Rb. Noord-Nederland, 25-04-2013, nr. AWB LEE 12/1276
ECLI:NL:RBNNE:2013:CA0943, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
25-04-2013
- Zaaknummer
AWB LEE 12/1276
- LJN
CA0943
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2013:CA0943, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 25‑04‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:4800, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Belastingblad 2013/297 met annotatie van A.W. Schep
NTFR 2013/1301 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Uitspraak 25‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Met de in de verordening aangewezen stichting was, ten tijde van het vaststellen van de verordening, geen afdwingovereenkomst in de zin van art. 7 lid 3 Experimentenwet BI-zones gesloten. De nadien gesloten aanvullende overeenkomst kan dat gebrek niet helen. Dat het een vastlegging is van reeds bestaande wilsovereenstemming en dat aan de overeenkomst terugwerkende kracht is verleend kan hieraan niet afdoen. De verordening is op dit punt onverbindend.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Bestuursrecht
Locatie Leeuwarden
procedurenummer: AWB LEE 12/1276
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 25 april 2013 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
handelend onder de naam [hodn],
eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Drenthe,
verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) BIZ-bijdrage opgelegd ten bedrage van € 500.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 mei 2012, verzonden op 10 mei 2012, de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 juni 2012, ontvangen bij de rechtbank op 8 juni 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2013 te Leeuwarden.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [bijstand]. Verweerder is vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [bijstand] (VNG),
[bijstand] (bedrijven contactfunctionaris) en [bijstand] (voorzitter Stichting Ondernemersfonds Centrum Beilen).
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Van het verhandelde ter zitting is bijgevoegd proces-verbaal opgemaakt.
Eiseres heeft na sluiting van het onderzoek een brief, gedateerd 6 februari 2013, aan de rechtbank gestuurd, welke aan haar is geretourneerd. Voor zover eiseres hiermee een verzoek om heropening van het onderzoek heeft willen doen ingevolge artikel 8:68 van de Awb, heeft de rechtbank kennis genomen van dit verzoek, en geoordeeld dat het onderzoek volledig is geweest. Daarom heeft zij het verzoek afgewezen.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 De gemeenteraad van de gemeente Midden-Drenthe heeft op verzoek van de Ondernemersvereniging Hartje Drenthe (OHD) op 25 november 2010 de "Verordening BI-zone centrum Beilen 2011" (de Verordening) vastgesteld. De Verordening is gebaseerd op de Experimentenwet BI-zones (hierna ook: de Wet). Bij de Verordening is een Bedrijven Investeringszone (BIZ) ingesteld. Hierbij is een BIZ-heffing ingevoerd. De datum van ingang van deze heffing is 1 januari 2011.
1.2 De OHD heeft voor de uitvoering van de activiteiten in de BIZ de Stichting Ondernemersfonds centrum Beilen (SOB) opgericht.
1.3 De gemeente Midden-Drenthe heeft op 10 november 2010 met de SOB de "Uitvoeringsovereenkomst BIZ 2011 t/m 2015" (de Uitvoeringsovereenkomst) gesloten. In artikel 4 "Verplichtingen Gemeente" van de Uitvoeringsovereenkomst is bepaald:
"Gemeente draagt gedurende vijf jaar, vanaf 1 januari 2011, zorg voor de heffing en invordering van de BIZ-bijdrage bij de betrokken ondernemers in de BI-zone Centrum Beilen. De aldus gegenereerde belastinginkomsten zullen, in de vorm van een subsidie door het College worden verstrekt aan de Stichting (rechtbank: SOB). De hoogte van de verstrekte subsidie bedraagt de, voor het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, geraamde opbrengst van de BIZ-bijdragen in hetzelfde jaar.".
In artikel 5 "Verplichtingen Stichting" is bepaald:
"1. Met de subsidie als bedoeld in artikel 4 financiert de Stichting uitsluitend activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone Centrum Beilen. De activiteiten zijn als bijlage 2 opgenomen bij deze overeenkomst.
