Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:742;Rechtbank Oost-Brabant, 11 maart 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:1076;Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 januari 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:350.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2021, nr. 21-000994-20
ECLI:NL:GHARL:2021:7542, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-07-2021
- Zaaknummer
21-000994-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:7542, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑07‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2020:582, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 14‑07‑2021
Inhoudsindicatie
De rechtbank had verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren. Het hof heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren. Daarbij heeft het hof onder meer rekening gehouden met de ernst van het feit, dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht en dat per 1 juli 2021 de nieuwe regeling omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling in werking is getreden.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000994-20
Uitspraak d.d.: 14 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 13 februari 2020 met parketnummer 08-910014-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans verblijvende in [detentie] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde doodslag en tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, bestaande uit € 3.340,- aan materiële schade en € 184,- aan proceskosten, heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de desbetreffende rechthebbenden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 februari 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4.490,83, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige afgewezen. Ten slotte heeft de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primairhij in of omstreeks de periode van 20 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 te Hengelo (O.), althans in Nederland opzettelijk zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2015) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk [slachtoffer] (een of meermalen)
- heftig geschud en/of
- met kracht tegen haar hoofd geslagen en/of gestoten en/of gedrukt en/of met kracht haar
hoofd tegen een hard voorwerp en/of tegen een hard oppervlak aan geslagen en/of
- haar boven zijn hoofd vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht van zich af gegooid en/of
- ander (mechanisch)geweld toegepast, (in elk geval) een of meer (andere) (gewelddadige)
handeling(en) verricht en/of aangewend waardoor bij [slachtoffer] een of meer bloedingen en/of
zwellingen en/of beschadigingen in de hersenen althans schedelhersenletsel, is/zijn
ontstaan, ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 21 februari 2016 is overleden;
subsidiairhij op of omstreeks 20 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 te Hengelo (O.) althans in Nederland aan zijn kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2015) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer bloedingen en/of zwellingen in de hersenen, althans schedelhersenletsel heeft toegebracht, immers heeft verdachte (telkens) [slachtoffer] (een of meermalen)
- heftig geschud en/of
- met kracht tegen haar hoofd geslagen en/of gestoten en/of gedrukt en/of met kracht haar
hoofd tegen een hard voorwerp en/of tegen een hard oppervlak aan geslagen en/of
- haar boven zijn hoofd vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht van zich af gegooid en/of
- ander (mechanisch)geweld toegepast, (in elk geval) een of meer (andere) (gewelddadige)
handeling(en) verricht en/of aangewend, ten gevolge waarvan [slachtoffer] op
21 februari 2016 is overleden;
meer subsidiairhij in of omstreeks de periode van 20 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 te Hengelo (O.) althans in Nederland opzettelijk heeft mishandeld zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2015), immers heeft verdachte (telkens) [slachtoffer] (een of meermalen)
- heftig geschud en/of
- met kracht tegen haar hoofd geslagen en/of gestoten en/of gedrukt en/of met kracht haar
hoofd tegen een hard voorwerp en/of tegen een hard oppervlak aan geslagen en/of
- haar boven zijn hoofd vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht van zich af gegooid en/of
- ander (mechanisch)geweld toegepast, (in elk geval) een of meer (andere) (gewelddadige)
handeling(en) verricht en/of aangewend
ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 21 februari 2016 is overleden;
meest subsidiairhij in of omstreeks de periode van 20 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 te Hengelo (O.) althans in Nederland grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (telkens) zijn dochter [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 2015) (een of meermalen)
- heftig heeft geschud en/of
- met kracht tegen haar hoofd heeft geslagen en/of gestoten en/of gedrukt en/of met kracht
haar hoofd tegen een hard voorwerp en/of tegen een hard oppervlak aan heeft geslagen en/of - haar boven zijn hoofd heeft vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht van zich af heeft gegooid en/of
- haar boven zijn hoofd heeft vastgehouden en/of (vervolgens) achteruit is gelopen zonder
daarbij voldoende in de gaten te houden waar hij liep en/of (vervolgens) gestruikeld is en/of
(vervolgens) is gevallen en/of [slachtoffer] (vervolgens) heeft laten vallen en/of [slachtoffer]
onvoldoende stevig vast heeft gehouden waardoor zij is komen te vallen en/of - ander
(mechanisch)geweld heeft toegepast, (in elk geval) een of meer (andere) (gewelddadige)
handeling(en) heeft verricht en/of aangewend,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te
weten een of meer bloedingen en/of zwellingen en/of beschadigingen in de hersenen, althans
schedelhersenletsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde wegens het ontbreken van opzet, nu sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij met [slachtoffer] ‘vliegtuigje’ aan het spelen was en hij achterwaarts de slaapkamer van hem en [moeder] in liep, is gestruikeld. Daarbij heeft verdachte [slachtoffer] - in eigen bewoordingen - gelanceerd en is zij tussen de kast en het bed op de grond gevallen. Daardoor heeft zij letsel opgelopen.
