Hof Amsterdam, 03-12-2019, nr. 200.222.369/01
ECLI:NL:GHAMS:2019:4303
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-12-2019
- Zaaknummer
200.222.369/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:4303, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑12‑2019; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2019:2580
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2018:4331
ECLI:NL:GHAMS:2019:2580, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑07‑2019; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2019:4303
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:371, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHAMS:2018:4331, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑11‑2018; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2019:4303
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Exhibitievordering (843a Rv). Rechtsbetrekking. Strekt exhibitievordering tot voortgang of instructie van de zaak, indien exhibitievordering wordt ingesteld nadat inhoudelijk op hoofdvordering is beslist? Vervolg op ECLI:NL:GHAMS:2018:4331 en ECLI:NL:GHAMS:2019:2580. Samenhang met ECLI:NL:HR:2019:443.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.222.369/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/584194 / HA ZA 15-331
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 december 2019
1. [X] ,
2. [Y],
beiden wonend te [woonplaats] , [land] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in incident,
advocaat: mr. P.D. Olden te Amsterdam,
tegen
SOVEREIGN TRUST (NETHERLANDS) B.V., in liquidatie,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in incident,
advocaat: mr. D.C. Buijs te Den Haag.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom [X] c.s. en Sovereign genoemd.
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 27 november 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:4331; hierna: het tussenarrest). Daarna hebben partijen, voor zover thans van belang, de volgende stukken ingediend:
- akte na tussenarrest houdende (i) uitlating producties; (ii) een incidentele vordering jegens Sovereign; en (iii) een verzoek tot terugkomen van een bindende eindbeslissing namens [X] c.s., met producties
- memorie van antwoord in het art. 843a Rv incident tevens akte uitlating verzoek om terug te komen van bindende eindbeslissing namens Sovereign.
Op 21 maart 2019 heeft de rolraadsheer het verzoek om pleidooi in incident gehonoreerd en de hoofdzaak verwezen naar de rol voor dagbepaling arrest. Op 16 juli 2019 heeft het hof een deelarrest gewezen (ECLI:NL:GHAMS:2019:2580, hierna: het deelarrest). In het dictum daarvan is beslist over de vorderingen in de hoofdzaak en is iedere beslissing aangehouden in het incident.
Op 27 september 2019 heeft een pleidooi in incident plaatsgevonden alwaar partijen hun zaak hebben doen bepleiten, [X] c.s. door mr. B.F.L.M. Schim, advocaat te Amsterdam en door mr. Olden voornoemd, en Sovereign door mr. Buijs voornoemd en mr. M.H.J. van Rest, advocaat te Den Haag, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
[X] c.s. hebben in incident gevorderd afgifte van afschriften van de bescheiden, vermeld in rov. 2.15, 2.17, 2.19 2.23 en 2.26 van een beschikking van de Ondernemingskamer van 17 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4377, gewezen in een enquêteprocedure tegen Sovereign (hierna: de OK-beschikking).
Sovereign heeft geconcludeerd dat [X] c.s. niet-ontvankelijk worden verklaard in hun exhibitievordering, althans dat deze wordt afgewezen, met veroordeling van [X] c.s. in de kosten in incident.
2. Beoordeling in incident
2.1.
Aan hun incidentele exhibitievordering leggen [X] c.s. ten grondslag dat de gevorderde bescheiden een rechtsbetrekking betreffen waarbij zij partij zijn. Wat die rechtsbetrekking betreft, doelen zij op hun vorderingen op Sovereign, [C] en OTIV Prime Holding B.V. (hierna: [C], respectievelijk OPH). [X] c.s. stellen rechtmatig belang bij afgifte te hebben, nu uit de OK-beschikking blijkt dat de bescheiden (nader) bewijs kunnen leveren van hun stellingen.
2.2.
Voor zover de exhibitievordering is ingesteld ten behoeve van de vorderingen tegen Sovereign, kan zij niet worden toegewezen. In het tussenarrest heeft het hof samengevat geoordeeld dat de vorderingen tegen Sovereign niet voor toewijzing in aanmerking komen. In het deelarrest heeft het hof het verzoek van [X] c.s. om terug te komen van een bindende eindbeslissing niet gehonoreerd en heeft het hof de vorderingen op Sovereign in het dictum afgewezen. Bij deze stand van zaken, en in aanmerking nemend dat de exhibitievordering is ingesteld na het tussenarrest waarin inhoudelijk reeds was beslist op de vorderingen jegens Sovereign, kan de exhibitievordering niet dienen tot voortgang of instructie van de zaak. Het vorenstaande brengt bovendien mee dat geen sprake is van een rechtsbetrekking als bedoeld in art. 843a lid 1 Rv.
2.3.
Voor zover de exhibitievordering strekt tot het vergaren van informatie ten behoeve van de procedures tegen [C] en OPH, moet zij eveneens worden afgewezen. De exhibitievordering is in zoverre ingesteld ten behoeve van een geschil met derden. Het feit dat Sovereign, OPH en [C] in eerste aanleg medegedaagden waren en dat Sovereign en OPH in hoger beroep medegeïntimeerden zijn, maakt dat niet anders. De omstandigheid dat de exhibitievordering aldus geen betrekking heeft op de voortgang of instructie van de zaak tegen Sovereign, staat aan toewijzing in de weg van de bij incident in de procedure tegen Sovereign ingestelde exhibitievordering.
2.4.
De vorderingen in incident zullen worden afgewezen. [X] c.s. zullen in de kosten in het incident worden veroordeeld.
3. Beslissing in incident
Het hof:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [X] c.s. in de kosten van het geding in incident, tot op heden aan de zijde van Sovereign begroot op € 3.222 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door J.M. de Jongh, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.P. Schoonbrood-Wessels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 december 2019.
Uitspraak 16‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Ongerechtvaardigde verrijking (vervolg op ECLI:NL:GHAMS:2018:4331; samenhang met ECLI:NL:HR:2019:443). Aandelen in Moldavische financiële instellingen zijn krachtens rechterlijke vonnissen overgegaan op derden en met tussenstappen (indirect) verkregen door Nederlandse BV. Is BV verrijkt als gevolg van onrechtmatige ‘raider attacks’? Verrijking ongerechtvaardigd indien aan (executie) Moldavische vonnissen ernstige gebreken kleven (vgl. ECLI:NL:HR:2014:2838). Causaal verband tussen verrijking en verarming (ECLI:NL:HR:2005:AR7928 en ECLI:NL:HR:2011:BQ5986). Geldt klachtplicht (art. 6:89 BW) bij ongerechtvaardigde verrijking?
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.222.369/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/584194 / HA ZA 15-331
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 juli 2019
1. [X] ,
2. [Y],
beiden wonend te [woonplaats] , [land] ,
appellanten,
advocaat: mr. P.D. Olden te Amsterdam,
tegen
1. OTIV PRIME HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam,
2. SOVEREIGN TRUST (NETHERLANDS) B.V., in liquidatie,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. D.C. Buijs te Den Haag,
geïntimeerden.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom [X], [Y] (tezamen: [X] c.s.), OPH en Sovereign (tezamen OPH c.s.) genoemd.
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 27 november 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:4331; hierna: het tussenarrest). Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte overlegging producties namens OPH;
- akte na tussenarrest houdende (i) uitlating producties; (ii) een incidentele vordering jegens Sovereign; en (iii) een verzoek tot terugkomen van een bindende eindbeslissing namens [X] c.s., met producties
- memorie van antwoord in het art. 843a Rv incident tevens akte uitlating verzoek om terug te komen van bindende eindbeslissing namens Sovereign;
- antwoordakte namens OPH.
Op 21 maart 2019 heeft de rolraadsheer het verzoek om pleidooi in incident gehonoreerd en de hoofdzaak verwezen naar de rol voor dagbepaling arrest. Vervolgens is in de hoofdzaak arrest bepaald. In het incident staat het pleidooi gepland op 27 september 2019.
2. Verzoek in de hoofdzaak tot het terugkomen van bindende eindbeslissing
2.1.
[X] c.s. betogen onder meer dat OPH onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en dat de mogelijkheid van schade als gevolg daarvan aannemelijk is. Wat de schade betreft, stellen [X] c.s. dat de vonnissen van het Economisch Gerecht niet geacht kunnen worden te hebben geresulteerd in een geldige overgang van de desbetreffende aandelen, zodat [X] c.s. geacht moeten worden hun aandelenbelangen te hebben behouden. Hiervan uitgaande, heeft de transactie tussen OPH en [A] geresulteerd in schade, althans kan daarin hebben geresulteerd. De verkoop en levering resulteerde in een verkrijging door een derde te goeder trouw, aldus [X] c.s. (mvg 226).
Veronderstellenderwijs ervan uitgaand dat OPH jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld, dat de vonnissen van het Economisch Gerecht door de Nederlandse rechter niet kunnen worden erkend en dat [A] heeft te gelden als verkrijger te goeder trouw, heeft het hof in het tussenarrest geoordeeld dat de mogelijkheid van schade op basis van hetgeen [X] c.s. hebben gesteld niet aannemelijk is. Naar oordeel van het hof kan van schade op de door [X] c.s. gestelde grond slechts sprake zijn indien de aandelen AVB Prim en Victoria Asigurari zélf zijn overgedragen aan [A] als verkrijger te goeder trouw. In dit geval evenwel zijn de aandelen OPF aan [A] overgedragen. Ook indien [A] te goeder trouw was, kan de overdracht van de aandelen OPF aan [A] de (veronderstellenderwijs aan te nemen) nietigheid van de onteigening van de aandelen AVB Prim en Victoria Asigurari derhalve niet hebben geheeld. Voorts heeft het hof overwogen dat is gesteld noch gebleken dat de door AVB Prim en Victoria Asigurari gehouden aandelen in Victoriabank op enig moment krachtens de vonnissen zijn onteigend. Ook in zoverre is de mogelijkheid van schade als gevolg van de gestelde onteigening van aandelen AVB Prim en Victoria Asigurari niet aannemelijk. Wat de aandelen AVB Prim betreft, is bovendien gesteld noch gebleken dat deze op enig moment rechtstreeks of indirect door [A] zijn verkregen, aldus steeds het hof in het tussenarrest (rov. 4.6-4.9).
2.2.
In hun akte verzoeken [X] c.s. het hof terug te komen van zijn oordeel in rov. 4.6. Volgens [X] c.s. heeft het hof in strijd met art. 24 Rv de feitelijke grondslag van het verweer aangevuld en het beginsel van hoor en wederhoor geschonden omdat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om afdoende in te gaan op de vraag of van schade pas sprake zou zijn indien de aandelen AVP Prim of Victoria Asigurari (in plaats van de aandelen OPF) aan [A] zouden zijn verkocht.
2.3.
Dit betoog moet worden verworpen. Het ligt op de weg van [X] c.s. om te stellen dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Het is aan het hof om mede in het licht van het verweer van OPH te beoordelen of de stellingen van [X] c.s. de door hen daaraan verbonden conclusies kunnen dragen.