2. Tevens draagt de Stichting er zorg voor dat jaarlijks een begroting wordt vastgesteld voor de met de subsidie te financieren activiteiten, dat na het eerste jaar het bestuur rekening en verantwoording aflegt over de uitgaven en de gefinancierde activiteiten in het voorafgaande jaar en dat jaarlijks, te weten uiterlijk 1 mei alle bijdrageplichtigen kosteloos kennis kunnen nemen van de begroting van het lopende jaar en de rekening en verantwoording van het afgelopen jaar.".
In artikel 9 "Vaststelling subsidie" is bepaald:
"1. De subsidie met betrekking tot het afgelopen jaar kan op een lager bedrag worden vastgesteld dan was voorzien aan de hand van de raming bedoeld in artikel 8. De reden van deze discrepantie kan zijn gelegen in het feit dat de Stichting zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen uit deze overeenkomst; ook kan de oorzaak zijn gelegen in het feit dat naar aanleiding van bezwaarschriften of oninbaarverklaringen van de BIZ-heffing, de raming van de opbrengst uit de BIZ-heffing op een lager bedrag moet worden bijgesteld en een deel van het verstrekte voorschot moet worden verrekend in het volgende jaar.".
1.4 Bij besluit van 10 november 2011, gepubliceerd op 23 november 2011, heeft de raad de '1e wijziging van de Verordering BI-zone centrum Beilen 2011' vastgesteld. Behoudens een tariefswijziging naar € 510 ingaande 1 januari 2012 zijn er geen wijzigingen. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag BIZ-bijdrage 2012 niet dit hogere tarief toegepast.
1.5 Naar aanleiding van de mondelinge behandeling op 22 februari 2012 in de procedure tussen partijen over de BIZ-bijdrage 2011 (uitspraak 29 maart 2012, AWB 11/1339, LJN: BW0841) is bij besluit van 28 februari 2012 de hiervoor genoemde uitvoeringsovereenkomst als volgt gewijzigd:
"1. Aan artikel 5 van de uitvoeringsovereenkomst van 10 november 2010 wordt een nieuw lid 2 toegevoegd, luidende: "De Stichting is verplicht de in lid 1 genoemde activiteiten uit te voeren".
2. Artikel 5, lid 2 van de uitvoeringsovereenkomst van 10 november 2010 wordt vernummerd tot lid 3.
3. Deze overeenkomst heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2011.".
1.6 Volgens de begroting voor het jaar 2012 van de SOB betreffen de door haar in het jaar 2012 te verrichten activiteiten onder andere het organiseren van evenementen zoals een "Palmpaasoptocht", een "Moederdagactie", een "Midzomernacht/Vaderdagactie", "Sinterklaas intocht" en "Kerstmarkt". Verder betreffen de activiteiten in het kader van de thema's schoon, heel en veilig: "Verlichting (5 jaar)", "AED", "Banieren" en "Schoonmaak".
1.7 Eiseres was op 1 januari 2012 gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan [adres]. Deze onroerende zaak is gelegen in het bij de Verordening aangewezen gebied waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven.
1.8 Verweerder heeft op grond van de Verordening aan eiseres voor het onderhavige jaar een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd.
Geschil
2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of van eiseres terecht een BIZ-bijdrage is geheven.
2.2 Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
2.3 Eiseres heeft betoogd dat de Verordening onverbindend is. Dit betekent dat er geen grondslag is voor het heffen van een BIZ-bijdrage. Eiseres heeft hiertoe - kort weergegeven - onder meer het volgende aangevoerd:
a. De Verordening voldoet niet aan het bepaalde in artikel 7 van de Experimentenwet BI-zones. Nu de uitvoeringsovereenkomst niet vóór het vaststellen van de Verordening door de gemeenteraad met de SOB is gesloten, heeft de gemeenteraad de (juiste) uitvoeringsovereenkomst niet in haar afwegingen kunnen betrekken. De onverbindende Verordening kan niet worden 'geheeld' door het achteraf alsnog opstellen van een nieuwe uitvoeringsovereenkomst. Eiseres verwijst daartoe naar de Memorie van Toelichting (MvT, Kamerstukken TK 31 430, nr. 3, onder punt 7.2.1). De Verordening is dus onverbindend gebleven wegens het feit dat in de Verordening niet een stichting of een vereniging is aangewezen waarmee op dat moment een geldige uitvoeringsovereenkomst was gesloten.
