Hof Arnhem-Leeuwarden, 25-01-2022, nr. 200.255.293
ECLI:NL:GHARL:2022:534
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
25-01-2022
- Zaaknummer
200.255.293
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:534, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 25‑01‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:289, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2020:8452, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑09‑2020; (Hoger beroep, Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2022-0042
Jurisprudentie Erfrecht 2022/59
JERF 2022/59
JERF Actueel 2022/28
Notamail 2022/25
JERF Actueel 2020/332
Uitspraak 25‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Uitleg uiterste wilsbeschikking (sublegaat). Erfstelling dochter erflater en aan haar gemaakte legaten vervallen door niet tijdige nakoming sublegaat.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.293
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland NL18.6836)
arrest van 25 januari 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellant]
advocaat: mr. V.O. Agterberg,
en:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: voorheen mr. S. Bharatsingh, thans mr. J.P. Sanchez Montoto.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof heeft op 28 september 2021 een arrest gewezen en daarin bepaald dat partijen het volledige procesdossier van het geding bij de rechtbank moeten overleggen. Dat hebben zij gedaan. Het hof heeft vervolgens arrest bepaald.
2. De kern van de zaak
2.1
[appellant] en [geïntimeerde] zijn broer en zus en zijn de enige erfgenamen van hun overleden vader, [de erflater] . (hierna: erflater) die is overleden [in] 2017.
2.2
Erflater heeft tijdens leven een schilders- en renovatiebedrijf geëxploiteerd. Dat bedrijf wordt thans uitgeoefend in een aantal BV ’s (werkmaatschappijen), waarvan alle aandelen direct of indirect worden gehouden door [naam partijen] Holding BV. [appellant] is houder van de gewone aandelen nummers 1-50 en vijf prioriteitsaandelen in [naam partijen] Holding BV; [geïntimeerde] is houdster van de gewone aandelen nummers 51-100.
2.3
Erflater heeft in zijn testament onder B bepaald:
“B. Legaten
- 1.
Ik legateer aan mijn dochter (…) het bedrag gelijk aan de vordering(en) die mijn echtgenote en/of ik op haar hebben, uit welken hoofde dan ook, echter met een maximum van vijftig duizend euro (€ 50.000,00). Aan mijn zoon [appellant] legateer ik, als sublegaat ten laste van mijn dochter, al haar (certificaten van) aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam partijen] Holding B.V.
- 2.
Ik legateer aan mijn zoon, [appellant] , het bedrag gelijk aan de
vordering(en) die mijn echtgenote en/of ik op hem hebben, uit welken hoofde dan
ook; echter met een maximum van vijftig duizend euro (€ 50.000) (…)
3. De onder 1 gemelde (certificaten van) aandelen dienen te worden afgegeven tegen
de waarde in het economisch verkeer, vast te stellen conform het bepaalde in artikel
5 van de huidige statuten van voornoemde vennootschap, tenzij partijen een andere
wijze van waarderen overeenkomen. Levering van de (certificaten van) aandelen dient plaats te vinden binnen zes maanden na mijn overlijden, dan wel, als die termijn korter is, binnen twee maanden na de vaststelling van de waarde.”
Verder heeft erflater in zijn testament onder C de volgende uiterste wilsbeschikkingen gemaakt (ontervingen en erfstellingen):
- 1.
Ik sluit mijn eega, (…) uitdrukkelijk uit als mijn erfgename.
- 2.
Met inachtneming van voormelde legaten, benoem ik tot mijn enige erfgenamen, samen en voor gelijke delen, mijn voornoemde zoon en mijn voornoemde dochter, zulks met inachtneming van de wettelijke regels van plaatsvervulling.
- 3.
De rechten die mijn dochter en haar afstammelingen aan dit testament ontlenen, zowel erfstelling als legaat, vervallen als mijn zoon te kennen heeft gegeven levering van de onder B1 bedoelde (certificaten) van aandelen te willen en die stukken niet tijdig eigendom zijn geworden van mijn zoon.”