Bij memorie van antwoord heeft OPH als verweer aangevoerd dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien wat de OPH verweten overdracht van aandelen OPF zou hebben veranderd aan de positie van [X] c.s. ten aanzien van de door [X] c.s. verloren aandelen (mva 9.21; vgl. voorts onder 9.19-9.20 en 8.1). Mede gelet op het verweer van OPH heeft het hof ter zitting [X] c.s. in de gelegenheid gesteld hun stellingen met betrekking tot het causaal verband nog eens toe te lichten. In aanmerking genomen de antwoorden van [X] c.s., heeft het hof vervolgens in rov. 4.6-4.9 geoordeeld dat op basis van hetgeen [X] c.s. hebben gesteld de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is omdat de overdracht van de aandelen OPF aan [A] de nietigheid van de onteigening niet kan hebben geheeld. Dit oordeel komt erop neer dat [X] c.s. niet aan hun stelplicht hebben voldaan (zie ook rov. 4.9 in samenhang met rov. 4.6 en 4.7). Gelet op het verweer is het hof ook niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden. Van schending van hoor en wederhoor is evenmin sprake, nu [X] c.s. ter zitting de gelegenheid hebben gehad hun stellingen juist op dit punt nog eens toe te lichten. Er bestaat ook geen ruimte voor nadere aanvulling en nadere onderbouwing van stellingen die het hof reeds bij bindende eindbeslissing heeft verworpen.
3. Verdere beoordeling in de hoofdzaak van het beroep op ongerechtvaardigde verrijking
3.1.
[X] c.s. hebben aan hun beroep op ongerechtvaardigde verrijking samengevat het volgende ten grondslag gelegd:
- -
i) [X] c.s. waren via een nominee-structuur in economische zin rechthebbende op de aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim. Via deze vennootschappen hielden zij een belang in Victoriabank. De aandelen Victoria Asigurari en AVB Prim zijn van [X] c.s. ‘gestolen.’ De verarming bestaat volgens [X] c.s. kort gezegd uit het samenstel van gebeurtenissen, door hen aangeduid als ‘raider attacks’, die ertoe hebben geleid dat zij hun indirecte belangen in deze vennootschappen hebben verloren (memorie van grieven 247-248 in verbinding met 46-49, 55-57 en 85-103 en 122-126).
- -
ii) Deze aandelen zijn vervolgens (indirect, via OPF) door OPH verkregen zonder dat deze een (reële) tegenprestatie heeft geleverd. OPH heeft haar aandelen OPF vervolgens vervreemd tegen een koopprijs van USD 80 (althans 75) miljoen, zodat sprake is van een verrijking van OPH (memorie van grieven 247-248).
- -
iii) Tussen de verarming van [X] c.s. en de verrijking van OPH bestaat causaal verband (memorie van grieven 251-253).
- -
iv) De verrijking van OPH is ongerechtvaardigd gelet op de wijze waarop [X] c.s. hun indirecte aandelenpakketten hebben verloren (memorie van grieven 249-250 in verbinding met 85-102, 105-110 en 123-126).
ad (i). verarming
3.2.
In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat [X] c.s. hun economisch belang in de aandelen Victoria Asigurari en AVB Prim – en daarmee indirect de door deze vennootschappen gehouden aandelen in Victoriabank – hebben verloren, zodat zij daarmee zijn verarmd.
ad (ii). verrijking
3.3.
Met betrekking tot de verrijking van OPH hebben [X] c.s. samengevat het volgende gesteld:
- a.
[B] hield reeds een belang van 27,2% in Victoria Asigurari . Als gevolg van de executie van het vonnis van 11 maart 2010 verkreeg zij nog tweemaal een belang van gelijke grootte, zodat zij een belang van (afgerond) 81,7% in Victoria Asigurari ging houden (memorie van grieven 113);
- b.
Victoria Asigurari en AVB Prim hebben op 22 oktober 2010 hun belangen van 3,88%, respectievelijk 5,76% in Victoriabank overgedragen aan Victoria Invest. Als gevolg van deze overdrachten steeg het belang van Victoria Invest in Victoriabank van 17,1% naar (afgerond) 26,75% (memorie van grieven 117, 118 en 127);
- c.
op 21 februari 2011 heeft [B] het belang van 81,7% in Victoria Asigurari overgedragen aan OPF tegen uitgifte aan haar van 2.945.810 aandelen OPF (‘transactie A’). Dezelfde dag heeft [B] deze aandelen OPF doorgeleverd aan OPH zonder dat daarvoor een (reële) tegenprestatie is geleverd (‘transactie B’);
- d.
op 24 februari 2011 heeft OPF het belang van 26,75% in Victoriabank verkregen tegen uitgifte van 15.106.754 aandelen. Dit percentage moet de geroofde aandelenbelangen van 5,76% en 3,88% Victoriabank omvatten. (dagvaarding 39, 44; pleidooi in eerste aanleg 31 en 32; memorie van grieven 119 en 130; jaarrekening OPF 2011; productie 61h, p. 5);
- e.
op 15 december 2011 heeft OPH haar 100%-belang in OPF vervreemd aan [A] tegen USD 75 of 80 miljoen.
Volgens [X] c.s. bestaat de verrijking van OPH eruit dat (i) OPH een koopprijs van USD 80 (75) miljoen heeft gekregen voor de aandelen OPF, dat (ii) de waarde van de aandelen OPF in hoofdzaak bestond uit de door OPF gehouden belangen in Victoriabank en Victoria Asigurari en (iii) dat een (reële) tegenprestatie voor die belangen in Victoriabank en Victoria Asigurari niet is geleverd. (memorie van grieven 247 en 248).
3.4.
In het tussenarrest heeft het hof OPH gelast nadere stukken in het geding te brengen met betrekking tot de onder 3.3 sub d) bedoelde transactie. Uit de stukken die in het geding zijn gebracht, blijkt het volgende:
- -
op 24 februari 2011 heeft OPF bij deed of issue of shares 15.106.754 aandelen, genummerd 2.963.811 tot en met 18.070.564 van € 1 nominaal uitgegeven aan Victoria Invest. Victoria Invest heeft zich verplicht tot volstorting van deze aandelen tegen nominale waarde door inbreng in natura van 2.675.252 aandelen Victoriabank (productie 13; ‘transactie C’).
- -
Op 24 februari 2011 heeft Victoria Invest bij deed of transfer of shares voormelde aandelen tegen nominale waarde verkocht en geleverd aan OPH (productie 17; ‘transactie D’).
- -
OPH heeft een document in het geding gebracht dat volgens haar een bankafschrift behelst van een door OPH aangehouden rekening bij ABLV Bank te Riga (Letland). Volgens haar blijkt uit dat bankafschrift – waarvan de authenticiteit door [X] c.s. wordt betwist – dat OPH de koopprijs in twee tranches op 12 en 13 juli 2011 heeft voldaan (productie 18).
3.5.
[X] c.s. hebben in reactie op deze stukken, voor zover van belang, het volgende aangevoerd. OPH heeft de aandelen Victoriabank via OPF verkregen tegen een koopprijs die is vastgesteld op basis van (i) een waardering van de aandelen OPF tegen nominale waarde van € 1 en (ii) de boekwaarde van Victoriabank. Geen van beide kan juist zijn. Dat de waarde van € 1 niet juist kan zijn, blijkt eruit dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat OPF reeds 81,7% van de aandelen Victoria Asigurari om niet had verkregen. De waarde van de aandelen OPF moet dan ook aanzienlijk hoger zijn geweest.
De accountantsverklaring als bedoeld in art. 2:204b BW bevestigt slechts dat de inbreng ten minste gelijk is aan de stortingsplicht. Dit sluit niet uit dat de waarde méér is dan de koopprijs. Dat dit hier het geval is, volgt uit het feit dat [A] tien maanden later USD 75 of 80 miljoen voor de aandelen heeft betaald. Ook indien het bankafschrift authentiek is – hetgeen [X] c.s. betwisten, moet worden uitgegaan van een ‘kasrondje’. Dit volgt volgens hen uit de omstandigheid dat voor transactie A en transactie B evenmin een koopprijs is betaald.
3.6.
OPH heeft betwist dat OPH met betrekking tot transactie B geen koopprijs aan [B] heeft betaald. De stelling dat met betrekking tot transactie D geen koopprijs is betaald, is tardief. De hogere bedragen die aan [A] zijn betaald, kunnen worden verklaard door het tijdsverloop en door het feit dat met OPF tevens een belang van 81,76% in Victoria Asigurari en een 100%-belang in Alfa Engineering aan [A] is overgedragen.
OPH wijst voorts erop dat de koopprijs van € 15.106.754 daadwerkelijk is betaald. De waardering tegen boekwaarde behelst een gangbare waarderingsmethode.
3.7.
Het betoog van OPH dat met betrekking tot transactie D sprake is van een tardieve stelling wordt verworpen. [X] c.s. hebben gesteld dat voor de indirecte verkrijging door OPH van aandelen Victoria Asgurari en Victoriabank geen (reële) koopprijs is betaald. Deze stelling omvat mede transactie D.
3.8.
Wat transactie A en B betreft, heeft OPF op 21 februari 2011 een 81,7%-belang in Victoria Asigurari van [B] verkregen, tegen uitgifte van 2.945.810 aandelen OPF van € 1 nominaal. [B] heeft deze aandelen OPF dezelfde dag tegen nominale waarde verkocht en geleverd aan OPH. In dit stadium van de procedure kan in het midden blijven of de koopprijs daadwerkelijk is voldaan. Het hof gaat vooralsnog veronderstellenderwijs ervan uit dat de koopprijs van € 2.945.810 daadwerkelijk is betaald, zodat het samenstel van transactie A en B ertoe heeft geleid dat OPH op 21 februari 2011 voor een bedrag van € 2.945.810 een indirect belang van 81,7% in Victoria Asigurari heeft verkregen. Het hof verwijst naar rov. 2.8 van het tussenarrest.
3.9.
De transacties C en D vertonen hiermee grote gelijkenis, zo blijkt uit de in rov. 3.4 bedoelde aktes. OPF heeft op 24 februari 2011 een 26,75%-belang in Victoriabank van Victoria Invest verkregen tegen uitgifte van 15.106.754 aandelen OPF van € 1 nominaal. Victoria Invest heeft deze aandelen OPF dezelfde dag tegen nominale waarde verkocht en geleverd aan OPH. In dit stadium van de procedure kan in het midden blijven of het overgelegde bankafschrift authentiek is, en of sprake is van een ‘kasrondje’; het hof gaat vooralsnog veronderstellenderwijs ervan uit dat de koopprijs van € 15.106.754 daadwerkelijk is betaald, zodat het samenstel van transactie C en D ertoe heeft geleid dat OPH op 24 februari 2011 voor een bedrag van € 15.106.754 een indirect belang van 21,75% in Victoriabank heeft verkregen.
3.10.
Uitgaande van de onder 3.8 en 3.9 genoemde veronderstellingen heeft OPH een bedrag van in totaal € 18.052.564 betaald voor de op 21 en 24 februari 2011 verkregen indirecte belangen Victoria Asigurari en Victoriabank. Op 15 december 2011 heeft OPH de aandelen OPF verkocht en geleverd aan [A] tegen een koopprijs van in elk geval USD 75 miljoen. Dit is meer dan driemaal zo veel als de koopprijs waarvoor OPH tien maanden tevoren de aandelen Victoria Asigurari en Victoriabank heeft gekocht.
3.11.
Gelet op dit grote verschil en het korte tijdsbestek had het op de weg van OPH gelegen om een en ander van een concrete toelichting te voorzien. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat OPH de aandelen OPF aan [A] heeft verkocht. Nu de transactie met [A] in haar domein ligt, had het op haar weg gelegen om in het kader van haar verweer concreter toe te lichten hoe het verschil tussen € 18.052.564 (in februari 2011) en USD 75 miljoen (december 2011) kan worden verklaard. Gelet op dit grote prijsverschil in deze korte periode kan zij in het kader van de verrijkingsvraag niet volstaan met het verweer dat een waardering naar boekwaarde een gangbare en faire waarderingsmethode is. Nu OPH verder niets concreets heeft aangedragen en niet ook heeft toegelicht welk gedeelte van de koopprijs in de transactie met [A] moet worden toegerekend aan Alfa Engineering (en aldus onvoldoende heeft weersproken de stelling van [X] c.s. dat dit gedeelte niet van betekenis is; zie akte na tussenarrest 15, alsmede memorie van grieven 76), heeft zij naar het oordeel van het hof de verrijking onvoldoende concreet weersproken. Zonder nadere toelichting valt het verschil ook niet (gedeeltelijk) toe te schrijven aan de hidden transaction. OPH heeft het bestaan van de hidden transaction immers betwist, terwijl het hof in het tussenarrest heeft geoordeeld dat van het bestaan daarvan op basis van de stellingen van [X] c.s. niet kan worden uitgegaan.
