitspraak zal doen, kan dat zonder gevolg blijven gelet op de aan de verdachte opgelegde straf, nu die een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete ter hoogte van NAf 300 betreft. Overigens heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑04‑2019
G. Smid, ‘Omkoping bestraft? Internationale invloeden op de strafrechtelijke bestrijding van (buitenlandse) omkoping’, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012, p. 223, onder verwijzing naar A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 177, aant. 2, (bijgewerkt tot 26 maart 2018): “Gift staat tot belofte als: het gegevene tot hetgeen waarvan het geven in het vooruitzicht wordt gesteld”.
E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 408.
E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 408-409, onder verwijzing naar o.a. HR 23 mei 1910, W 9044. Zie ook J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 1a (bijgewerkt tot 1 november 1998).
E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 410.
J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 8 (bijgewerkt tot 1 november 1998), Vgl. D.R. Doorenbos, ‘Ambtelijke corruptie’, DD 1998 (4), p. 350-351.
E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 410, onder verwijzing naar HR 23 mei 1910, W 9044 en M.A.H. van der Woude in Tekst en Commentaar Strafrecht, aant. 10c bij art. 126, J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 4 (bijgewerkt tot 1 november 1998). Zie ook J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 1a (bijgewerkt tot 1 november 1998).
Vgl. J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 76.
Vgl. mijn conclusie voorafgaand aan HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:231, onder 3.11.
Stb. 2010, 387.
J.M. Reijntjes, De dagvaarding in strafzaken, Deventer: Kluwer 2011, p. 131.
HR 22 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8315, NJ 2004, 439.