Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-06-2014, nr. 13/00601
ECLI:NL:GHARL:2014:4800, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-06-2014
- Zaaknummer
13/00601
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:4800, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑06‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3492, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2013:CA0943, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Belastingblad 2014/354 met annotatie van A.W. Schep
NTFR 2014/2149 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 17‑06‑2014
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of van belanghebbende terecht een BIZ-bijdrage is geheven.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/00601
uitspraakdatum: 17 juni 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Drenthe (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 25 april 2013, nummer AWB LEE 12/1276, in het geding tussen heffingsambtenaar en
mr. [X] h.o.d.n. [A] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende onder nummer 643693 voor het jaar 2012 een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd ten bedrage van € 500.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 9 mei 2012, verzonden op 10 mei 2012, de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 april 2013 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar alsmede de aanslag vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar [B], bijgestaan door mr.dr. [C] alsmede mr. [X], belanghebbende.
1.7
Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1
De Gemeenteraad (hierna: de Raad) van de gemeente Midden-Drenthe heeft op verzoek van de [D] ([D]) op 25 november 2010 de "Verordening BI-zone centrum [Z] 2011" (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is gebaseerd op de Experimentenwet BI-zones (hierna ook: de Wet). Bij de Verordening is een Bedrijven Investeringszone (BI-Zone) ingesteld. Hierbij is een BIZ-bijdrage ingevoerd. De datum van ingang van de BIZ-bijdrage is 1 januari 2011.
2.2
De [D] heeft voor de uitvoering van de activiteiten in de BIZ de Stichting [E] (hierna: de Stichting) opgericht.
2.3
De gemeente Midden-Drenthe heeft op 10 november 2010 met de Stichting de "Uitvoeringsovereenkomst BIZ 2011 t/m 2015" (de Uitvoeringsovereenkomst) gesloten. In artikel 4 "Verplichtingen Gemeente" van de Uitvoeringsovereenkomst is bepaald:
"Gemeente draagt gedurende vijf jaar, vanaf 1 januari 2011, zorg voor de heffing en invordering van de BIZ-bijdragen bij de betrokken ondernemers in de BI-zone Centrum [Z]. De aldus gegenereerde belastinginkomsten zullen, in de vorm van een subsidie door het College worden verstrekt aan de Stichting. De hoogte van de verstrekte subsidie bedraagt de, voor het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, geraamde opbrengst van de BIZ-bijdragen in hetzelfde jaar."
In artikel 5 "Verplichtingen Stichting" is bepaald:
"1. Met de subsidie als bedoeld in artikel 4 financiert de Stichting uitsluitend activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone Centrum [Z]. De activiteiten zijn als bijlage 2 opgenomen bij deze overeenkomst.
2. Tevens draagt de Stichting er zorg voor dat jaarlijks een begroting wordt vastgesteld voor de met de subsidie te financieren activiteiten, dat na het eerste jaar het bestuur rekening en verantwoording aflegt over de uitgaven en de gefinancierde activiteiten in het voorafgaande jaar en dat jaarlijks, te weten uiterlijk 1 mei alle bijdrageplichtigen kosteloos kennis kunnen nemen van de begroting van het lopende jaar en de rekening en verantwoording van het afgelopen jaar.".
In artikel 9 "Vaststelling subsidie" is bepaald:
"1. De subsidie met betrekking tot het afgelopen jaar kan op een lager bedrag worden vastgesteld dan was voorzien aan de hand van de raming bedoeld in artikel 8. De reden van deze discrepantie kan zijn gelegen in het feit dat de Stichting zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen uit deze overeenkomst; ook kan de oorzaak zijn gelegen in het feit dat naar aanleiding van bezwaarschriften of oninbaarverklaringen van de BIZ-heffing, de raming van de opbrengst uit de BIZ-heffing op een lager bedrag moet worden bijgesteld en een deel van het verstrekte voorschot moet worden verrekend in het volgende jaar."
2.4
Bij besluit van 10 november 2011, gepubliceerd op 23 november 2011, heeft de Raad de '1e wijziging van de Verordening BI-zone centrum [Z] 2011' vastgesteld. Behoudens een tariefswijziging naar € 510 per onroerende zaak ingaande 1 januari 2012 zijn er geen wijzigingen. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag BIZ-bijdrage 2012 niet dit hogere tarief toegepast.
2.5
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling bij de Rechtbank Assen op 22 februari 2012 in de procedure tussen partijen over de BIZ-bijdrage 2011 (uitspraak van de Rechtbank Assen van 29 maart 2012, zaken AWB 11/1338 en 11/1339, ) is bij overeenkomst van 28 februari 2012 de hiervoor genoemde uitvoeringsovereenkomst als volgt gewijzigd:
"1. Aan artikel 5 van de uitvoeringsovereenkomst van 10 november 2010 wordt een nieuw lid 2 toegevoegd, luidende: "De Stichting is verplicht de in lid 1 genoemde activiteiten uit te voeren".
2. Artikel 5, lid 2 van de uitvoeringsovereenkomst van 10 november 2010 wordt vernummerd tot lid 3.
3. Deze overeenkomst heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2011.".
2.6
Volgens de begroting voor het jaar 2012 van de Stichting betreffen de door haar in het jaar 2012 te verrichten activiteiten onder andere het organiseren van evenementen zoals een "Palmpaasoptocht", een "Moederdagactie", een "Midzomernacht/Vaderdagactie", "Sinterklaas intocht" en "Kerstmarkt". Verder betreffen de activiteiten in het kader van de thema's schoon, heel en veilig: "Verlichting (5 jaar)", "AED", "Banieren" en "Schoonmaak".