3.12.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat OPH met het samenstel van transacties op 21 en 24 februari 2011 is verrijkt en dat zij voor de door haar verkregen aandelen OPF geen reële tegenprestatie heeft geleverd. De accountantsverklaringen die aan de uitgifteaktes zijn gehecht, leiden niet tot een ander oordeel. Deze verklaringen hebben immers slechts betrekking op de vraag of waarde van de overeengekomen inbreng ten minste gelijk is aan de stortingsplicht. Zij sluiten een hogere waarde van de overeengekomen inbreng niet uit.
ad (iii). causaal verband
3.13.
In de stelling van [X] c.s. dat de aandelen die OPH verkreeg zonder een reële tegenprestatie te betalen en die zij vervolgens verkocht, terwijl deze aandelen van [X] c.s. waren ‘gestolen’ ligt een door [X] c.s. gesteld causaal verband tussen verrijking en verarming besloten. OPH heeft zich daartegen verweerd met de stelling dat de aandeelhouders hun belangen al door de Moldavische vonnissen waren kwijtgeraakt, zodat iedere volgende transactie voor de vermogenspositie van [X] c.s. irrelevant is.
Het hof overweegt als volgt.
3.14.
Als gevolg van de executie van de vonnissen van 11 en 19 maart 2010 zijn de aandelen Victoria Asigurari verkregen door [B] , zuster van [C] en zijn de aandelen AVB Prim verkregen door FIC. [X] c.s. hebben onbestreden gesteld dat [C] de UBO van FIC is (memorie van grieven 123). Op grond van hetgeen hieronder onder 3.16-3.23 is overwogen, dient tot uitgangspunt dat aan de vonnissen en de executie ervan de nodige gebreken kleven. [X] c.s. noch hun nominees hebben een vergoeding ontvangen in verband met het verlies van deze aandelen. Voorts staat vast dat de door Victoria Asigurari en AVB Prim gehouden belangen in Victoriabank vervolgens zijn overgedragen aan Victoria Invest, eveneens gecontroleerd door [C] (productie 23; verklaring van [D] van 20 december 2010). [B] heeft haar belang in Victoria Asigurari op 21 februari 2011 overgedragen aan OPF, op dat moment gecontroleerd door [C] , terwijl enkele dagen later ook het 26,75%-belang in Victoriabank door OPF is verkregen. Uiteindelijk heeft OPH – gecontroleerd door [C] – haar 100%-belang in OPF vervreemd tegen een koopprijs van in elk geval USD 75 miljoen. Telkens was [C] op enigerlei wijze betrokken – zo niet rechtstreeks als partij (bijvoorbeeld in de onder 2.8 sub (ii) van het tussenarrest bedoelde notariële akte), dan toch omdat zijn zuster of een door hem gecontroleerde vennootschap als verkrijger of vervreemder optrad. Ook indien moet worden aangenomen dat aan de verkrijgingen door OPF van de aandelen Victoria Asigurari en Victoriabank in relatie tot de respectieve vervreemders een overeenkomst ten grondslag ligt die de verrijking van OPF althans in de verhouding tussen de respectieve vervreemders en OPF rechtvaardigt (en die daarmee eveneens de indirecte verrijking in de verhouding tussen OPH en de vervreemders rechtvaardigt), moet gelet op de genoemde bijzondere omstandigheden worden aangenomen dat de verrijking van OPH is geschied ten koste van [X] c.s. De omstandigheid dat [X] c.s. de controle over hun aandelenbelangen al met de executie van de vonnissen van 11 en 19 maart 2010 hadden verloren, staat hieraan in de gegeven omstandigheden niet in de weg (vgl. HR 30 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7928, NJ 2007/165 en HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5986, NJ 2012/495).
Ad (iv). verrijking ongerechtvaardigd?
3.15.
[X] c.s. leggen aan hun stelling dat de verrijking van OPH ongerechtvaardigd is onder meer ten grondslag dat ernstige procedurele tekortkomingen kleven aan (de procedure die heeft geleid tot) de vonnissen van 11 en 19 maart 2010, aan de executie daarvan en aan de tegen die vonnissen ingestelde hoger beroepen en cassatieberoepen.
3.16.
Naar het oordeel van het hof moet worden aangenomen dat de verrijking in elk geval ongerechtvaardigd is, indien aan de (in hoger beroep en in cassatie overeind gebleven) vonnissen van 11 en 19 maart 2010 zodanige gebreken kleven, dat zij niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komen. Wat betreft de aan te leggen maatstaf zal – bij gebreke van een verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van Moldavische vonnissen – de vraag of de vonnissen van 11 en 19 maart 2010 in Nederland kunnen worden erkend, worden beoordeeld aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838, NJ 2015/478 (Gazprombank). De Hoge Raad overwoog:
[B]ij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, [dient] tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
Nu de stelplicht met betrekking tot het ongerechtvaardigde karakter van de verrijking rust op [X] c.s., dienen zij te onderbouwen dat de vonnissen niet voor erkenning in aanmerking komen. Dit komt erop neer dat zij dienen te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat aan (ten minste) een van deze voorwaarden (i) tot en met (iv) niet is voldaan.
3.17.
In de eerste plaats is volgens [X] c.s. de (handmatig bijgehouden) rol in verband met verjaringstermijnen vervalst (geantedateerd). Wat Victoria Asigurari betreft, blijkt volgens [X] c.s. uit onderstaande foto van de rol dat de zaak is ingevoegd door de zaak onderaan de pagina bij te schrijven en een bestaande zaak weg te lakken.
Met betrekking tot AVB Prim hebben [X] c.s. gesteld dat de zaak op de rol is ingevoegd door deze onderaan de pagina te schrijven. Anders dan in het geval van Victoria Asigurari is bij AVB Prim een andere zaak niet weggelakt, maar blijkt dat de eerste zaak van de erop volgende pagina hetzelfde rolnummer kent. Ter staving van deze stelling hebben zij zich beroepen op onderstaande foto’s van de onderkant van een bladzijde uit de rol en de bovenkant van de erop volgende bladzijde (waarbij de pijlen zijn toegevoegd door [X] c.s.):
Deze stellingen zijn voldoende gesubstantieerd en door OPH niet gemotiveerd bestreden, zodat het hof daarvan bij de beoordeling verder zal uitgaan. Zij stroken overigens ook met de verklaring van [E] (zie onder 2.14 van het tussenarrest). Daarbij tekent het hof aan dat [X] c.s. ook met betrekking tot Financiar, Provileg en Maxim Profit onder overlegging van foto’s van de rol hebben betoogd dat de desbetreffende procedures op een later moment aan de rol zijn toegevoegd. Op grond van hetgeen onder 4.3 van het tussenarrest is overwogen, kan weliswaar ten aanzien van Financiar, Provileg en Maxim Profit niet worden geoordeeld dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, de (evenmin betwiste) stellingen ten aanzien van deze vennootschappen bieden wel steun aan de stellingen van [X] c.s. ten aanzien van Victoria Asigurari en AVB Prim.
3.18.
[X] c.s. hebben verder gesteld dat de oproepingen zijn vervalst. In de zaak betreffende Victoria Asigurari zou de oproeping op 5 maart 2010 zijn verzonden, zou deze op 9 maart 2010 zijn geretourneerd op de grond dat [F] en [G] hadden geweigerd deze aan te nemen, en zou reeds op 11 maart 2010 vonnis zijn gewezen. De oproeping inzake AVB Prim zou (evenals inzake Financiar, Provileg en Maxim Profit) op 11 maart 2010 zijn verstuurd en op 19 maart 2010 als onbestelbaar retour zijn ontvangen; in geen van deze zaken heeft, zoals Moldavisch recht in dat geval vereist, een openbare oproeping met inachtneming van een termijn van vijftien dagen plaatsgevonden en is dezelfde dag, op 19 maart 2010, vonnis gewezen, zo betogen [X] c.s.
3.19.
Voor hun stellingen – die niet gemotiveerd zijn bestreden – valt in zoverre steun in de stukken te vinden dat geen van de gedaagde nominees in eerste aanleg is verschenen terwijl zij wél hoger beroep en cassatieberoep hebben ingesteld, telkens onder meer aanvoerend dat zij in eerste aanleg niet waren opgeroepen. Dat geldt niet alleen voor de zaken betreffende Victoria Asigurari (productie 61a, 61b en 61c) en AVB Prim (productie 62a, 62b en 62c), maar ook voor Financiar (productie 63a, 63b en 63c), Provileg (productie 64a, 64b en 64c) en Maxim Profit (productie 65a, 65b en 65c). Mede nu OPH deze stellingen slechts bij gebrek aan wetenschap heeft betwist, is het hof van oordeel dat tegen deze achtergrond in onderhavige procedure ervan kan worden uitgegaan dat de betekening van de dagvaardingen in de zaken betreffende Victoria Asigurari en AVB Prim inderdaad niet heeft plaatsgevonden. Overigens stroken ook deze stellingen met de verklaring van [E] (zie onder 2.14 van het tussenarrest).
3.20.
De vonnissen van 11 en 19 maart 2010 zijn gewezen tussen verschillende partijen. Niettemin, zo hebben [X] c.s. onbestreden aangevoerd, vertonen zij grote overeenkomsten. De vonnissen zijn niet alleen op één na op dezelfde datum gewezen, maar ook is vonnis gewezen vrijwel onmiddellijk na ‘oproeping’, vermelden zij niet wanneer de zitting is gehouden, terwijl de grondslagen waarop de vorderingen zijn toegewezen telkens grote overeenkomsten vertonen, te weten het ontbreken van instemming van de echtgenoot van de vervreemder (in Victoria Asigurari , Financiar en Provileg), dat de toenmalige koopprijs onjuist was (in Financiar, Provileg en Maxim Profit) en dat deze niet zou zijn betaald ( Victoria Asigurari , AVB Prim en Provileg). Daarbij merkt het hof op dat de als productie 61d en 64d overgelegde Engelse vertalingen van de verkoopovereenkomsten betreffende Victoria Asigurari en Provileg vermelden dat toestemming is gegeven door de echtgenoot van de toenmalige vervreemder zonder dat hieraan in de vonnissen wordt gerefereerd. Voorts bestaat tussen de verschillende procedures in zoverre gelijkenis, dat nauw aan [C] gelieerde (rechts)personen als eiser hebben opgetreden en hun vorderingen toegewezen hebben gekregen. De grote overeenkomsten tussen de verschillende zaken die op hetzelfde moment zijn gewezen tussen verschillende partijen bieden steun aan de (niet gemotiveerd weersproken) stelling dat het gaat om een georkestreerde actie, gericht op het ontnemen van aandelenbelangen aan [X] c.s. ten gunste van nauw aan [C] gelieerde (rechts)personen. Die stelling is overigens ook in lijn met de verklaring van [E] (zie onder 2.14 van het tussenarrest).
3.21.