b. Er is in de Verordening geen indexering mogelijk gemaakt met betrekking tot het tarief. De Verordening (bedoeld onder 1.1) moet geacht worden te zijn ingetrokken. Voorafgaand aan de nieuwe Verordening 2012 had er een nieuwe draagvlakmeting moeten worden uitgevoerd.
c. De statutaire doelstelling van de SOB is in strijd met de Wet. De statutaire doelstelling van de stichting miskent de wettelijke grenzen volledig en gaat daaraan voorbij.
d. De Verordening en de Uitvoeringsovereenkomst voldoen niet aan het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet BI-zones. Ten aanzien van de activiteiten betreffende het organiseren van evenementen kan niet gezegd worden dat deze het algemene (publieke) belang dienen. Verder kan niet worden volgehouden dat deze activiteiten ten goede komen aan alle bijdrageplichtige ondernemers. Dit laatste geldt ook ten aanzien van de activiteiten in het kader van de thema's schoon, heel en veilig. Dit leidt tot de conclusie dat de Verordening onverbindend is.
e. De lasten worden onevenredig verdeeld over de verschillende ondernemers. Aan de belangen van de (kleine) ondernemers in de zijstraten, zoals eiseres, kan niet zomaar voorbij worden gegaan. Zij hebben geen of minder profijt van de te verrichten activiteiten. De gemeente had het gebied waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven, beperkter vast moeten stellen of een gedifferentieerd tarief in moeten voeren. Ook dit leidt tot de conclusie dat de Verordening, althans de tariefstelling, onverbindend is.
f. Verweerder is tekort geschoten in zijn motivering in de beslissing op bezwaar. De argumenten die in het bezwaarschrift naar voren zijn gebracht worden maar voor een klein deel besproken.
2.4 Verweerder blijft bij zijn standpunt dat de Verordening verbindend is. Hij heeft het volgende - kort weergegeven - aangevoerd:
a. De Verordening voldoet aan het bepaalde in artikel 7 van de Experimentenwet BI-zones. Omdat het voor contractspartijen vanaf het begin af aan volkomen helder was dat alle BIZ-gelden aan de voorgenomen activiteiten moesten worden besteed, hebben gemeente en SOB een aanvullende overeenkomst gesloten en daaraan terugwerkende kracht gegeven tot 1 januari 2011. Gelet op deze overeenkomst is voldaan aan artikel 7, lid 3, Experimentenwet BI-zones.
b. De Verordening bedoeld onder 1.1 is niet ingetrokken, er is alleen een wijzigingsbesluit genomen. Alleen het tarief is gewijzigd. Een nieuwe draagvlakmeting was niet nodig.
c. Uit de statutaire doelstelling van art. 2, lid 1 van de Statuten kan niet anders worden afgeleid dan dat de statutaire doelstelling volledig in overeenstemming is met de Wet. Een BIZ kan immers met geen enkel ander doel worden opgericht dan om activiteiten uit te voeren die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone.
d. Ook andere activiteiten dan genoemd in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet BI-zones kunnen een publiek belang in zich dragen. Zowel het aangename verblijf voor burgers als de verbetering van het algemene ondernemersklimaat is te rangschikken onder het publieke belang. Er kan dus niet worden gezegd dat de Verordening niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet BI-zones.
e. De BI-zone geeft een logische begrenzing van het centrumgebied waar de bijdrageplichtige ondernemers gevestigd zijn. Het is niet vereist dat de activiteiten daadwerkelijk in de straat van de bijdrageplichtige zelf moeten plaatsvinden. Een zekere uitstraling van de activiteiten naar het hele gebied kan voldoende zijn om de BIZ-bijdrage te rechtvaardigen. De keuze voor het tarief is voorbehouden aan de gemeenteraad. Artikel 2, vierde lid, van de Experimentenwet BI-zones biedt de mogelijkheid om een gelijk bedrag van iedere bijdrageplichtige te heffen.
f. De uitspraak op bezwaar is voldoende gemotiveerd. In de uitspraak op bezwaar zijn de grieven van eiseres gemotiveerd weersproken.
