Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/2.8:2.8 Samenvatting en conclusies
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/2.8
2.8 Samenvatting en conclusies
Documentgegevens:
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS589840:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In Nederland kennen wij het klassieke stelsel, met de voor het klassieke stelsel kenmerkende dubbele heffing over uitgedeelde winsten. In het klassieke stelsel kent op het niveau van de vennootschap die gelden aantrekt, een belangrijk verschil tussen de behandeling van de vergoeding voor eigen vermogen en de behandeling van de vergoeding voor vreemd vermogen. De vergoeding voor eigen vermogen is namelijk niet aftrekbaar, terwijl een vergoeding voor vreemd vermogen in beginsel wel aftrekbaar is. Het klassieke stelsel en dit verschil in behandeling wordt door de wetgever verdedigd met een beroep op de leer van het globale evenwicht. Bij een globaal evenwicht heeft de fiscaliteit geen effect op de keuze van de rechtsvorm en maakt het vanuit fiscaal oogpunt niet uit of een onderneming persoonlijk dan wel via een vennootschap wordt gedreven. In dit hoofdstuk werd duidelijk dat deze gedachte van het globale evenwicht van de wetgever in de literatuur niet onomstreden is, en dat deze leer een tamelijk magere verdediging is voor het genoemde verschil in fiscale behandeling.
Het verschil in fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen brengt economische verstoringen mee. Door de discriminatie van eigen vermogen ten opzichte van vreemd vermogen ontstaat een welvaartsverlies (excess burden). Dit betekent dat het in beginsel mogelijk is om met minder maatschappelijke kosten een gelijk bedrag aan belasting op te halen. Verder blijkt uit empirische studies dat de fiscaliteit zowel de uitdelingsbeslissing als de financieringsbeslissing van vennootschappen verstoort. Verstoring van de uitdelingsbeslissing betekent dat winsten worden ingehouden en geherinvesteerd in de eigen onderneming, in plaats van uitgedeeld en vervolgens op de kapitaalmarkt weer optimaal gealloceerd. Dit brengt mee dat oude gevestigde ondernemingen worden bevoordeeld boven jonge snel groeiende ondernemingen. Het laat zich raden dat dit de dynamiek van een economie niet ten goede komt. Daarnaast wordt schuldfinanciering fiscaal gestimuleerd vanwege de gunstige behandeling van rente ten opzichte van dividend. Hoewel gedeeltelijke schuldfinanciering op zich niet slecht is, maakt (zware) schuldfinanciering ondernemingen minder weerbaar in economisch zwaar weer.
Uit het jaarrekeningenrecht volgt dat een financiële verplichting elke overeengekomen verplichting is om:
liquide middelen of een ander financieel actief aan een andere partij over te dragen; of
financiële instrumenten te ruilen met een andere partij onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn.
Verder blijkt dat hybride financieringsinstrumenten zoals converteerbare obligatieleningen in voorkomende gevallen kunnen of moeten worden gesplitst in een deel eigen vermogen en een deel vreemd vermogen. In de fiscaliteit wordt deze wijze van kwalificatie vooralsnog niet gevolgd door de wetgever en/of de Hoge Raad.
Ook voor het fiscale recht is de duiding van de civielrechtelijke begrippen kapitaal en lening van belang. Uit jurisprudentie blijkt namelijk dat de civielrechtelijke vorm waarin de verstrekking van het vermogen heeft plaatsgehad, in beginsel beslissend is voor de fiscaalrechtelijke kwalificatie van een vermogensverstrekking. Eigen en vreemd vermogen onderscheiden zich in beginsel economisch/civielrechtelijk op de volgende vier punten:
eigendom en zeggenschap;
tijdsduur van de vermogensoverdracht;
vergoeding; en
risico voor het ter beschikking gestelde vermogen.
Het onderscheid tussen eigen en vreemd vermogen is overigens niet altijd even eenvoudig weer te geven. Er bestaan namelijk financieringsvormen die zowel eigenschappen van eigen vermogen als van vreemd vermogen bezitten. Dit zijn de zogeheten hybride financieringsinstrumenten. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan leningen met een winstafhankelijke rente en leningen die wat betreft de betaling van de rente en aflossing zijn achtergesteld bij de concurrente schuldeisers.
Ook op fiscaal gebied bestaan er belangrijke verschillen tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. Deze verschillen zien met name op:
de aftrekbaarheid van de betaalde vergoeding;
het al dan niet onder de deelnemingsvrijstelling vallen van voordelen;
de fiscale behandeling van waardemutaties, zowel bij de geldverstrekker als bij de geldnemer.
Dit betekent volgt dat het vanuit fiscaal perspectief van groot belang is een geldverstrekking correct te kwalificeren.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij de kwalificatie van een vermogensverstrekking als regel een formeel criterium dient te worden gehanteerd. Dit houdt in dat in beginsel de civielrechtelijke vorm beslissend is voor de fiscale gevolgen. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van:
een schijnhandeling;
een bodemlozeputlening; of
een deelnemerschapslening.
In deze drie uitzonderingssituaties wordt de juridische vorm van de vermogensverstrekking fiscaal genegeerd en wordt, wat juridisch als geldlening wordt gezien, fiscaalrechtelijk behandeld als kapitaal. Overigens lijkt de derde uitzondering met ingang van 1 januari 2002 voor een belangrijk deel achterhaald door nieuwe wetgeving inzake een verbod op de aftrek van vergoedingen op en waardemutaties van leningen, die zijn aangegaan onder zodanige voorwaarden dat deze feitelijk functioneren als eigen vermogen. Indien een lening fiscaalrechtelijk ook kwalificeert als een lening, wil dit overigens nog niet zeggen dat de rente op deze lening dan ook fiscaal aftrekbaar is. Er bestaan namelijk verschillende arresten en wetsartikelen die renteaftrek in bepaalde situaties belemmeren.
In dit onderzoek worden de volgende categorieën van renteaftrekbeperkingen nader onderzocht:
aftrekbeperkingen die hebben te maken met het hybride karakter van een lening (hoofdstukken 3 tot en met 5);
aftrekbeperkingen op grond van de Wet wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting met het oog op het tegengaan van uitholling van de belasting grondslag en het versterken van de fiscale infrastructuur (hoofdstuk 6); en
aftrekbeperkingen die thin capitalisation dienen tegen te gaan (hoofdstuk 7).