Verder hebben [X] c.s. gesteld dat de toewijzing van rechters in hoger beroep en in cassatie niet, zoals voorgeschreven, willekeurig is geschied. Dit blijkt volgens hen uit het feit dat telkens dezelfde rechters deel uitmaken van de combinaties die in hoger beroep, respectievelijk in cassatie hebben geoordeeld over de zaken betreffende Victoria Asigurari , AVB Prim, Financiar, Provileg, respectievelijk Maxim Profit. Terwijl het economisch hof bestaat uit tien rechters, zijn alle vijf zaken mede gewezen door Marmaniuc en Clim (waaraan [E] in zijn verklaring refereert), terwijl [E] vier van de vijf zaken mede heeft gewezen. Wat het cassatieberoep betreft, stellen [X] c.s. onbestreden dat de Moldavische Hoge Raad toentertijd bestond uit 49 rechters, waarvan 10 permanent zitting hadden in de economische kamer en de overige leden met regelmaat. Alle vijf arresten zijn mede gewezen door Vilcov, vier van de vijf door Moldovanu en door Barba, terwijl twee mede zijn gewezen door Muruianu. De stellingen van [X] c.s., zijn in lijn met de onder 2.14 van het tussenarrest aangehaalde verklaring van [E] dat hij was ‘forced to personally take part in [C] ’s seizure of the Victoriabank’ en dat ‘under blackmail, I [ [E] , toev. hof] promised [C] that I would resolve the issue of taking the Victoriabank shares away from [X] and [Y]’, terwijl Muruianu, president van de Hoge Raad, volgens [E] de persoon was die lagere rechters zou geruststellen dat hun op instructie van [C] genomen beslissingen zouden worden bekrachtigd.
3.22.
Voorts hebben [X] c.s. onder meer betoogd dat de vonnissen zonder hun medeweten zijn geëxecuteerd, en wel kort voor de aandeelhoudersvergadering van Victoriabank van 19 mei 2010, ter gelegenheid waarvan is besloten tot een dividenduitkering en tot benoeming van [C] als voorzitter van de raad van bestuur (zie onder 2.4 van het tussenarrest). Ook deze stelling is niet door OPH weersproken.
3.23.
Bovenstaande feiten en omstandigheden, in samenhang beschouwd, bieden voldoende grondslag om te concluderen dat aan de vonnissen van 11 en 19 maart 2010 (zoals bekrachtigd in hoger beroep en cassatie) zodanige gebreken kleven dat zij niet voldoen aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Het hof merkt in dit verband nog op dat de enkele omstandigheid dat verwante zaken telkens door dezelfde rechters zijn beoordeeld op zichzelf niet zonder meer bijdraagt aan dat oordeel. In het licht van de overige hierboven gebleken feiten en omstandigheden, draagt deze omstandigheid echter wél bij tot het oordeel dat aan de (bekrachtigde) vonnissen en de executie ervan ernstige gebreken kleven. Gelet op hetgeen onder 3.22 is overwogen, moet worden aangenomen dat ook aan de executie van de vonnissen ernstige gebreken kleven.
Dit alles brengt het hof tot oordeel dat de verrijking van OPH ongerechtvaardigd is.
3.24.
Het vorenstaande brengt ook mee dat de vonnissen van 11 en 19 maart 2010 (zoals bekrachtigd in hoger beroep en cassatie) in Nederland niet kunnen worden erkend, zodat het verweer van OPH dat de vonnissen in kracht van gewijsde zijn gegaan wordt verworpen. Ook het verweer dat de vorderingen van [X] c.s. prematuur zijn, omdat de vraag of in Moldavië sprake is geweest van een eerlijk proces nog voorligt bij het EHRM (memorie van antwoord onder 4.9) kan niet leiden tot een ander oordeel. Ter zitting hebben partijen desgevraagd verklaard dat het EHRM weliswaar heeft geoordeeld dat verzoekers in hun klachten ontvankelijk zijn, maar ook dat een inhoudelijk oordeel nog enige tijd – mogelijk nog enkele jaren – op zich zal laten wachten. Weliswaar zijn aan de procedure bij het EHRM grotendeels dezelfde feiten ten grondslag gelegd en staat ook daarin de Moldavische procesgang centraal, dit ontslaat het hof niet van zijn eigen verantwoordelijkheid om binnen een redelijke termijn arrest te wijzen en van zijn eigen bevoegdheid een oordeel te vellen over de thans voorliggende vraag.
3.25.
Bij deze stand van zaken kan het antwoord op de vraag of – zoals [X] c.s. hebben gesteld en OPH heeft betwist – [C] de hand heeft gehad in deze procedures, dan wel of hij hiervan op de hoogte is geweest, verder in het midden blijven; in het kader van ongerechtvaardigde verrijking van OPH is die vraag immers (anders dan in het kader van de vordering uit onrechtmatige daad van OPH; vgl. het bevoegdheidsincident) niet beslissend. Eveneens kan in het midden blijven of OPH op enigerlei wijze een verwijt kan worden gemaakt. De gebreken aan de (totstandkoming van) de vonnissen van 11 en 19 maart 2010 en de executie ervan zijn aan de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking ten grondslag gelegd en zijn gelet op het vorenoverwogene voldoende om dat oordeel te kunnen dragen. De grieven 2 en 4 falen daarmee.
3.26.
Het verweer van OPH bij pleidooi dat [X] c.s. niet aan hun klachtplicht hebben voldaan is niet alleen tardief, maar kan ook inhoudelijk niet slagen. De in art. 6:89 BW bedoelde klachtplicht ziet immers op prestaties van een schuldenaar die niet aan de verbintenis beantwoorden. De klachtplicht ziet dan ook niet op een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking.
3.27.
De slotsom is als volgt. De vordering van [X] c.s. jegens OPH uit ongerechtvaardigde verrijking voor zover deze betrekking heeft op hun indirecte belang in Victoria Asigurari en hun indirecte, via AVB Prim gehouden, belang in Victoriabank is gegrond. De in dat oordeel besloten liggende verarming van [X] c.s. brengt mee dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is, zodat de zaak naar de schadestaatprocedure zal worden verwezen. Uit hetgeen [X] c.s. aan hun vordering uit ongerechtvaardigde verrijking ten grondslag hebben gelegd, leidt het hof ten slotte af, dat deze niet mede tegen Sovereign is gericht.
Opheffing beslag
3.28.
In eerste aanleg heeft OPH (voorwaardelijk) gevorderd dat het ten laste van haar gelegde beslag zou worden opgeheven. OPH heeft hieraan toegevoegd dat slechts een relatief bescheiden bedrag door het beslag is getroffen. Nu aan de voorwaarde waaronder deze vordering was ingesteld was voldaan, heeft de rechtbank deze vordering toegewezen.
3.29.
In hoger beroep vorderen [X] c.s. dat de vordering tot opheffing (alsnog) wordt afgewezen. Ook in hoger beroep is in zoverre voldaan aan de voorwaarde waaronder opheffing van het beslag is gevorderd, dat ook het hof komt tot afwijzing van de vordering uit onrechtmatige daad. Gelet op de gegronde vordering uit ongerechtvaardigde verrijking kan evenwel niet worden geconcludeerd dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [X] c.s., zodat er geen aanleiding is het beslag op te heffen. De vordering van OPH zal dan ook alsnog worden afgewezen.
Slotoverwegingen
3.30.
De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze zaak kunnen leiden en worden daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.31.
Grief 3 is gegrond. In de hoofdzaak zal het incidenteel vonnis van 30 maart 2016 worden bekrachtigd. In de hoofdzaak zal het eindvonnis worden bekrachtigd, voor zover dit is gewezen tussen [X] c.s. en Sovereign. [X] c.s. zullen als in zoverre in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Sovereign. Voor zover het eindvonnis is gewezen tussen [X] c.s. en OPH zal dit worden vernietigd en zal OPH worden veroordeeld in de door [X] c.s. uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking geleden schade, op te maken bij staat en overigens als na te melden. OPH zal als in zoverre in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [X] c.s. in beide instanties. In het incident op grond van art. 843a Rv zal iedere beslissing worden aangehouden.
4. Beslissing
Het hof:
in de hoofdzaak
4.1.
bekrachtigt het incidenteel vonnis van 30 maart 2016;
4.2.
bekrachtigt het eindvonnis van 8 maart 2017 voor zover gewezen tussen [X] c.s. en Sovereign;
4.3.
veroordeelt [X] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep tussen [X] c.s. en Sovereign, tot op heden aan de zijde van Sovereign begroot op € 716 aan verschotten en € 3.222 voor salaris;
4.4.
vernietigt het eindvonnis van 8 maart 2017, voor zover gewezen tussen [X] c.s. en OPH en in zoverre opnieuw rechtdoende:
4.4.1.
veroordeelt OPH in de door [X] c.s. geleden schade uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking voor zover deze betrekking heeft op de door [X] c.s. op 11 maart 2010 indirect gehouden aandelen Victoria Asigurari , alsmede op de door AVB Prim op 11 maart 2010 gehouden aandelen Victoriabank, op te maken bij staat;
4.4.2.
wijst de vordering van OPH tot opheffing van het door [X] c.s. ten laste van haar gelegde beslag af;
4.4.3.
veroordeelt OPH in de kosten van [X] c.s. van de procedure in beide instanties, voor zover gevoerd tussen [X] c.s. en OPH, alsmede tot terugbetaling aan [X] c.s. van al hetgeen door [X] c.s. op grond van het eindvonnis is betaald of door OPH zal zijn verhaald, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [X] c.s., althans vanaf de dag van het verhaal door OPH, tot aan de dag van terugbetaling;
4.5.
veroordeelt OPH in de kosten van het geding in beide instanties voor zover tussen OPH en [X] c.s. gevoerd, in eerste aanleg aan de zijde van OPH begroot op € 378,80 aan verschotten en € 904 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 410,31 aan verschotten en € 4.296 voor salaris op € 157 voor nasalaris, te vermeerderen met € 80 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
4.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. de Jongh, A.P. Schoonbrood-Wessels en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.
Uitspraak 27‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Ongerechtvaardigde verrijking. Klachtplicht (art. 6:89 BW). Aandelen in Moldavische financiële instellingen zijn krachtens rechterlijke vonnissen overgegaan op derden en met tussenstappen (indirect) verkregen door Nederlandse NV. Onrechtmatige ‘raider attacks’? Causaal verband. Geldt klachtplicht (art. 6:89 BW) bij een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking? Samenhang met ECLI:NL:GHAMS:2017:3724. Zie ECLI:NL:GHAMS:2019:2580.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.222.369/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/584194 / HA ZA 15-331
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 november 2018
1. [X] ,
2. [Y],
beiden wonend te [woonplaats] , [land] ,
appellanten,
advocaat: mr. P.D. Olden te Amsterdam,
tegen
1. OTIV PRIME HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam,
2. SOVEREIGN TRUST (NETHERLANDS) B.V., in liquidatie,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. D.C. Buijs te Den Haag,
geïntimeerden.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [X], [Y] (tezamen: [X] c.s.), OPH en Sovereign (tezamen OPH c.s.) genoemd.