De raadsman heeft - op gronden als verwoord in de pleitnota - aangevoerd dat die toedracht als oorzaak van het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] niet door de bewijsmiddelen wordt uitgesloten. Daarbij verwijst de raadsman onder meer naar de conclusie van het NFI, dat de door verdachte beschreven val tot de combinatie van bevindingen omtrent het letsel kan hebben geleid, mits sprake is geweest van impact tegen de kastdeur (althans: een hardoppervlak) met krachten die een val van 150 cm hoogte zeer duidelijk hebben overstegen.
Het NFI stelt dat het noodzakelijk lijkt te zijn dat [slachtoffer] niet alleen uit de armen van verdachte is gevallen maar daarbij ook veel extra snelheid moet hebben meegekregen. Dit laatste sluit aan bij de verklaring van verdachte, aldus de raadsman.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het meest subsidiair tenlastegelegde wegens het ontbreken van schuld, nu ‘vliegtuigje spelen’ met een kind geen verwijtbaar, aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag oplevert en geen sprake was van voorzienbare gevolgen voor verdachte.
Feiten en omstandigheden
Het hof verenigt zich met de overwegingen en de tussenconclusies van de rechtbank waar de rechtbank (omtrent de feiten en omstandigheden) overweegt en voor zover door het hof hieronder weergegeven:
‘ [slachtoffer] , die toen bijna negen maanden oud was, is op 21 februari 2016 om twee minuten voor middernacht in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) overleden. Een dag eerder is [slachtoffer] per ambulance binnen gebracht in het Medisch Spectrum Twente (MST) in Enschede. Bij aankomst was zij diep comateus. Omdat haar situatie verslechterde, is [slachtoffer] per spoedtransport overgebracht naar de Kinder Intensive Care van het UMCG in Groningen. In de middag van 21 februari 2016 is [slachtoffer] hersendood verklaard. Nadat om 23:50 uur de beademing was gestopt, werd om 23:58 uur bij [slachtoffer] geen hartactie meer waargenomen.
De rechtbank zal zich eerst buigen over de vraag wat de oorzaak voor het overlijden van [slachtoffer] is geweest. Daarna zal de rechtbank de vraag beantwoorden of en zo ja, in welke mate sprake is van betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] . Daartoe dient allereerst te worden vastgesteld welke letsels bij [slachtoffer] zijn aangetroffen en waaraan is zij overleden.
Welke letsels zijn bij [slachtoffer] aangetroffen en waaraan is zij overleden?
Na aankomst van [slachtoffer] in het MST is er een CT-scan van het hoofd van [slachtoffer] gemaakt. De radiologische beelden zijn later door kinderradioloog prof. dr. Van Rijn (her)beoordeeld. Op de CT-scan van het hoofd van [slachtoffer] van 19.12 uur heeft Van Rijn geconstateerd dat grijze en witte stof in de hersenen niet meer te onderscheiden zijn, als teken van ernstige hersenschade door zuurstofgebrek. Ook is er een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies langs de gehele buitenzijde aan de linkerkant en deels aan de rechterkant, doorlopend langs het scheidingsvlies tussen beide hersenhelften en mogelijk ook op het scheidingsvlies tussen grote en kleine hersenen. Uit de CT-scan van 20.33 uur diezelfde avond blijkt een ‘feitelijk
ongewijzigd beeld’ met uitgebreide hersenschade door zuurstofgebrek.
De MRI-scan van 21 februari 2016 die is gemaakt in het UMCG bevestigt de aanwezigheid van de bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies (links meer dan rechts) en toont uitgebreid hersenweefselversterf door zuurstofgebrek.
De schouwarts drs. J.E. Keizer, arts maatschappij en gezondheid, concludeert in het schouwverslag dat [slachtoffer] , nadat om 23:58 uur geen hartactie meer is waargenomen, op 21 februari 2016 is overleden en dat bij [slachtoffer] sprake is van niet natuurlijk overlijden door hersenzwelling en hersenbloeding links, veroorzaakt door factoren van buitenaf.