In artikel 5 van de statuten van [naam partijen] Holding B.V. waarnaar erflater in zijn testament onder B.3 verwijst is onder meer het volgende bepaald:
“1. Indien een aandeelhouder één of meer zijner aandelen mocht willen vervreemden, is hij (behoudens het bepaalde bij het laatste lid van dit artikel en het bepaalde bij artikel 9 dezer statuten) verplicht kennis te geven aan de direktie der vennootschap, dat hij zijn aandeel of aandelen aanbiedt.
2. De in het voorgaande lid van dit artikel bedoelde kennisgeving geldt als aanbod aan de medeaandeelhouders, en wel met in achtneming van het bij het derde en vierde lid van dit artikel bepaalde, zulks wat prioriteitsaandelen betreft tegen parikoers (of zoveel minder als de aanbieder vraagt) en wat de gewone aandelen betreft tegen de prijs welke - tenzij de aanbieder en de reflectanten eenparig anders overeenkomen - zal worden vastgesteld door één of meer onafhankelijke deskundigen, die door de aanbieder en reflectanten in gemeen overleg zullen worden benoemd; bij gebreke van overeenstemming dienaangaande binnen één maand nadat de directie overeenkomstig het hierna bepaalde aan aanbieder en gegadigden heeft bericht wie de gegadigden zijn en voor hoeveel aandelen, zal de prijs worden vastgesteld door drie onafhankelijke deskundigen, die alsdan op verzoek van de meest gerede partij zullen worden benoemd door de voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, binnen welker ressort de vennootschap statutair is gevestigd; bedoelde deskundigen zijn gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de vennootschap en tot het verkrijgen van alle inlichtingen, waarvan zij voor hun taxatie kennisneming dienstig oordelen. "
2.4
Beide erfgenamen hebben de nalatenschap en de aan ieder van hen gemaakte (sub)legaten aanvaard.
2.5
[geïntimeerde] heeft op 23 november 2017 overeenkomstig het testament van erflater de (certificaten van) aandelen in [naam partijen] Holding BV nummers 51-100 ter overname aangeboden aan [appellant] en geschreven: “De waarde van de over te nemen aandelen is nader over een te komen, dit zoals vastgesteld in de statuten van de BV.” .
2.6
Namens [appellant] is op 29 november 2017 aan [geïntimeerde] bericht:
“Namens uw broer bevestigen wij u, door middel van deze brief, dat uw broer het sublegaat accepteert en de aandelen van u wenst over te nemen. Conform het genoemde in het testament van uw vader onder B 3, zullen uw (certificaten) van aandelen dienen te worden afgegeven tegen de waarde van in het economische verkeer, zoals bepaald in artikel 5 van de huidige statuten. Om tot een goede waarde te komen, dient eronder meer een waardering van de aandelen plaats te vinden en zal het perceel [adres] te [plaats] moeten worden getaxeerd. In dit kader heeft u broer reeds de benodigde werkzaamheden in gang gezet.
In het testament van uw vader wordt aangegeven dat de levering van de (certificaten van) aandelen dient plaats te vinden binnen zes maanden na zijn overlijden, derhalve voor 1 januari 2018. Aangezien het op een correcte wijze vaststellen van de waarde van de aandelen enige tijd in beslag neemt, stellen wij u namens uw broer voor, om deze termijn te verlengen tot 1 maart 2018, waarbij alle overige bepalingen genoemd in het testament van uw vader van 17 oktober 2013, onverkort van toepassing zullen blijven.”
2.7
[geïntimeerde] is op 20 december 2017 akkoord gegaan met de verlenging van de termijn tot 1 maart 2018.