[X] c.s. zijn bij dagvaarding van 6 juni 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2017, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [X] c.s. als eisers in conventie en verweerders in (voorwaardelijke) reconventie en OPH c.s. als gedaagden in de hoofdzaak en eisers in (voorwaardelijke) reconventie (hierna: het eindvonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord namens OPH;
- memorie van antwoord namens Sovereign, met productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 28 mei 2018 doen bepleiten, [X] c.s. door mr. B.F.L.M. Schim, advocaat te Amsterdam, en mr. Olden, voornoemd, OPH door mr. A.P.P. Witteveen en mr. J.W. Leedekerken, advocaten te Amsterdam en Sovereign door mr. Buijs, voornoemd, en mr. M.H.J. van Rest, advocaat te Den Haag, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [X] c.s. en OPH hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] c.s. hebben geconcludeerd dat het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het vonnis in het incident van 30 maart 2016, voor zover onder bovenvermeld zaaknummer tussen [X] c.s. en OPH c.s. gewezen (hierna: het incidenteel vonnis), alsmede het eindvonnis vernietigt;
voor recht verklaart dat OPH en Sovereign onrechtmatig jegens [X] c.s. hebben gehandeld, en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daaruit voortvloeiende schade;
OPH en Sovereign hoofdelijk veroordeelt in de door [X] c.s. geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
e vordering van OPH tot opheffing van het door [X] c.s. ten laste van haar gelegde beslag, afwijst;
OPH en Sovereign hoofdelijk veroordeelt tot terugbetaling aan [X] c.s. van al hetgeen door [X] c.s. op grond van het eindvonnis is betaald of door OPH c.s. zal zijn verhaald, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [X] c.s. , althans vanaf de dag van het verhaal door OPH c.s., tot aan de dag der terugbetaling; en
OPH en Sovereign hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
OPH heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [X] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, met rente. Sovereign heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [X] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep.
Alle partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het incidenteel vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 en in het eindvonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten weergegeven die zij als vaststaand heeft aangemerkt. Voor zover [X] c.s. met grief 1 klagen over de onjuist- en onvolledigheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten zal het hof deze klachten in aanmerking nemen bij onderstaande samenvatting van de feiten. Daarbij tekent het echter aan dat het aan de rechtbank is om de naar haar oordeel voor haar beslissing relevante feiten te selecteren. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[C] (hierna: [C]) is ultimate beneficial owner (hierna: UBO) van OPH. Bestuurder van OPH is Sovereign, een Nederlandse trustmaatschappij. OPH was tot 15 december 2011 enig aandeelhouder van OTIV Prime Financial B.V., thans Generashon Financial B.V. genaamd (hierna: OPF). Sovereign was tot die datum ook bestuurder van OPF.
2.2.
[C] hield een middellijk belang van 27,2% in de Moldavese verzekeringsmaatschappij Victoria Asigurari SRL (hierna: Victoria Asigurari). Dit belang hield hij via [B] , zijn zuster (hierna: [B]). Voorts hield [C] via Victoria Invest Ltd (hierna: Victoria Invest) een 17,1%-belang in Victoriabank SRL, een Moldavese bank (hierna: Victoriabank).
2.3.
Bij vonnissen van 11 en 19 maart 2010 heeft het Economisch Gerecht in Chișinău (Moldavië) bij verstek enkele aandelentransacties in Moldavese vennootschappen vernietigd, althans ontbonden. De vonnissen hebben betrekking op aandelen in de volgende vennootschappen:
- -
i) een 50,4%-belang in Victoria Asigurari, gehouden door [ G] en [F] . Als gevolg van de executie van dit vonnis van 11 maart 2010 is een 54,5%-belang in Victoria Asigurari overgegaan naar [B] (het verschil tussen beide percentages houdt, naar [X] c.s. onbetwist hebben gesteld, verband met een tussentijdse uitgifte; als gevolg van de executie van het vonnis zijn ook de later uitgegeven aandelen overgegaan). In combinatie met haar reeds gehouden belang in Victoria Asigurari van 27,2%, steeg het door [B] gehouden belang in Victoria Asigurari tot (afgerond) 81,7%. Victoria Asigurari hield op dat moment een 3,88%-belang in Victoriabank;
- -
ii) een 100%-belang in AVB Prim SRL (hierna: AVB Prim), gehouden door A. Nastase . De aandelen zijn als gevolg van de executie van het vonnis van 19 maart 2010 overgegaan naar Financial Investment Corporation ltd (hierna: FIC), een vennootschap waarvan [C] de UBO is. AVB Prim hield op dat moment een 5,76%-belang in Victoriabank.
- -
iii) Een 100%-belang in Financiar Invest SRL (hierna: Financiar), gehouden door door O. Curlat . De aandelen zijn als gevolg van de executie van dit vonnis van 19 maart 2010 overgegaan naar E. Artemenco en M. Artemenco . Financiar hield op dat moment een 4,91%-belang in Victoriabank;
- -
iv) een 100%-belang in Provileg Invest SRL (hierna: Provileg), gehouden door I. Ilias . De aandelen zijn als gevolg van de executie van dit vonnis van 19 maart 2010 overgegaan naar G. Proidisvet . Provileg hield op dat moment een 4,03%-belang in Victoriabank;
- -
v) een 100%-belang in Maxim Profit Invest SRL (hierna: Maxim Profit), gehouden door C. Iuric . De aandelen zijn als gevolg van dit vonnis van 19 maart 2010 overgegaan naar T. Valentina (zuster van Prodisvet ) en O. Tkach . Maxim Profit hield op dat moment een 4%-belang in Victoriabank;
2.4.
Deze vonnissen zijn omstreeks 18 mei 2010 geëxecuteerd, met gevolg dat (vertegenwoordigers van) [X] c.s. in de respectieve procedures op 19 mei 2010 het stemrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders van Victoriabank is ontzegd. Tijdens deze vergadering is besloten tot een dividenduitkering en tot wijziging van de samenstelling van het bestuur. [C] is benoemd tot voorzitter van de raad van bestuur van Victoriabank.
2.5.
Tijdens een persconferentie op 11 augustus 2010 is [C] door [X] c.s. ervan beschuldigd dat hij hun (indirect en via nominees) gehouden belangen in Victoriabank onder aanwending van zijn invloed op de rechterlijke macht heeft ontvreemd.
2.6.
De tegen de onder 2.3 bedoelde vonnissen ingestelde hoger beroepen en cassatieberoepen zijn tussen september 2010 en januari 2011 verworpen. Naar aanleiding van de arresten in cassatie hebben onder meer [ G] , [F] , Nastase , Ilias , Provileg, Cobuscean , Maxim en [X] c.s. gezamenlijk een procedure tegen de Republiek Moldavië voor het EHRM geëntameerd. Zij beroepen zich in die procedure op schending van artikel 6 EVRM en artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (aanhangig onder nr. 40339/11 en 42006/11).
2.7.
Victoria Asigurari en AVB Prim hebben op 22 oktober 2010 hun belangen van 3,88%, respectievelijk 5,76% in Victoriabank overgedragen aan Victoria Invest. Als gevolg van deze overdrachten steeg het belang van Victoria Invest in Victoriabank van 17,1% naar (afgerond) 26,75%.
2.8.
Op 21 februari 2011 hebben de volgende transacties plaatsgevonden:
- -
i) OPF heeft van [B] een belang van 81,7% in Victoria Asigurari verkregen tegen uitgifte van 2.945.810 aandelen OPF aan [B] (zie jaarrekening OPF over het boekjaar 2011; productie 61h [X] c.s. , p. 4. Dat de uitgifte aan [B] is geschied, volgt uit de onder (ii) bedoelde akte);
- -
ii) Voor J.W. van Zaane, notaris te Amsterdam, is een deed of transfer of shares, verleden betreffende de 2.945.810 aandelen OPF die [B] op 21 februari 2011 krachtens uitgifte had verkregen. De akte vermeldt dat [B] deze aandelen is gaan houden voor rekening en risico van [C] . Blijkens de overdrachtsakte hebben [B] en [C] de juridische, respectievelijk economische gerechtigdheid tot de 2.945.810 aandelen OPF overgedragen aan OPH tegen een koopprijs van € 2.945.810. Met betrekking tot de betaling van de koopprijs is in de akte bepaald (productie 30 en 61i [X] c.s. ):
[OPH] shall not pay the consideration in cash. The obligation to pay the consideration is hereby converted into a debt of [OPH] to [ [C] ] in relation to the waiver by [ [C] ] of the right to receive the purchase price in cash, pursuant to which [OPH] hereby acknowledges the said debt of the said amount to [ [C] ], whereas [ [C] ] accepts the said debt of the said amount [€ 2.945.810]. Pursuant to said conversion, [ [B] ] and [ [C] ] [have] no longer a claim on [OPH] concerning the purchase and sale of the shares. The consideration for the shares has thus been paid by way of entering into the said debt. [ [B] ] and [ [C] ] hereby [grant] discharge for the payment of the consideration.
2.9.
OPF heeft op 24 februari 2011 een belang van 26,75% in Victoriabank verkregen tegen uitgifte van 15.106.754 aandelen (zie jaarrekening OPF 2011; productie 61h, p. 5).
2.10.
Krachtens verscheidene vonnissen van Moldavese rechtbanken, in de loop van 2011 gewezen, zijn aandelen van vennootschappen met belangen in de Moldavese banken Victoriabank, Banca de Economii S.A. (hierna: Banca de Economii), respectievelijk Asito S.A. (hierna: Asito) overgegaan op andere personen. Grondslag voor de toewijzing van de door eisers in de verschillende procedures ingestelde vorderingen betreft telkens borgtocht. Het gaat om de volgende vonnissen:
- -
i) krachtens vonnis van de rechtbank Causeni van 16 mei 2011 is een 100%-belang in Zilena Com SRL (hierna: Zilena) en in Minerva SRL (hierna: Minerva), overgegaan op de Nieuw-Zeelandse vennootschap Rietel Ltd. Zilena en Minerva hielden belangen van 8,52%, respectievelijk 9,97% in Banca de Economii;
- -
ii) krachtens vonnis van de rechtbank Stefan Voda van 14 april 2011 is een 100%-belang in Atrium Ltd (gevestigd te Belize; hierna: Atrium) overgegaan op C.C. Folignor. Atrium hield op dat moment een 5,76%-belang in Victoriabank. Dit vonnis is bij verstek gewezen. Bij vonnis van 5 oktober 2011 is het daartegen door Atrium ingestelde verzet gegrond geoordeeld;
- -
iii) krachtens een vonnis van de rechtbank Botanica van 20 mei 2011 is een 100%-belang in (i) Moldovan Investments Ltd (hierna: Moldovan) en (ii) Insurance Consult SRL (hierna: Insurance Consult) overgegaan naar Lokkert Ltd. Moldovan en Insurance Consult hielden op dat moment belangen in Asito van 48,33%, respectievelijk 34,80% in Asito.
2.11.
Op 15 december 2011 heeft OPH de aandelen in OPF verkocht en geleverd aan Y. [A] (hierna: [A]) tegen een koopprijs van USD 75 of 80 miljoen (productie 33). Met betrekking tot de verkrijgingstitels van de aan [A] overgedragen aandelen in OPF vermelden de partijen bij deze akte (waaronder OPH):
[OPH] acquired the shares as follows
- with respect to the shares numbered 1 through 18,000, by notarial deed of transfer on the twenty-ninth of September two thousand ten, executed for me, civil law, notary,
- with respect to the shares, numbered 18,001 through 2,963,810, by notarial deed of transfer on the twenty-first of February twothousand eleven, executed for me, civil law notary; and
- with respect to the shares, numbered 2,963,810 [bedoeld zal zijn: 2,963,811 – hof] to 18,070,564, by notarial deed of transfer on the twenty-fourth of February twothousand eleven, executed for me, civil law notary.
2.12.
K.J. Farrington heeft op 20 december 2010 onder meer verklaard (productie 23):
The undersigned: Mrs Kerry Jane Farrington (…) (“the Shareholder”) herewith confirms that she directly owns (…) 100% of the issued share capital (“the Shares”) of Victoria Invest Ltd (…) and furthermore the Shareholder hereby confirms that 100% of the economic ownership of the Shares belongs to mr Vladimir [C] (…).