Arts en patholoog bij het NFI, A. Maes, heeft op 23 februari 2016 een gerechtelijke sectie uitgevoerd op het lichaam van [slachtoffer] . (…) Er waren als gevolg van herhaald bij leven opgelopen uitwendig inwerkend geweld op het hoofd/de schedel bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies (subdurale hematomen), bloederige zachte hersenvliezen, bloeduitstortingen rondom de oogzenuwen en zeer sterke hersenzwelling. De schedelhersenletsels passen bij acceleratie/deceleratie/impact trauma (heftig schudden/impact) van het hoofd/de schedel. De hersenafwijkingen verklaren het overlijden zondermeer op grond van functieverlies van de hersenen.
Bij neuropathologisch onderzoek van de hersenen werden onder andere een recente traumatische subarachnoïdale bloeding (bloeding in de zachte hersenvliezen), tekenen van recent opgetreden uitgebreide diffuse traumatische axonale beschadigingen (zenuwvezels) en contusiehaarden (kneuzingshaarden) in beide hersenhelften waargenomen.
Als gevolg van een recent incident van acceleratie/deceleratie/impact trauma van het hoofd was re-bleeding met een subduraal hematoom opgetreden, bloedingen onder de zachte hersenvliezen, kneuzingshaarden in de kleine hersenen, diffuse axonale schade en bloedingen in de netvliezen van de ogen. (…)
Maes concludeert dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen ernstige schedelhersenletsels.
Karst heeft ter zitting van 20 januari 2020 verklaard dat de term re-bleeding wordt gebruikt voor een bloeding op dezelfde plaats als waar eerder een bloeding is opgetreden.
Ter zitting heeft Soerdjbalie-Maikoe toegelicht dat met name de contusies in de beide helften van de kleine hersenen en de uitgebreide diffuse axonale beschadigingen tot het overlijden van [slachtoffer] hebben geleid. Karst heeft desgevraagd verklaard dat hij dat standpunt deelt.
- tussenconclusie rechtbank
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er bij [slachtoffer] sprake was van de volgende letsels: bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, bloederige zachte hersenvliezen, een bloeding in de zachte hersenvliezen, uitgebreide diffuse traumatische axonale beschadigingen (door Karst aangeduid als schade aan de zenuwuitlopers), zeer sterke hersenzwelling, bloedingen in de netvliezen van beide ogen, kneuzingshaarden in beide kleine hersenhelften (…).
Voorts stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] ten gevolge van verwikkelingen van het hiervoor uiteengezette schedelhersenletsel, waarbij met name de contusies in beide helften van de kleine hersenen en de uitgebreide diffuse axonale beschadigingen van belang zijn, op 21 februari 2016 in het UMCG te Groningen is overleden.
Wat is de oorzaak van het letsel?
De volgende vraag is of de medische bevindingen het gevolg zijn van een ziekte/medische oorzaak, een geboortetrauma of een trauma na de geboorte (accidenteel of niet-accidenteel).
- de bevindingen van de deskundigen ten aanzien van de verschillende letsels
De schouwarts Keizer heeft, omwille van het strafrechtelijk onderzoek, met terughoudendheid een louter uitwendige lijkschouw verricht. Hij rapporteert dat de bevindingen van het ziekenhuis passen bij een niet-accidentele oorzaak. Het klinisch vastgestelde letsel kan passen bij het manueel heen en weer schudden van het kind.
Volgens Maes is [slachtoffer] overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen ernstige schedelhersenletsels, hiervoor reeds uiteengezet, ontstaan door acceleratie/deceleratie/impact trauma.
Karst heeft de beschikbare medische gegevens en relevante processen-verbaal bestudeerd en heeft zijn bevindingen in een medisch forensisch onderzoek eerst afzonderlijk en vervolgens in onderlinge samenhang besproken. De rechtbank zal zijn bevindingen ook als zodanig weergeven.
Hersenletsel
Karst heeft beschreven dat na de opname in het ziekenhuis op 20 februari 2016 op CT-scans en een MRI-scan van het hoofd ernstig hersenletsel is gezien. De hersenen waren fors gezwollen met toenemende tekenen van hersenweefselversterf door doorgemaakt zuurstoftekort. Bij de gerechtelijke sectie en bij aanvullend neuropathologisch onderzoek is gebleken van onder meer ernstig gezwollen en weke hersenen met uitgebreide schade aan de zenuwuitlopers en recente kneuzingen van de kleine hersenen.
Karst concludeert dat het geconstateerde hersenletsel (de schade aan de zenuwuitlopers en de kneuzing in de kleine hersenen) zeer veel waarschijnlijker is bij accidentele of niet-accidentele substantiële krachten dan bij een medische oorzaak.