2.8
Er is veel contact geweest tussen partijen en hun adviseurs over de benoeming van deskundigen voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer van de aandelen. Het is partijen niet gelukt samen tot overeenstemming te komen over de prijs die [appellant] aan [geïntimeerde] zou moeten betalen voor de aandelen van het sublegaat. [geïntimeerde] heeft in kort geding een voorziening gevraagd voor de verlenging van de termijn tot 1 juni 2018. De voorzieningenrechter heeft die voorziening op 28 februari 2018 geweigerd. Namens [geïntimeerde] is op diezelfde dag, 28 februari 2018, in een mail aan [appellant] het volgende voorstel gedaan:
“Mijn cliënte zal de aandelen aan de uwe leveren onder de voorwaarde dat uw cliënt de conform de statuten van de vennootschap vast te stellen koopsom (waarde economisch verkeer) aan mijn cliënte schuldig blijft. Als zekerheid wenst mijn cliënte wel bij de levering van de aandelen de gebruikelijke en zakelijke zekerheidsstelling en wel in de vorm van een pandrecht op alle aandelen die zij aan uw cliënt overdraagt en daarenboven een garantstelling van uw cliënt in privé voor het voldoen van de koopsom. Daarnaast wenst mijn cliënte een wettelijke rente vergoed te krijgen over de koopsom van de aandelen. Nadat de waarde van de aandelen conform de statuten van de vennootschap is vastgesteld, zal een aparte akte van kwijting worden opgemaakt door de notaris op het tijdstip van betaling van de koopsom en de verschuldigde rente. Als uw cliënt uit deze impasse wenst te komen en met de oplossing akkoord gaat, dan kunt u overgaan tot het geven van een opdracht aan een door uw cliënt aan te wijzen notaris voor het opstellen van de leveringsakte, waarbij de voorgaande voorwaarden in de leveringsakte zullen zijn opgenomen.
Ik verzoek u mij uiterlijk morgen, 1 maart 2018 vóór 12.000 uur schriftelijk aan te willen geven of uw cliënt hiermee akkoord gaat.”
2.9
Namens [appellant] is op 2 maart 2018 als volgt gereageerd op dit voorstel:
“Uw voorstel komt "als mosterd na de maaltijd". De rechter heeft uw verzoek om termijnverlenging afgewezen, hetgeen inhoudt dat uw cliënt is onterfd. Er is een waardebepaling van de aandelen en mijn cliënt heeft geen aanleiding te veronderstellen dat deze niet juist zou zijn. De prijs is daarbij bepaald op maximaal €1. Cliënt blijft bereid de aandelen van uw cliënt voor €1 over te nemen. Cliënt persisteert inderdaad dat uiterlijk 1 maart 2018 de aandelen aan hem hadden moeten zijn overgedragen.”
2.10
De rechtbank heeft in haar vonnis van 2 november 2018 op vordering van [geïntimeerde] voor recht verklaard dat de rechten die [geïntimeerde] aan het testament ontleent, zowel wat betreft erfstelling als wat betreft legaat niet zijn vervallen. De tegenvordering van [appellant] om voor recht te verklaren dat de rechten van [geïntimeerde] en van haar afstammelingen zijn komen te vervallen, omdat de aandelen niet tijdig aan hem zijn geleverd, heeft de rechtbank afgewezen. De rechtbank overweegt (rov. 4.7) dat een redelijke uitleg van het testament meebrengt dat eerst de waarde van de certificaten moet worden bepaald en dat dan pas sprake kan zijn van een tijdige overdracht.
2.11
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen en de vordering van [appellant] alsnog wordt toegewezen. De bedoeling van het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] is dat [appellant] in de proceskosten van de procedure bij de rechtbank wordt veroordeeld volgens een hoger liquidatietarief.
3. Het oordeel van het hof
Uitleg van het testament: wat betekent ‘niet tijdig’?
3.1
In de kern gaat het in deze zaak om de vraag wat de passage ‘niet tijdig’ in C.3 van het testament betekent. Daarop zien de grieven 6 en 12 van [appellant] .
3.2
[appellant] stelt dat de passage ‘niet tijdig’ in C.3 inhoudt dat de levering van de aandelen binnen de termijnen die in B.3 zijn genoemd moet plaatsvinden. Is dat niet het geval dan vervallen de erfstelling van en het legaat aan [geïntimeerde] . Omdat die levering niet voor de door partijen tot 1 maart 2018 uitgestelde termijn is geschied zijn de erfstelling en het legaat vervallen.
3.3
[geïntimeerde] stelt dat de passage ‘niet tijdig’ zo moet worden uitgelegd dat eerst de waarde van de aandelen moet worden bepaald en dat dan pas sprake kan zijn van een al dan niet tijdige overdracht. Omdat de waarde nog niet is vastgesteld, is nog geen sprake van een niet tijdige levering en zijn de erfstelling en het legaat die erflater voor haar heeft gemaakt nog niet vervallen.