2.13.
Een schriftelijke verklaring van [A] , gedateerd 31 oktober 2014, houdt onder meer het volgende in:
22. (…) [I]n the summer of 2011, there had been a number of scandals in the Republic of Moldova associated with the misappropriation of the shares of certain banks (including [Victoriabank]) and insurance companies. These events were referred to in the mass media as “corporate raids” or “raider attacks”. A number of speeches by the leadership of the Republic of Moldova were also devoted to these events.
23. Specifically, information from these sources revealed that shares in various joint stock companies had been reregistered from companies owned by [Y] and [X] to companies owned by [C] . These share transfers were effected through ultra vires court proceedings in the Republic of Moldova. However, no thorough and objective investigation was carried out by the law-enforcement and judicial bodies. Instead, unlawful criminal proceedings were brought against [X] and [Y] and therefore, fearing unlawful arrest, the [X] were forced to leave Moldova.
(…)
29. As a result of the negotiations, the parties came to the following agreement:
the subject of the asset sale agreement would be stated as assets with respect to which there were no third party claims and no ongoing legal proceedings, but the amount of the agreement would be specified as the value of all the assets – 75 million US dollars. [C] persuaded (…) me, that this would allow the price of the assets to be fixed and that it would not change in future;
our side would transfer 5 million US dollars separately from the transfer of the aforementioned funds, to another company designated by the seller, which was not participating in the asset sale. This amount would be used by [C] to implement the agreements with [X] and [Y] , which would remove all legal claims regarding the disputed assets. [C] stated that this was a demand of his lawyers who had perceived risks in the transfer of funds from his corporate structures as a form of admission of guilt of the accusations brought by [X] and [Y] ;
as for the transfer of the 5 million US dollars, [C] would, pursuant to such transfer, secure the purchaser's control over the disputed assets, and would subsequently provide a written waiver by the former owners of any claims with respect to the disputed assets. [C] did not subsequently provide any such waiver or confirmation.
30. The asset sale was structured as two separate transactions: (1) the “Main Transaction” – as alleged by [C] , this related to undisputed shares in [Victoriabank], Alfa-Engineering SRL and [Victoria Asigurari] and (2) “the Hidden Transaction” – this related to the shares over which [C] acknowledged there were some “minor” outstanding differences between himself and [X] and [Y] .
31. The “Main transaction” – the acquisition from [OPH] of 100% of the shares in [OPF] (owned by [C] ). [OPF] owns:
6,688,130 shares in [Victoriabank], which at the time of the transaction constituted 26.7525% of the total quantity of issued shares in the bank.
a 81.7628% holding of the share capital in the insurance company [Victoria Asigurari].
a 100% holding in Alfa-Engineering SRL.
Under the terms of the agreement [OPF] changed its name to Generashon Financial BV.
The “Main transaction” dealt with the undisputed assets although it later appeared that these assets were also stolen.
32. The “Hidden transaction” – comprised the acquisition of the following assets owned by [C] :
6,633,996 shares in [Banca de Economii], which at the time of the transaction constituted 28.3422% of the total quantity of voting shares in that bank.
1,821,610 shares in [Victoriabank], which at the time of the transaction constituted 7.2864% of the total number of issued shares in that bank.
3,866,669 shares in [Asito], which constitutes 83.1267% of the total quantity of issued shares in that insurance company.
The “Hidden transaction” was supposed to deal with the disputed assets.
(…)
The Hidden Transaction.
48. The “hidden transaction” was effected by means of the transfer, by [C] , of his control over holding companies which held shares in other companies, to my authorised representatives. Control was transferred through the issuance of general powers of attorney and the replacement of the shareholders and directors.
49. No written share purchase agreements were entered into. No money changed hands (the full payment of the 75 million US dollars was made within the ambit of the “Main transaction”). The shares of all the holding companies were re-registered into the names of mine and Vyacheslav 's [ Vyacheslav Platon , een zakenpartner van [A] – hof] trusted representatives. Those same persons were appointed as directors and attorneys of the relevant companies. These steps were made upon payment of USD 5 million, but before payment of the amounts under the “Main transaction”.
50. As soon as the 5 million US dollar transaction was made, Vyacheslav had a meeting in [C] ’s offices. He met Sergey Yaralov ( [C] ’s consultant) and [Z] (…). Sergey Yaralov instructed [Z] to re–register the relevant shares in the names of myself and Vyacheslav (or our trusted persons as directed by us).
[Z] confirmed that “everything will be done as requested”. Vyacheslav noted that [Z] and Suntiger had a “spotless reputation” in Moldovan business circles; therefore, Vyacheslav did not have any doubt that the re-registration would be made appropriately. It was a transaction “on trust”.
2.14.
Een ongedateerde verklaring van [E] (hierna: [E]) luidt in de vertaling, voor zover van belang, als volgt:
I, [E] , worked in the District Economic Court of Chișinău starting in 2003 (…). In 2006, with the help of [C] , who was close to the President of Moldava at that time, Vladimir Voronin , I was appointed Chairman of the Chișinău District Economic Court.
Throughout this period, the judges of the District Economic Court and I were subjected to pressure from the authorities for the purpose of passing illegal rulings (there were lots of them and it is practically impossible to list them as many of the victims of these rulings refused to oppose their lawlessness). They were mainly connected with the transfer of rights of ownership in favour of officials. In most of the significant cases, pressure was brought by [C] who was the personal envoy and plenipotentiary of Voronin for transmitting Voronin ’s orders. I note that later it turned out that [C] had often performed his own transactions to seize other people’s property by merely referring to Voronin .
Since the end of 2009, after the removal of the Communist Party ( Voronin ) from power, [C] completely took control over the justice system in Moldova. He used direct blackmail and threats of dismissal, promises of rapid promotion and appointments to head important cases, material and other rewards as well as direct smears on judges.
Those judges who questioned performing [C] ’s direct instructions were encouraged to speak with the President of the Supreme Court of Justice ( Ion Muruianu ) and the Chairman of the Supreme Council of Magistracy ( Nicolai Clim ). The higher courts provided assurances to the doubting judges that their decisions would be fine, their decisions would be supported by the Supreme Court of Justice, and the Supreme Council of Magistracy would protect them against investigation. (…)
In 2010, I was forced to personally take part in [C] ’s seizure of the Victoriabank shares owned by [X] and [Y] . (…) These actions to seize the shares of Victoriabank were premeditated long before 2010. The proof of this is the joint trip which [C] and I made to Rome in September 2009 (La Russie hotel in the centre of Rome). There, under blackmail, I promised [C] that I would resolve the issue of taking the Victoriabank shares away from [X] and [Y] .
(…)
The court filings were accepted by the judges Namasco, Rotar and Plugar of the District Economic Court retroactively, that is they bear a date well before when they were actually received by the court. The Head Clerk (…) recorded these filings in the log by erasing other records and assigning non-existent case numbers and incoming documents (this fact is confirmed by erasures in the log visible to the naked eye). Coordinated actions were also taken for summoning the victims to court. They were not actually summoned to a single hearing. By means of pressure by the Minister Alexandry Oleinic, on the Director of the Moldova Post Office, the court summonses to the victims were returned by the postman with a notification of the recipient’s refusal to accept the summons (although in fact nothing of the sort had taken place). At the court hearing during the review in the Economic Court of Appeal, the document was presented with the notification from the Head of the Post Office that in reality these summons had not even arrived at the postal unit. (…) All of the cases were actually fabricated in the course of 1 month.
I received the cases from the District Economic Court and was required to uphold these decisions without even looking into the folder, for the speedy transfer of cases to the Supreme Court of Justice, where these cases were already awaited (the President of the Supreme Court of Justice at the time was Ion Muruianu ). They called me to clarify when I could send them. I signed four decisions. Since one case was fabricated upon the application of [C] ’s brother-in-law, [B] against his wife, [C] ’s sister, [B] , at [C] ’s demand a fifth case was signed by my deputy, Judge Moraru. In all the cases, the second and third judges were E. Klim and V. Harmanyuk. Similar schemes were used by [C] in the seizure of the [X] ’ property in the ASITO insurance company and Savings Bank (Banca de Economii) a year later, in 2011. In the same way the Victoriabank shares were seized, these cases were directly dealt with by [C] , who by that time was the First Vice-Chairman of the Moldovan Parliament and completely in control of the judicial system, the prosecutors’ office and the Centre for Combatting Economic Crimes and Corruption. The aforementioned judges had nothing to do with the seizure of Asito and Sberbank. It was simply the same system of pressure and blackmail of the judges at work.
I know that following the seizure of property, [C] always filed criminal suits against the victims. (…)
I regret my complicity and that I was forced to personally take part in the illegal court decisions under pressure of crude blackmail and threats. I am ready to provide further details on the above circumstances, subject to the safety of my family and me.
3. Het verloop van de onderhavige procedure
3.1.
In deze procedure hebben [X] c.s. niet slechts OPH en Sovereign gedagvaard, maar ook [C] , M.I. Lupu (hierna: Lupu ) en A.I. Candu ( Candu ). In eerste aanleg hebben zij, samengevat, gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en/of artikel 5 EVRM, althans op het eigendomsrecht van [X] c.s. , althans onrechtmatig jegens [X] c.s. hebben gehandeld, alsmede verwijzing naar de schadestaat.
[X] c.s. hebben daartoe aangevoerd dat (i) [C] , Lupu en Candu hun invloed op het Economisch Gerecht hebben aangewend om de (indirect en via nominees) door hen gehouden aandelen in Victoriabank, Banca de Economii en Asito op onrechtmatige wijze van [X] c.s. te ontvreemden, waarna (ii) deze aandelen door verhangingen buiten het zicht van [X] c.s. zijn gebracht en (iii) vervolgens zijn verkocht aan [A] . OPH wordt verweten medewerking te hebben verleend aan de onder (ii) en (iii) bedoelde transacties. Sovereign wordt onder meer verweten dat zij als bestuurder van OPH aan deze transacties haar medewerking heeft verleend en dat zij haar zorgplicht jegens [X] c.s. heeft geschonden.
In (voorwaardelijke) reconventie vordert OPH opheffing van de ten laste van haar gelegde beslagen.
3.2.
In het incidenteel vonnis, gewezen in een door [C] , Lupu en Candu opgeworpen bevoegdheidsincident, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de tegen hen ingestelde vorderingen. Tegen dat vonnis hebben [X] c.s. hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 12 september 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:3724) heeft dit hof het incidenteel vonnis bekrachtigd, voor zover gewezen tussen [X] c.s. , Lupu en Candu en heeft het hof het incidenteel vonnis, voor zover gewezen tussen [X] c.s. en [C] gedeeltelijk vernietigd. [X] c.s. hebben cassatieberoep ingesteld dat, naar het hof begrijpt, is gericht tegen de onbevoegdverklaring in de procedure tegen Candu en tegen de gedeeltelijke onbevoegdverklaring in de procedure tegen [C] . [C] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
3.3.