2.5 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
3. Procedure 11/1339
De rechtbank Noord Nederland oordeelde eerder over de Verordening bedoeld onder 1.1. Anders dan eiseres stelt (zie 2.3 onder b) is deze Verordening naar het oordeel van de rechtbank niet ingetrokken. De onder 1.5 bedoelde procedure betrof het geschil tussen eiseres en verweerder over de BIZ-bijdrage 2011. De rechtbank overwoog in haar uitspraak van 29 maart 2012 onder meer als volgt:
"3.4 Artikel 7 van de Experimentenwet BI-zones bepaalt:
1. De opbrengst van de belasting wordt als subsidie verstrekt aan de bij de verordening aangewezen vereniging of stichting. De perceptiekosten kunnen hierop in mindering worden gebracht.
2. De verordening wijst uitsluitend als vereniging of stichting aan:
a. een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid:
1° waarvan alle beoogde bijdrageplichtigen lid zijn of dit desgewenst met onmiddellijke ingang kunnen worden,
2° waarvan de contributie op jaarbasis niet hoger is dan € 50,?, en
3° die als statutaire doelstelling uitsluitend heeft het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, of
b. een stichting:
1° waarvan ten minste tweederde van de leden van het bestuur bestaat uit beoogde bijdrageplichtigen, en
2° die als statutaire doelstelling uitsluitend heeft het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid.
3. In aanvulling op het tweede lid wijst de verordening uitsluitend een vereniging of stichting aan waarmee de gemeente ter uitvoering van de verordening een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten, waarin is bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
4. De raad stelt bij verordening de nodige regels, met inbegrip van de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de subsidie wordt verstrekt.".
3.5 Artikel 4:36, tweede lid, van de Awb bepaalt dat in de overeenkomst kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend.
3.6 In de in de Memorie van Toelichting wordt artikel 7 van de BI-zones als volgt toegelicht:
"(…)
In de BGV systematiek is niet goed denkbaar dat de vereniging of stichting in de looptijd van de BGV besluit de betrokken activiteiten niet meer uit te voeren. Dat zou immers tot gevolg hebben dat de bestemming aan de bestemmingsheffing ontvalt. Om die reden eist het wetsvoorstel dat naast de (publiekrechtelijke) subsidietoekenning een uitvoeringsovereenkomst is gesloten tussen subsidiegever en subsidie-ontvanger. Deze bepaling beoogt tevens te waarborgen dat de aan te wijzen vereniging of stichting ook (tijdig) instemt met de aanwijzing. Het ligt in de rede eventuele andere relevante afspraken tussen gemeente en vereniging of stichting zoals op het punt van het dienstenniveau van de gemeente indien gewenst eveneens in deze overeenkomst op te nemen. De uitvoeringsovereenkomst zal moeten bepalen dat deze alleen van toepassing is als de verordening ook daadwerkelijk in werking treedt." (MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr, 3).
3.7 In paragraaf 7.2 "Formele fase: Vaststellen verordening en draagvlakmeting" van de Memorie van Toelichting op de Experimentenwet BI-zones is het volgende vermeld:
"7.2.1 Uitvoeringsovereenkomst
Het is minder wenselijk dat de gemeenteraad de bevoegdheid zou hebben een bepaalde vereniging of stichting zonder meer als subsidiegerechtigde aan te wijzen – met alle verplichtingen van dien – zonder dat die vereniging of stichting daarmee expliciet heeft ingestemd. Ook zou dat op gespannen voet komen te staan met het uitgangspunt dat een BGV-zone «voor en door ondernemers» is. Er behoort geen BGV-zone tot stand te kunnen komen als er geen goed georganiseerd ondernemersinitiatief is. De instemming wordt tot uitdrukking gebracht door ondertekening van een uitvoeringsovereenkomst in de zin van artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin moet tevens zijn bepaald dat de vereniging of de stichting verplicht is de overeengekomen activiteiten uit te voeren. In een reguliere subsidierelatie heeft de gesubsidieerde in beginsel de vrijheid de activiteiten waarvoor subsidie gegeven wordt niet uit te voeren en daarmee af te zien van de subsidie. In een BGV situatie is het echter niet passend dat de vereniging of stichting na een door deze zelf geïnitieerd proces met intensieve betrokkenheid van zowel gemeenteraad als ondernemers nog de vrijheid zou hebben om de te subsidiëren activiteiten niet te verrichten. In de tijd zal een uitvoeringsovereenkomst eerder tot stand moeten komen dan de verordening ter uitvoering waarvan de overeenkomst strekt, nu het wetsvoorstel dit als eis stelt voor aanwijzing van de vereniging of stichting in die verordening. De uitvoeringsovereenkomst zal alleen van toepassing kunnen zijn als de verordening ook daadwerkelijk in werking treedt. Pas dan is er immers sprake van een heffing die in de vorm van een subsidie aan de vereniging of stichting terugvloeit naar de ondernemers. Denkbaar is voorts dat de overeenkomst voorzieningen treft voor het geval de behandeling van de ontwerpverordening in de gemeenteraad leidt tot onverwachte relevante discrepanties met de strekking van de overeenkomst." (MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr, 3, p. 13).