2.7
Belanghebbende was op 1 januari 2012 gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] 6 te [Z]. Deze onroerende zaak is gelegen in het bij de Verordening aangewezen gebied waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven.
2.8
De heffingsambtenaar heeft op grond van de Verordening aan belanghebbende voor het onderhavige jaar een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd.
2.9
Het aantal bijdrage plichtige ondernemers in [Z] is ruim 90, hiervan procederen circa tien van hen tegen de opgelegde aanslag.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of van belanghebbende terecht een BIZ-bijdrage is geheven.
3.2
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.3
De heffingsambtenaar is van mening dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in de uitvoeringsovereenkomst tussen de gemeente en de Stichting een afdwingbepaling ontbreekt, hetgeen er toe leidt dat de Verordening onverbindend is. Voorts is de heffingsambtenaar van mening dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontbreken van de afdwingbepaling niet achteraf kan worden hersteld door een aanvulling op de uitvoeringsovereenkomst waaraan terugwerkende kracht is toegekend.
3.4.
Belanghebbende is van mening dat de Rechtbank een juiste beslissing heeft gegeven.
3.5
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen
afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
3.6.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 29 maart 2012, AWB 11/1339, ECLI:NL:RBLEE:2012:567, handelende over het geschil tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar over de BIZ-bijdrage 2011, in onderdeel 3.9 overwogen dat de BIZ-heffing een bestemmingsheffing is, waarvan de opbrengst als subsidie wordt verstrekt aan de vereniging of stichting die in de betreffende verordening daarvoor is aangewezen, in casu is dat de Stichting. Voorwaarde hierbij is dat de gemeente een uitvoeringsovereenkomst met de beoogde ontvanger van de subsidie heeft gesloten, waarin voor de subsidie-ontvanger middels een zogenaamde afdwingovereenkomst een verplichting is opgenomen om die activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verstrekt. De Rechtbank oordeelt vervolgens dat in de door de gemeente Midden-Drenthe met de Stichting gesloten uitvoeringsovereenkomst een dergelijke afdwingovereenkomst niet is opgenomen en dat daarmee niet is voldaan aan de door de wetgever in artikel 7, derde lid , van de Experimentenwet BI-zones neergelegde voorwaarde voor de BIZ-heffing. De Rechtbank acht daarom de “Belastingbepaling” van de verordening in zijn geheel onverbindend.
4.2
De heffingsambtenaar is tegen de in 4.1 genoemde uitspraak niet in beroep gegaan.
4.3
De gemeente Midden-Drenthe en de Stichting hebben bij overeenkomst van 28 februari 2012 de betreffende uitvoeringsovereenkomst gewijzigd zoals vermeld onder 2.5 hiervoor; aan de betreffende wijziging is door de Raad terugwerkende kracht tot 1 januari 2011 toegekend.
4.4
De Rechtbank heeft in de bestreden uitspraak in 4.2 onder meer overwogen:
“dat naar civiel recht het bestaan van wilsovereenstemming voldoende is voor een overeenkomst. Echter, bedacht moet worden dat het hier moet gaan om een afdwingovereenkomst. Gelet op het karakter van deze afdwingovereenkomst: het verplichten van de stichting om met de subsidiegelden bepaalde activiteiten te verrichten en het zonodig in rechte kunnen afdwingen ervan, is naar het oordeel van de rechtbank een mondelinge wilsovereenstemming op dit punt en een latere schriftelijke vastlegging hiervan onvoldoende om te voldoen aan de door de formele wetgever in artikel 7, derde lid, van de Experimentenwet BI-zones neergelegde voorwaarde voor de BIZ-heffing. Dit klemt temeer nu de rest van de uitvoeringsovereenkomst wél schriftelijk is vastgelegd. Dat aan de aanvullende overeenkomst terugwerkende kracht wordt verleend tot 1 januari 2011 maakt het voorgaande niet anders. Nu er voorafgaand aan het vaststellen van de Verordening geen sprake was van een stichting waarmee een uitvoeringsovereenkomst, inclusief afdwingovereenkomst was gesloten, heeft dit naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat geen BIZ-heffing kan plaatsvinden. De rechtbank acht Hoofdstuk 2 “Belastingbepalingen” van de Verordening daarom in zijn geheel onverbindend. ”
4.5
De Rechtbank oordeelt vervolgens dat dit meebrengt dat ook voor de BIZ-heffing 2012 geen wettelijke grondslag bestaat.
4.6
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met zijn hiervoor – onder 4.4 – aangehaalde rechtsoverwegingen en met de in de bestreden uitspraak opgenomen overwegingen uit de uitspraak met betrekking tot de BIZ-heffing 2011, op goede gronden een juiste beslissing genomen.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
Nu het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is, ziet het Hof aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Ter zitting heeft belanghebbende middels overlegging van het formulier proceskosten, reiskosten en 3 uur verletkosten à € 53 per uur gevraagd. De heffingsambtenaar heeft desgevraagd ingestemd met het verzochte bedrag. Het Hof stelt de reiskosten volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op afgerond € 33, en de verletkosten, overeenkomstig belanghebbendes verzoek, op € 159.
6. Beslissing
Het Hof:
- -
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in het hoger beroep tot een bedrag van € 192.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. E.
Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 17 juni 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) | (G.J. van Muijen) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 juni 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.