In het eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [X] c.s. jegens OPH c.s. afgewezen, geoordeeld dat is voldaan aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld en deze vordering toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [X] c.s. hun vorderingen, voor zover deze hun grond vinden in het EVRM, in het licht van het verweer van OPH c.s., onvoldoende toegelicht. Voor zover de vorderingen hun grondslag vinden in onrechtmatige daad, heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen bij gebrek aan belang. Veronderstellenderwijze ervan uitgaand dat OPH c.s. jegens hen onrechtmatig hebben gehandeld, komt de geleden schade niet voor vergoeding in aanmerking, nu [X] c.s. vergoeding van afgeleide schade vorderen, terwijl gesteld noch gebleken is dat OPH c.s. jegens hen een specifieke zorgvuldigheidsnorm hebben geschonden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het ten minste de vraag is of OPH c.s. wel onrechtmatig jegens [X] c.s. hebben gehandeld. De enkele omstandigheid dat [C] UBO van OPH is, is onvoldoende om een eventueel opzet van hem aan OPH toe te rekenen. De rechtbank heeft de in (voorwaardelijke) reconventie door OPH gevorderde opheffing van de door [X] c.s. ten laste van OPH gelegde beslagen toegewezen.
4. Beoordeling
4.1.
In hoger beroep hebben [X] c.s. hun eis vermeerderd zoals weergegeven onder 1. Zij hebben daarbij zowel de feitelijke grondslag als de rechtsgrondslag van hun vorderingen tegen OPH c.s. vermeerderd. In eerste aanleg hadden de vorderingen van [X] c.s. betrekking op de door OPF gehouden aandelen Victoriabank, Victoria Asigurari, Banca de Economii en Asito (hierna gezamenlijk: de financiële instellingen); thans zien hun vorderingen op alle onder 2.3 en 2.10 bedoelde aandelen. In hoger beroep leggen zij bovendien niet slechts onrechtmatig handelen door OPH c.s. aan hun vorderingen ten grondslag, maar ook ongerechtvaardigde verrijking.
4.2.
Voor zover OPH c.s. betwisten dat [X] c.s. gerechtigd zijn tot het voeren van de onderhavige procedure omdat zij geen aandeelhouder zijn, dat naar Moldavisch recht afgeleide schade niet voor vergoeding in aanmerking komt en [X] c.s. niet rechtsgeldig zijn gemachtigd om namens andere aandeelhouders te procederen, faalt dit betoog. [X] c.s. stellen hun vorderingen in eigen naam in en voeren aan dat OPH c.s. jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld, althans dat OPH c.s. ten koste van [X] c.s. ongerechtvaardigd zijn verrijkt. Daarmee zijn zij vorderingsgerechtigd.
4.3.
[X] c.s. leggen aan hun vorderingen in hoger beroep onder meer ten grondslag dat de door hen (indirect en via nominees) gehouden aandelen Financiar, Provileg, Maxim Profit, Zilena, Minerva, Atrium, Moldovan, Insurance Consult, alsmede de Roemeense vennootschap Program Invest SRL onder de regie van [C] zijn ontvreemd. Uiteindelijk zijn deze aandelen overgedragen aan [A] in het kader van de door [A] als hidden transaction aangeduide transactie. Als gevolg hiervan zijn de door deze vennootschappen (indirect en via nominees) gehouden belangen in de financiële instellingen van hen ontvreemd. [X] c.s. onderkennen dat zij geen documentatie hebben waaruit blijkt hoe de aandelen in deze vennootschappen zijn verhangen. Over de betrokkenheid van OPH c.s. volstaan zij slechts met een verwijzing naar de verklaring van [A] . Deze heeft evenwel niets verklaard over de betrokkenheid van OPH c.s. bij het verborgen gedeelte van de transactie. In zoverre hebben zij hun vorderingen onvoldoende van concrete onderbouwing voorzien. Zij hebben dan ook geen belang bij beoordeling van de grieven voor zover deze betrekking hebben op Financiar, Provileg, Maxim Profit, Zilena, Minerva, Atrium, Moldovan, Insurance Consult en Program Invest SRL. Hetzelfde geldt daarmee voor de door [X] c.s. gestelde onteigening van hun indirect en via nominees gehouden belangen in Banca de Economii en Asito. Het vervolg van de beoordeling van de vorderingen uit zowel onrechtmatige daad als ongerechtvaardigde verrijking heeft derhalve uitsluitend betrekking op de gestelde onteigening van de aandelen AVB Prim en Victoria Asigurari, alsmede op het door deze vennootschappen gehouden belang in Victoriabank; hetgeen ten aanzien van de overige vennootschappen is gesteld, kan ten hoogste dienen ter ondersteuning van het relaas met betrekking tot AVB Prim, Victoria Asigurari en Victoriabank.
4.4.
Met grief 3 komen [X] c.s. op tegen de afwijzing van hun vorderingen op de grond dat zij vergoeding van afgeleide schade vorderen. Zij klagen op goede grond dat het hier gaat om rechtstreekse schade die zijzelf hebben geleden; gesteld noch gebleken is dat AVB Prim of Victoria Asigurari schade hebben geleden. Daar komt bij dat [X] c.s. niet stellen dat zij hun aandelen AVB Prim en Victoria Asigurari hielden via een rechtspersoon, maar via natuurlijke personen. Ook op deze grond is de grief terecht voorgedragen.
Onrechtmatige daad
4.5.
Daarmee komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [X] c.s. [X] c.s. leggen aan hun vordering op grond van onrechtmatige daad ten grondslag dat OPH is gebruikt als instrument om de geroofde aandelen te ‘helen’ en ‘wit te wassen’. Naar [X] c.s. betogen, zijn de aandelen Victoriabank en Victoria Asigurari met de raider attacks op AVB Prim en Victoria Asigurari van [X] c.s. gestolen. OPH heeft die aandelen verkocht aan [A] tegen een koopprijs van USD 80, althans 75 miljoen, dit alles terwijl zij zich bewust was van de onrechtmatige herkomst van de aandelen. Naar [X] c.s. betogen, vormden de verkrijging en de vervreemding van de aandelen in de financiële instellingen onderdeel van een samenhangend geheel van handelingen dat erop was gericht [X] c.s. van hun (indirect en via nominees gehouden) aandelenbelangen te beroven.
[X] c.s. stellen hierdoor schade te hebben geleden. In dit verband voeren zij aan dat de vonnissen van het Economisch Gerecht niet door de Nederlandse rechter kunnen worden erkend en dat daaraan iedere rechtskracht in Nederland moet worden ontzegd. Daarom kunnen deze vonnissen wat de onderhavige procedure betreft niet geacht worden te hebben geresulteerd in een geldige overgang van de desbetreffende aandelen, zodat [X] c.s. geacht moeten worden immer hun aandelen te hebben behouden. Hiervan uitgaande heeft de transactie met [A] tot schade geleid, althans is de mogelijkheid van schade aannemelijk. De nietige onteigening werd geheeld door de verkoop aan [A] , een derde te goeder trouw, zo stellen [X] c.s.
4.6.
Het hof verwerpt de stelling van [X] c.s. dat de mogelijkheid van schade op deze grond aannemelijk is, ook indien met hen ervan moet worden uitgegaan dat OPH jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld, de vonnissen van het Economisch Gerecht door de Nederlandse rechter niet kunnen worden erkend en [A] heeft te gelden als verkrijger te goeder trouw. Van schade op deze grond kan slechts sprake zijn indien de aandelen AVB Prim en Victoria Asigurari zélf zijn overgedragen aan [A] als verkrijger te goeder trouw. In dit geval zijn evenwel de aandelen OPF aan [A] overgedragen. Ook indien [A] te goeder trouw was, kan de overdracht van de aandelen OPF aan [A] de (veronderstellenderwijs aan te nemen) nietigheid van de onteigening van de aandelen AVB Prim en Victoria Asigurari derhalve niet hebben geheeld.
Overigens is gesteld noch gebleken dat de door AVB Prim en Victoria Asigurari gehouden aandelen in Victoriabank op enig moment krachtens de vonnissen zijn onteigend. Ook in zoverre is de mogelijkheid van schade als gevolg van de gestelde onteigening van aandelen AVB Prim en Victoria Asigurari niet aannemelijk. Wat de aandelen AVB Prim betreft, is bovendien gesteld noch gebleken dat deze op enig moment rechtstreeks of indirect door [A] zijn verkregen.
4.7.
In eerste aanleg hebben [X] c.s. nog aangevoerd dat de schade, voorlopig begroot op € 110 miljoen, eruit bestaat dat de koopsom van USD 75 (80) miljoen te laag is. In de dagvaarding van 24 december 2014 ontbeert deze stelling iedere feitelijke onderbouwing. Dat had wel op de weg van [X] c.s. gelegen, nu zij zich in het beslagrekest van 19 november 2014 nog op het standpunt hadden gesteld dat de door [A] betaalde koopprijs van USD 80 miljoen reëel moest worden geacht (productie 36 bij dagvaarding, nr. 33). Gelet op het ontbreken van iedere onderbouwing en tegen de achtergrond van hun eigen stelling in het beslagrekest, hebben [X] c.s. daarom ook onvoldoende uiteengezet dat de mogelijkheid van schade op deze grond aannemelijk is.
Voor zover [X] c.s. blijkens hun uitlatingen ter comparitie hebben betoogd dat de schade eruit bestaat dat OPH als gevolg van de transactie het verhaal heeft gefrustreerd, faalt deze stelling op dezelfde grond. Immers, nu niet kan worden geoordeeld dat OPH geen marktconforme koopprijs voor de aandelen heeft ontvangen, kan evenmin worden geoordeeld dat het op OPH verhaalbaar vermogen is verminderd.
4.8.
Voor zover [X] c.s. in eerste aanleg betogen dat zij juridische kosten hebben gemaakt als gevolg van mensenrechtenschendingen (de kosten van hun vlucht en het opbouw van een nieuw bestaan in Duitsland), hebben zij met deze schadepost klaarblijkelijk [C] en niet OPH op het oog, nu gesteld noch gebleken is dat OPH met hun vlucht uit Moldavië enige betrokkenheid heeft gehad.
4.9.
4.10.
Ter zitting is [X] c.s. gevraagd naar het hun belang bij een verklaring voor recht los van een verwijzing naar de schadestaat. Namens hen is geantwoord dat hun belang bestaat uit de mogelijkheid tot het treffen van bewarende maatregelen, al dan niet in het buitenland. Nu evenwel de mogelijkheid van schade als gevolg van de aan OPH verweten onrechtmatige gedragingen op basis van de stellingen van [X] c.s. onvoldoende aannemelijk is geworden, hebben zij onvoldoende belang bij een enkele verklaring van recht, los van een verwijzing naar de schadestaat. De gevorderde verklaring voor recht dat OPH onrechtmatig jegens [X] c.s. heeft gehandeld zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
Daarmee is ook de grondslag voor aansprakelijkheid van Sovereign als bestuurder van OPH komen te ontvallen. Voor zover aan de vordering tegen Sovereign ten grondslag wordt gelegd dat zij, optredend in een bijzondere hoedanigheid van trustmaatschappij, een in die hoedanigheid op haar rustende persoonlijke zorgvuldigheidsplicht heeft geschonden, faalt deze reeds nu de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is geworden. Het hof verwijst naar hetgeen onder 4.6-4.8 is overwogen.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.12.