3.8 Het tweede artikel 1 van de Verordening bepaalt:
"De Stichting Ondernemersfonds centrum Beilen wordt aangewezen als stichting als bedoeld in artikel 7 van de wet.".
3.9 De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hiervoor onder de punten 3.1 tot en met 3.3 en 3.6 is vermeld, volgt dat de BIZ-heffing een bestemmingsheffing is. Deze heffing is bestemd voor de uitvoering van aanvullende activiteiten door samenwerkende ondernemers met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de bedrijfsomgeving. De opbrengst van deze heffing wordt daartoe ingevolge artikel 7 van de Experimentenwet BI-zones als subsidie verstrekt aan de bij de verordening aangewezen vereniging of stichting, die is opgericht door de ondernemers die het initiatief hebben genomen voor het instellen van een BIZ. Naar volgt uit het derde lid van artikel 7 van de Experimentenwet BI-zones, kan deze subsidie uitsluitend worden verstrekt aan een vereniging of stichting waarmee de gemeente ter uitvoering van de verordening een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten (uitvoeringsovereenkomst), waarin is bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verstrekt (afdwingovereenkomst). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze wetsbepaling (zie hetgeen hiervoor onder punten 3.6 en 3.7 is vermeld) volgt dat het opnemen van een dergelijke afdwingovereenkomst een essentieel vereiste is voor de BIZ-heffing. In het kader van de BIZ wordt het namelijk niet passend geacht dat de vereniging of stichting na een door deze zelf geïnitieerd proces met intensieve betrokkenheid van zowel gemeenteraad als ondernemers nog de vrijheid zou hebben om de te subsidiëren activiteiten niet te verrichten. Dit laatste zou tot gevolg hebben dat de bestemming aan de BIZ-heffing, zijnde een bestemmingsheffing, ontvalt. Aldus concludeert de rechtbank dat de formele wetgever als voorwaarde voor de BIZ-heffing heeft gesteld dat in de verordening uitsluitend een vereniging of stichting als subsidie-ontvanger wordt aangewezen waarmee een uitvoeringsovereenkomst is gesloten, waarin een afdwingovereenkomst is opgenomen. Dit strookt naar het oordeel van de rechtbank met het karakter van de BIZ-heffing, zijnde een bestemmingsheffing, waarbij een onlosmakelijk verband bestaat tussen de heffing en de bestemming van de gelden.
3.10 Naar volgt uit hetgeen onder punt 3.8 is vermeld, heeft de gemeenteraad van de gemeente Midden-Drenthe in zijn Verordening de SOB aangewezen als subsidie-ontvanger. Zoals volgt uit hetgeen onder punt 1.3 is vermeld, heeft de gemeente Midden-Drenthe met de SOB een uitvoeringsovereenkomst gesloten. Anders dan verweerder meent, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat in deze uitvoeringsovereenkomst een afdwingovereenkomst is opgenomen. In artikel 5 "Verplichtingen Stichting" van de Uitvoeringsovereenkomst is slechts bepaald welke activiteiten de SOB met de verkregen subsidie mag financieren. Hierin kan naar het oordeel van de rechtbank geenszins worden gelezen dat de SOB verplicht is deze activiteiten te verrichten. Hoewel in artikel 9 van de Uitvoeringsovereenkomst is neergelegd dat de subsidie op een lager bedrag kan worden vastgesteld indien de SOB zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen uit de Uitvoeringsovereenkomst, laat dit onverlet dat de SOB de vrijheid heeft om de te subsidiëren activiteiten niet te verrichten. Ook overigens kan naar het oordeel van de rechtbank in de Uitvoeringsovereenkomst geen afdwingovereenkomst worden gelezen. Dit leidt tot de conclusie dat in de Verordening geen vereniging of stichting is aangewezen waarmee een uitvoeringsovereenkomst is gesloten waarin een afdwingovereenkomst is opgenomen.