3.4
Partijen bestrijden over en weer de uitleg van de ander. Ieder van hen moet zijn eigen stellingen over de uitleg bewijzen. Ieder van hen beroept zich immers op die eigen uitleg en de rechtsgevolgen daarvan (artikel 150 Rv).
3.5
Om te kunnen vaststellen op welk rechtsgevolg de uiterste wilsbeschikkingen van erflater zijn gericht is uitleg nodig. Op grond van artikel 4:46 lid 1 BW moet bij die uitleg worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Feiten en omstandigheden van na het maken van het testament kunnen alleen meedoen bij de uitleg als de erflater daarop bij het maken van zijn testament is vooruitgelopen.
Omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt
3.6
Erflater was op het moment dat hij zijn testament maakte 77 jaar oud. Hij was gehuwd in gemeenschap van goederen en had twee kinderen, [appellant] en [geïntimeerde] . De aandelen in het bedrijf dat hij had uitgeoefend waren op dat moment al in handen van [appellant] en [geïntimeerde] ; [appellant] was enig bestuurder van [naam partijen] Holding BV en houder van vijf prioriteitsaandelen.
3.7
De notaris die het testament heeft gepasseerd is op 24 november 2020 door de voorzitter als raadsheer-commissaris als getuige gehoord. Hij heeft over de reden voor het maken van het testament verklaard:
“U vraagt mij of [de erflater] in 2013 zijn testament uit eigen beweging of op mijn advies heeft gemaakt. Ik antwoord u dat in iets wijder perspectief [de erflater] zich op een bepaald moment bewust was van het feit dat hij zou overlijden, ook gelet op zijn leeftijd. Hij maakte zich zorgen over de continuïteit van de onderneming: [naam partijen] Holding. Hij heeft gemeend mij te moeten benaderen om een testament te maken.”
3.8
Vaststaat dat de notaris eerst een concept van het testament heeft gemaakt waarin de bepaling C3 over verval rechten nog niet was opgenomen. De notaris heeft over de bepalingen B3 en C3 als getuige verklaard als volgt:
“U vraagt mij hoe de B3 en C3 passages tot stand zijn gekomen. Ik antwoord u dat ik mij op mijn verschoningsrecht beroep. Het is een gesprek geweest tussen [de erflater] en mij, daar kan ik geen mededelingen over doen. Ik kan in algemene zin zeggen dat [de erflater] iemand was wiens wil wet was. Als hij iets wilde, dan moest het potverdorie ook zo gebeuren. Daarmee wil ik volstaan.”
Verhoudingen die de uiterste wil van erflater kennelijk wenste te regelen.
3.9
Het hof leidt uit het testament van erflater af welke verhoudingen hij daarmee - kennelijk - wilde regelen. Erflater heeft zijn echtgenote uitgesloten als erfgename en zijn twee kinderen [geïntimeerde] en [appellant] tot zijn enige erfgenamen benoemd met het recht van plaatsvervulling voor de afstammelingen (kinderen of kleinkinderen van [geïntimeerde] en [appellant] ). Kennelijk hadden hij en zijn echtgenote vorderingen op elk van hun beide kinderen. Erflater heeft ieder een bedrag gelegateerd ter grootte van die vordering met een maximum van € 50.000. Erflater wilde kennelijk dat [appellant] alle aandelen in [naam partijen] Holding BV zou krijgen. Hij heeft [geïntimeerde] als legataris belast met een sublegaat ten behoeve van [appellant] en aan [appellant] de (certificaten van) aandelen in [naam partijen] Holding BV die aan [geïntimeerde] toebehoren gelegateerd. De erflater wilde daarmee kennelijk bewerkstelligen dat [appellant] na het overlijden van erflater de enige aandeelhouder in [naam partijen] Holding BV zou worden en dat [geïntimeerde] geen aandelen meer zou houden. Erflater wilde kennelijk ook dat [geïntimeerde] voor die aandelen van [appellant] een bedrag in geld zou krijgen dat gelijk is aan de waarde daarvan in het economisch verkeer en dat die waarde zou worden bepaald op dezelfde manier als bij een verplichte aanbieding van aandelen volgens artikel 5 van de statuten van [naam partijen] Holding BV. Erflater wilde met zijn testament kennelijk regelen dat [appellant] in elk geval binnen zes maanden na zijn overlijden enig aandeelhouder zou zijn. Ten slotte heeft erflater met zijn testament kennelijk willen regelen dat alle rechten die [geïntimeerde] of haar kinderen aan zijn testament kunnen ontlenen vervallen als [appellant] de aandelen van [geïntimeerde] ‘niet tijdig’ heeft verkregen.