In hoger beroep leggen [X] c.s. aan hun vordering tot verwijzing naar de schadestaat voorts ten grondslag dat OPH ten koste van hen op ongerechtvaardigde wijze is verrijkt. Voor zover hun vordering uit ongerechtvaardigde verrijking betrekking heeft op andere vennootschappen dan Victoria Asigurari, AVB Prim en Victoriabank, faalt hun vordering op de gronden vermeld onder 4.3. De hiernavolgende weergave van de stellingen is derhalve toegespitst op Victoria Asigurari, AVB Prim en Victoriabank (memorie van grieven 246-253) en wordt weergegeven in samenhang met hetgeen overigens in de memorie van grieven over de gestelde raider attacks is aangevoerd. [X] c.s. voeren kort gezegd het volgende aan:
- -
i) [X] c.s. waren via een nominee-structuur in economische zin rechthebbende op de aandelen in Victoria Asigurari en AVB Prim. [ G] , [F] en Nastase waren weliswaar in naam aandeelhouder van deze vennootschappen, maar zij hielden deze aandelen voor rekening en risico van [X] c.s. Deze aandelen zijn van [X] c.s. ‘gestolen.’ De gestelde diefstal – en daarmee de verarming – bestaat volgens [X] c.s. kort gezegd uit het samenstel van gebeurtenissen, door hen aangeduid als ‘raider attacks’, die ertoe hebben geleid dat zij hun indirecte belangen in deze vennootschappen hebben verloren. (memorie van grieven 247-248 in verbinding met 46-49, 55-57 en 85-103 en 122-126)
- -
ii) Deze aandelen zijn vervolgens (indirect, via OPF) door OPH verkregen zonder dat deze een (reële) tegenprestatie heeft geleverd. OPH heeft haar aandelen OPF vervolgens vervreemd tegen een koopprijs van USD 80 (althans 75) miljoen, zodat sprake is van een verrijking van OPH (memorie van grieven 247-248).
- -
iii) Tussen de verarming van [X] c.s. en de verrijking van OPH bestaat causaal verband (memorie van grieven 251-253).
- -
iv) De verrijking van OPH is ongerechtvaardigd gelet op de wijze waarop [X] c.s. hun indirecte aandelenpakketten hebben verloren (memorie van grieven 249-250 in verbinding met 85-102, 105-110 en 123-126).
OPH heeft de gestelde ongerechtvaardigde verrijking op verschillende gronden betwist.
4.13.
Uit hetgeen [X] c.s. aan hun vordering uit ongerechtvaardigde verrijking ten grondslag hebben gelegd, leidt het hof af, dat deze uitsluitend tegen OPH en niet mede tegen Sovereign is gericht. Voor zover [X] c.s. ook Sovereign hebben willen aanspreken uit ongerechtvaardigde verrijking, mist hun vordering in elk geval onderbouwing, zodat de vorderingen van [X] c.s. jegens Sovereign in het eindarrest zullen worden afgewezen.
4.14.
Aangezien de gestelde verarming in Moldavië plaatsvond en de gestelde verrijking in Nederland, heeft deze vordering een internationaal karakter. Uit het feit dat zowel [X] c.s. als OPH aansluiting zoeken bij het Nederlandse recht, begrijpt het hof dat zij voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen, hetgeen ingevolge artikel 14 Verordening 864/2007 (Rome II) is toegestaan.
4.15.
OPH voert als meest vergaande verweer aan (memorie van antwoord 10.3 in verbinding met 8.1) dat [X] c.s. geen vordering toekomt. Volgens OPH mist de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking zelfstandige betekenis omdat zij niet jegens [X] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld. Dit verweer faalt, nu de vraag of OPH onrechtmatig jegens [X] c.s. heeft gehandeld niet beslissend is voor het antwoord op de vraag of OPH ongerechtvaardigd ten koste van [X] c.s. is verrijkt. Ook toerekening van kennis van [C] aan OPH is daartoe niet op voorhand vereist.
4.16.
Het verweer van OPH bij pleidooi dat [X] c.s. niet aan hun klachtplicht hebben voldaan is niet alleen tardief, maar kan ook inhoudelijk niet slagen. De in artikel 6:89 BW bedoelde klachtplicht ziet immers op prestaties van een schuldenaar die niet aan de verbintenis beantwoorden. De klachtplicht ziet dan ook niet op een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking.
Ad (i); verarming
4.17.
Niet in geschil is dat [ G] en [F] begin maart 2010 een belang van in totaal 54,5% in Victoria Asigurari hielden en dat Nastase op dat moment een 100%-belang in AVB Prim hield. Ter onderbouwing van hun stelling dat [X] c.s. in economische zin rechthebbende op die aandelen waren, hebben zij verklaringen overgelegd waarin Nastase , [ G] , respectievelijk [F] verklaren dat dezen hun aandelen Victoria Asigurari en AVB Prim hielden voor rekening en risico van [X] c.s. , [Y] , respectievelijk [X] . Aldus hebben zij hun stelling voldoende onderbouwd.
4.18.
OPH betwist dat [X] c.s. via Nastase , [ G] , respectievelijk [F] als nominees tot de aandelen Victoria Asigurari en AVB Prim gerechtigd waren.
4.18.1.
Voor zover zij betoogt dat het feit dat [X] c.s. hooguit een economisch belang in de bedoelde aandelen hadden in de weg staat aan een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking, vindt haar betoog geen steun in het recht. Een economisch belang kan immers een waarde vertegenwoordigen dat verloren kan gaan wanneer de juridisch rechthebbende zijn nominale belang ten gunste van een derde verliest. Artikel 6:212 BW belet op zichzelf niet dat een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking van de economisch rechthebbende jegens de derde-verkrijger op een dergelijk verlies wordt gebaseerd.
4.18.2.
Voor zover OPH als verweer aanvoert dat [X] c.s. geen achterliggende overeenkomsten (tussen hen en de nominees) in het geding hebben gebracht, faalt dit, nu het bestaan van het economische belang voldoende blijkt uit de overgelegde verklaringen.
4.18.3.
OPH doet haar verweer voorts steunen op twee opinies van de hand van S. Baiesu , respectievelijk O. Efrim . Baiesu verklaart dat beneficiaire aandelenverhoudingen naar Moldavisch recht van rechtswege nietig zijn nu het volgens hem gaat om schijnhandelingen (zie de opinie onder 3.17). Efrim zet daarentegen uitvoerig uiteen hoe beneficiair aandeelhouderschap zijn weg in het Moldavische recht heeft gevonden en inmiddels ook wordt gereguleerd, zodat het hof aan de opinie van Baiesu voorbijgaat. Efrim verklaart verder dat de verkrijging van beneficiaire belangen in aandelen in Moldavische banken een verklaring van geen bezwaar van de Moldavische nationale bank behoeft en dat beneficiaire aandelenpakketten bij de nationale bank dienen te worden geregistreerd, zulks op straffe van verlies van stemrecht of een verplichting tot overdracht. Het gaat hier evenwel om een publiekrechtelijke verplichting; dat in dit geval een sanctie (met privaatrechtelijke gevolgen voor de beneficiaire gerechtigdheid tot de respectieve aandelen) is opgelegd is gesteld noch gebleken. Het hof verwerpt daarom de betwisting van de beneficiaire aandelenpakketten van [X] c.s. in AVB Prim en Victoria Asigurari.
Met de verklaringen van [ G] , [F] en Nastase dat zij hun pakketten hielden voor rekening en risico van [X] c.s. strookt overigens dat [X] c.s. tezamen met hen beroep hebben aangetekend bij het EHRM ter zake van de vonnissen van het Economisch Gerecht van Chișinău.
4.18.4.
Het verweer van OPH faalt derhalve.
4.19.
Niet in geschil is dat [ G] , [F] en Nastase als gevolg van de vonnissen van 11 en 19 maart 2010 hun belangen in Victoria Asigurari, respectievelijk AVB Prim hebben verloren ten gunste van [B] , respectievelijk FIC. Uit hetgeen onder 4.17 is overwogen, volgt dat [X] c.s. hun economisch belang in de aandelen Victoria Asigurari en AVB Prim – en daarmee indirect de door deze vennootschappen gehouden belangen in Victoriabank – hebben verloren, zodat zij daarmee zijn verarmd.
Ad (ii); verrijking OPH
4.20.
Met betrekking tot Victoria Asigurari, AVB Prim en Victoriabank hebben [X] c.s. samengevat gesteld:
[B] hield reeds een belang van 27,2% in Victoria Asigurari. Als gevolg van de executie van het vonnis van 11 maart 2010 verkreeg zij nog tweemaal een belang van gelijke grootte, zodat zij een belang van (afgerond) 81,7% in Victoria Asigurari ging houden (memorie van grieven 113);
Victoria Asigurari en AVB Prim hebben op 22 oktober 2010 hun belangen van 3,88%, respectievelijk 5,76% in Victoriabank overgedragen aan Victoria Invest. Als gevolg van deze overdrachten steeg het belang van Victoria Invest in Victoriabank van 17,1% naar (afgerond) 26,75% (memorie van grieven 117, 118 en 127);
op 21 februari 2011 heeft [B] het belang van 81,7% in Victoria Asigurari overgedragen aan OPF tegen uitgifte aan haar van 2.945.810 aandelen OPF. Dezelfde dag heeft [B] deze aandelen OPF doorgeleverd aan OPH zonder dat daarvoor een (reële) tegenprestatie is geleverd (memorie van grieven 113-114; zie voorts hierboven onder 2.8);
op 24 februari 2011 heeft OPF het belang van 26,75% in Victoriabank verkregen tegen uitgifte van 15.106.754 aandelen (dagvaarding 39, 44; pleidooi in eerste aanleg 31 en 32; memorie van grieven 119 en 130; jaarrekening OPF 2011; productie 61h, p. 5);
op 15 december 2011 heeft OPH haar 100%-belang in OPF vervreemd aan [A] tegen USD 75 of 80 miljoen.
4.21.
Volgens [X] c.s. bestaat de verrijking van OPH eruit dat (i) OPH een koopprijs van USD 80 (75) miljoen heeft gekregen voor de aandelen OPF, dat (ii) de waarde van de aandelen OPF mede bestond uit de door OPF gehouden belangen in Victoriabank en Victoria Asigurari en (iii) dat enige (reële) tegenprestatie voor die die belangen in Victoriabank en Victoria Asigurari niet is geleverd. Volgens [X] c.s. ging het wat de verkrijging van die belangen betreft om een ‘papieren exercitie’ (memorie van grieven 247 en 248).
4.22.
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast dat OPF op 24 februari 2011 een 26,75%-belang in Victoriabank heeft verkregen tegen uitgifte van 15.106.754 aandelen. Voorts is gebleken dat deze nieuw uitgegeven 15.106.754 aandelen in OPF dezelfde dag zijn overgedragen aan OPH (zie de onder 2.11 aangehaalde passage uit de deed of transfer van 15 december 2011; productie 33). Of OPH voor die 15.106.754 aandelen OPF aan de toenmalige vervreemder een reële tegenprestatie heeft geleverd, valt evenwel uit de gedingstukken niet af te leiden.
Het hof ziet aanleiding om OPH, die de ongerechtvaardigde verrijking betwist, te gelasten in het geding te brengen een kopie van een afschrift van de deed of transfer van 24 februari 2011 waaraan wordt gerefereerd in de onder 2.11 aangehaalde leveringsakte van 15 december 2011. Het hof gelast OPH voorts stukken in het geding te brengen die betrekking hebben op de hoogte, de vaststelling, betaling en eventuele conversie van de koopprijs. Van OPH, als verkrijgende partij bij de deed of transfer van 24 februari 2011, mag immers worden verwacht dat zij ter motivering van haar verweer tegen de gestelde ongerechtvaardigde verrijking concrete informatie verschaft betreffende feiten die in haar domein liggen.
4.23.
Vervolgens zullen [X] c.s. in de gelegenheid worden gesteld om bij akte nader toe te lichten dat voor de door OPH in februari 2011 verkregen aandelen OPF geen (reële) tegenprestatie is geleverd en dat in zoverre sprake was een ‘papieren exercitie’. OPH zal daarna een antwoordakte kunnen nemen.
5. Beslissing
Het hof:
5.1.
gelast OPH om de onder 4.22 bedoelde stukken op 8 januari 2019 in het geding te brengen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. de Jongh, A.P. Schoonbrood-Wessels en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018.