3.11 Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet is voldaan aan de door de formele wetgever in het bepaalde in artikel 7, derde lid, van de Experimentenwet BI-zones neergelegde voorwaarde voor de BIZ-heffing. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat geen BIZ-heffing kan plaatsvinden. De rechtbank acht Hoofdstuk 2 "Belastingbepalingen" van de Verordening daarom in zijn geheel onverbindend.".
4. Procedure 12/1276
4.1 In de onderhavige procedure met betrekking tot de BIZ-Bijdrage 2012 houdt partijen primair verdeeld het antwoord op de vraag of de onder 1.5 bedoelde overeenkomst thans tot de conclusie leidt dat de Verordening verbindend is, zoals verweerder stelt en eiseres betwist.
4.2 In de Verordening moet een stichting of vereniging worden aangewezen waarmee een uitvoeringsovereenkomst is gesloten waarin een afdwingovereenkomst is opgenomen (zie hiervoor onder 3.9). Het sluiten van deze uitvoeringsovereenkomst plus afdwingovereenkomst dient derhalve aan het vaststellen van de Verordening vooraf te gaan. Verweerder heeft gesteld dat de onder 1.5 genoemde aanvullende overeenkomst slechts de vastlegging betreft van een reeds -ten tijde van het vaststellen van de Verordening- bestaande wilsovereenstemming. De rechtbank overweegt dat naar civiel recht het bestaan van wilsovereenstemming voldoende is voor een overeenkomst. Echter, bedacht moet worden dat het hier moet gaan om een afdwingovereenkomst. Gelet op het karakter van deze afdwingovereenkomst: het verplichten van de stichting om met de subsidiegelden bepaalde activiteiten te verrichten en het zonodig in rechte kunnen afdwingen ervan, is naar het oordeel van de rechtbank een mondelinge wilsovereenstemming op dit punt en een latere schriftelijke vastlegging hiervan onvoldoende om te voldoen aan de door de formele wetgever in artikel 7, derde lid, van de Experimentenwet BI-zones neergelegde voorwaarde voor de BIZ-heffing. Dit klemt temeer nu de rest van de uitvoeringsovereenkomst wél schriftelijk is vastgelegd. Dat aan de aanvullende overeenkomst terugwerkende kracht wordt verleend tot 1 januari 2011 maakt het voorgaande niet anders. Nu er voorafgaand aan het vaststellen van de Verordening geen sprake was van een stichting waarmee een uitvoeringsovereenkomst, inclusief afdwingovereenkomst was gesloten, heeft dit naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat geen BIZ-heffing kan plaatsvinden. De rechtbank acht Hoofdstuk 2 "Belastingbepalingen" van de Verordening daarom in zijn geheel onverbindend.
4.3 Het voorgaande brengt mee dat er ook ten aanzien van de BIZ-bijdrage 2012 geen wettelijke grondslag bestaat voor de heffing. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, en de uitspraak op bezwaar en de aanslag BIZ-bijdrage vernietigen. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven geen behandeling meer.
Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht veroordeelt de rechtbank verweerder aan eiseres te vergoeden de door haar genoemde proceskosten, te weten reis- en verblijfskosten (€ 31,20) en verletkosten (€ 159,27), in totaal tot een bedrag van € 190,47.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag BIZ-bijdrage 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 190,47;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. F.J.H.L. Makkinga, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Boskma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2013.
w.g. E. Boskma
w.g. A.F. Germs-de Goede
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.