De uitleg van [appellant]
3.10
De tekst van het testament biedt volgens het hof voldoende steun aan de uitleg van [appellant] . Erflater heeft met zoveel woorden bepaald dat levering van de aandelen dient plaats te vinden binnen zes maanden na zijn overlijden (B3) dan wel – als die termijn korter is – binnen twee maanden na vaststelling van de waarde. Vervolgens heeft erflater in C3 bepaald dat de rechten die [geïntimeerde] en haar kinderen aan zijn testament ontlenen (erfstelling en legaat) vervallen als de aandelen ‘niet tijdig’ eigendom zijn geworden van [appellant] . De woorden ‘niet tijdig’ refereren duidelijk aan de zes maanden termijn die is genoemd in B3; in het testament is geen andere termijn genoemd waarop deze woorden betrekking zouden kunnen hebben. De betekenis van ‘niet tijdig’ is dan ook: niet binnen zes maanden na het overlijden van erflater of - indien de waarde van de aandelen al eerder is vastgesteld - binnen twee maanden na die vaststelling. Bij deze uitleg slaat het hof acht op wat de notaris heeft verklaard over de zorg van erflater over de continuïteit van de onderneming en dat als erflater iets wilde “het potverdorie ook zo [moest] gebeuren”. Daarbij past veel meer een strakke termijn van zes maanden na zijn overlijden dan een zachte en onzekere termijn die pas verstrijkt als de waarde van de aandelen is vastgesteld. Erflater heeft bij het maken van het sublegaat en de bepaling over de niet tijdigheid kennelijk voor ogen gestaan dat de regeling in artikel 5 van de statuten van de BV over de vaststelling van de waarde praktisch uitvoerbaar is binnen zes maanden na zijn overlijden. Het hof vindt in dat verband nog van belang dat de notaris-redacteur van de akte als getuige heeft verklaard: “De waardering van aandelen binnen twee maanden is heel goed mogelijk. Maak hier nou eens drie maanden van, dan heb je altijd nog drie maanden reserve als uitloop.”
Daar komt bij dat het erfgenamen ook vrij stond om die termijn van zes maanden te verlengen in onderling overleg, zoals ook is geschied.
De uitleg van [geïntimeerde]
3.11
Het testament biedt volgens het hof onvoldoende aanknopingspunten voor de andersluidende uitleg van [geïntimeerde] die erop neerkomt dat tijdige levering pas mogelijk is als de waarde van de aandelen is vastgesteld en dat geen sprake is van ‘niet tijdig’ zolang als de waarde van de aandelen nog niet is vastgesteld . Erflater heeft in zijn testament een termijn van (maximaal) zes maanden opgenomen. Hij heeft ook regels gegeven voor de waardering van die aandelen. Erflater heeft nergens in zijn testament bepaald dat zijn bepaling over de levering binnen de termijn van zes maanden alleen geldt als de waarde van de aandelen is vastgesteld. Hij heeft evenmin ergens in zijn testament bepaald dat ‘niet tijdig’ alleen geldt als de waarde van de aandelen is vastgesteld en dat een levering die later dan zes maanden plaatsvindt, omdat de waarde van de aandelen niet binnen zes maanden is vastgesteld ook nog tijdig is. Hij heeft nog wel bepaald dat als de waarde al snel na zijn overlijden is vastgesteld (binnen vier maanden), levering ook sneller moet plaatsvinden en wel binnen twee maanden na die vaststelling.
Slotsom
3.12
Gelet op de uitleg die het hof heeft gegeven aan de woorden ‘niet tijdig’ in het testament slagen grief 6 en grief 12 van [appellant] . Dit betekent dat nu [geïntimeerde] de (certificaten van de) aandelen niet binnen zes maanden na overlijden en daarna niet binnen de tussen partijen afgesproken termijn op 1 maart 2018 aan [appellant] heeft geleverd de erfstelling en het legaat is vervallen.
3.13
Partijen hebben niet alleen in rechte maar ook in de periode december 2017-1 maart 2018 een uitvoerige discussie over de uitvoering van het sublegaat gehad (in het bijzonder de wijze van waardering van de aandelen door deskundigen). [geïntimeerde] verbindt evenwel nergens enig rechtsgevolg aan de wijze van uitvoering voor de vraag of haar rechten uit het testament (erfstelling en legaat), ook als de uitleg van [appellant] wordt gevolgd, toch nog in stand zijn gebleven. Al wat zij over de uitvoering aanvoert staat uiteindelijk in het teken van de uitleg van het testament. De rechtsstrijd tussen partijen in deze procedure is dan ook beperkt tot de vraag wat de betekenis van ‘niet tijdig’ is. Het hof zal dan ook niet ingaan op de stellingen van partijen over de uitvoering, omdat die niet relevant zijn voor de beslissingen die het hof moet nemen over de uitleg van de woorden ‘niet tijdig’. De overige grieven van [appellant] en het antwoord daarop van [geïntimeerde] behoeven dan ook geen bespreking meer.
3.14
Vanwege het slagen van grief 6 en grief 12 van [appellant] zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en nieuwe beslissingen nemen. Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. Het hof zal de tegenvordering van [appellant] alsnog toewijzen en voor recht verklaren dat de rechten die [geïntimeerde] en haar afstammelingen aan het testament zouden kunnen ontlenen zowel wat betreft erfstelling als wat betreft legaat zijn vervallen. Partijen zijn broer en zus en deze procedure betreft de uitleg van het testament van hun vader. Het hof ziet daarin aanleiding de proceskosten in beide instanties zodanig te compenseren, dat ieder de eigen kosten draagt. De grief van [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep faalt.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2018 tussen [geïntimeerde] en [appellant] heeft gewezen en neemt de volgende beslissingen;
wijst de inleidende vordering van [geïntimeerde] alsnog af;
wijst de tegenvordering van [appellant] alsnog toe en verklaart voor recht dat de rechten die [geïntimeerde] en haar afstammelingen aan het testament van erflater zouden kunnen ontlenen zowel wat betreft erfstelling als wat betreft het legaat zijn vervallen;
compenseert de proceskosten in beide instanties, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R.A. Dozy en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.
Uitspraak 15‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Verzoek voorlopig getuigenverhoor van oud-notaris in erfrechtzaak toegewezen. Geen verweer gevoerd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.293/02
beschikking van 15 september 2020
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. V.O. Agterberg,
en:
[belanghebbende] ,
wonende te [A] ,
belanghebbende,
hierna: [belanghebbende] ,
procesvertegenwoordiger onttrokken, voorheen: mr. J.P. Sanchez Montoto.
1. Het procesverloop
1.1
[verzoeker] heeft een verzoek ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Zijn verzoekschrift is ingekomen op 11 juni 2020.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 augustus 2020 plaatsgevonden. Daarbij zijn namens [verzoeker] verschenen mr. Agterberg en [B] . Namens [belanghebbende] is niemand verschenen.
2. De beoordeling
2.1
De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft tussen [belanghebbende] en [verzoeker] op 2 november 2018 een vonnis gewezen. [verzoeker] heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep is bij dit hof bekend onder zaaknummer 200.255.293/01 (hierna: de hoofdzaak).
2.2
[verzoeker] en [belanghebbende] zijn broer en zus en zijn de enige erfgenamen van hun overleden vader, [erflater] (hierna: [erflater] ). In het testament van [erflater] is onder B onder meer het volgende opgenomen:
“B. Legaten
1. Ik legateer aan mijn dochter (…) het bedrag gelijk aan de vordering(en) die mijn echtgenote en/of ik op haar hebben, uit welken hoofde dan ook, echter met een maximum van vijftig duizend euro (€ 50.000,00). Aan mijn zoon [verzoeker] legateer ik, als sublegaat ten laste van mijn dochter, al haar (certificaten van) aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [C] B.V. (…)
3. (…) Levering van de (certificaten van) aandelen dient plaats te vinden binnen zes maanden na mijn overlijden, dan wel, als die termijn korter is, binnen twee maanden na de vaststelling van de waarde.”
Verder is in het testament onder C onder meer de volgende passage opgenomen:
“3. De rechten die mijn dochter en haar afstammelingen aan dit testament ontlenen, zowel erfstelling als legaat, vervallen als mijn zoon te kennen heeft gegeven levering van de onder B1 bedoelde (certificaten) van aandelen te willen en die stukken niet tijdig eigendom zijn geworden van mijn zoon.”
De rechtbank heeft in het onder 2.1 genoemde vonnis voor recht verklaard dat de rechten die [belanghebbende] aan het testament ontleent, zowel wat betreft erfstelling als wat betreft legaat, niet zijn vervallen. De tegenvordering van [verzoeker] om voor recht te verklaren dat de rechten van [belanghebbende] en van haar afstammelingen zijn komen te vervallen, omdat de aandelen niet tijdig aan hem zijn geleverd, heeft de rechtbank afgewezen.
2.3
Een getuigenverhoor waarvoor de rechter geen opdracht heeft gegeven in een uitspraak maar dat op verzoek van een partij wordt gehouden, heet een voorlopig getuigenverhoor. De rechter kan bepalen dat een voorlopig getuigenverhoor moet plaatsvinden als aan bepaalde voorwaarden is voldaan (artikel 186 Rv). Dat zijn voorwaarden die te maken hebben met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor.
2.4
In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen.
2.5
Als aan deze eisen is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 BW). Daarvan kan sprake kan zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaar weegt dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure teveel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW).
2.6
[verzoeker] wil oud-notaris mr. R.J. Holtman (hierna: Holtman) als getuige horen. Volgens [verzoeker] heeft [erflater] aan Holtman zijn laatste wil kenbaar gemaakt en heeft Holtman in opdracht van [erflater] het testament opgesteld. In het verzoekschrift heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij Holtman wil horen over de uitleg van het testament, vooral over de termijn van zes maanden (zie onder B.3 van het testament) en de passage over de onterving van [belanghebbende] (zie onder C.3 van het testament). [verzoeker] heeft erop gewezen dat [erflater] eerder een concepttestament heeft laten opmaken door Holtman, waarin de passage onder C.3 niet was opgenomen. Ter zitting is namens [verzoeker] verklaard dat hij en [belanghebbende] in augustus 2017 met Holtman hebben gesproken. [verzoeker] wil Holtman ook horen over wat tijdens dat gesprek is besproken. In de hoofdzaak zijn de memorie van grieven en de memorie van antwoord al genomen. Met het voorlopig getuigenverhoor wil [verzoeker] een extra accent op de hoofdzaak leggen. Naar het oordeel van het hof heeft [verzoeker] met het voorgaande voldoende toegelicht welke feiten hij wil bewijzen door Holtman te horen en dat hij voldoende belang heeft bij een voorlopig getuigenverhoor.
2.7
[belanghebbende] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker] . Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] met het indienen van het verzoek misbruik van bevoegdheid maakt of dat het verzoek strijdig is met de eisen van een goede procesorde. Van andere zwaarwegende belangen die aan toewijzing van het verzoek in de weg zouden staan, is het hof verder niet gebleken.
2.8
Het hof zal het verzoek van [verzoeker] om een voorlopig getuigenverhoor toewijzen. Het hof ziet geen aanleiding om in deze verzoekschriftprocedure een proceskostenveroordeling uit te spreken.
3. De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe;
bepaalt dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden voor het horen van de getuige mr. R.J. Holtman, wonende te [woonplaats] aan de [adres]
, met betrekking tot de feiten zoals hiervoor onder 2.6 vermeld;
bepaalt dat het verhoor van voornoemde getuige zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.H. Lieber, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen datum en tijdstip;
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hun naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [verzoeker] de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuige in de maanden oktober 2020 tot en met februari 2021 zal opgeven uiterlijk drie weken na uitspraak van deze beschikking bij de griffie van het hof, waarna datum en tijdstip van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, H.L. Wattel en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 september 2020.