Bloeduitstorting onder het harde hersenvlies
Op 20 en 21 februari 2016 werd op CT-scans en een MRI-scan langs beide hersenhelften een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies gezien. Dit werd bij de gerechtelijke sectie en bij aanvullend neuropathologisch onderzoek bevestigd. Karst stelt dat bloedingen onder het harde hersenvlies ontstaan als de zogenaamde ankervenen of brugvenen (af)scheuren. De ankervenen, die het bloed afvoeren dat de hersenen van zuurstof en voedingsstoffen heeft voorzien, kunnen (af)scheuren als de schedel en de hersenen ten opzichte van elkaar bewegen, of als de ankervenen worden opgerekt door verplaatsing van hersendelen.
Zo kunnen de ankervenen scheuren als sprake is van herhaalde voor-achterwaartse (en waarschijnlijk ook andere, bijvoorbeeld rotatoire) bewegingen van het hoofd. Een dergelijk mechanisme kan optreden bij heftig repeterend acceleratie-/deceleratie trauma (zoals bij een schudincident) of bij forse impact (botsend geweld op of tegen het hoofd), of bij de combinatie van beide. Hierbij is veel kracht nodig.
Krachten die ontstaan bij vallen van beperkte hoogte (1 tot 2 meter) en bij gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen, en daarmee ook bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, zijn onvoldoende voor het veroorzaken van een bloeding onder het harde hersenvlies.
Karst concludeert dat de bij [slachtoffer] aangetroffen bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies in februari 2016 afzonderlijk bezien veel waarschijnlijker zijn bij een zeer fors contact- of impacttrauma, bij een heftig schudincident (repeterend acceleratie-/deceleratie trauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een medische oorzaak en/of de geboorte en/of een val van beperkte hoogte en/of normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen.
Oogheelkundige bevindingen
In beide ogen was sprake van uitgebreide netvliesbloedingen. De bloedingen zaten in alle lagen van de netvliezen, waarbij tevens plooien in de netvliezen werden gezien en bloedingen aan de buitenzijde van de oogbol en langs de oogzenuw.
Omdat er geen ijzerpigment werd aangetroffen bij specifieke histopathologische kleuringen, kan worden geconcludeerd dat het verse bloedingen waren. Fysieke krachten die door acceleratie (versnelling) en deceleratie (vertraging) ontstaan zoals door een heftig schudincident of door forse impact op of tegen het hoofd, leiden geregeld tot netvliesbloedingen. Een toenemende uitgebreidheid - in meer netvlieslagen en verspreid over het gehele netvlies - is daarbij in toenemende mate correlerend met een niet-accidentele oorzaak. Karst heeft geen medische oorzaken gevonden voor de netvliesbloedingen. De aangetroffen uitgebreide bloedingen zijn passend bij een heftig schudincident, forse impact op of tegen het hoofd of een combinatie van beide. Geringere krachten zoals een val vanaf kleine hoogte zoals een commode zijn niet passend bij de uitgebreidheid van deze netvliesbloedingen.
Karst concludeert dat de uitgebreide netvliesbloedingen in combinatie met de geconstateerde plooien in het netvlies en de bloeduitstortingen aan de buitenzijde van de oogbollen en de oogzenuw zeer veel waarschijnlijker zijn bij een contacttrauma, bij schudden (acceleratie/deceleratietrauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een accidenteel trauma of medische aandoening.
(…)
De combinatie van bevindingen
Bij [slachtoffer] zijn onder meer zeer ernstig, fataal verlopen hersenletsel, bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, uitgebreide netvliesbloedingen (…) geconstateerd. De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, die op zichzelf niet tot letsel van de hersenen leidt, vormt een aanwijzing voor het ontstaansmechanisme van het hersenletsel. Het hersenletsel zelf is, gezien de neuropathologische bevindingen, traumatisch van aard. Dat wil zeggen dat het hersenletsel het gevolg is
geweest van forse krachten van buitenaf. De combinatie van bevindingen is passend bij toegebracht hersenletsel door heftig schudden (acceleratie/deceleratie), door forse impact of door de combinatie van beide. De kneuzing in de kleine hersenen wijst op in elk geval forse impact als oorzaak (…).
Karst concludeert dat de combinatie van letselbevindingen bij [slachtoffer] zeer veel waarschijnlijker is bij forse impact tegen het hoofd, al dan niet in combinatie met een heftig schudincident, dan bij een eenvoudige val tot 150 cm hoogte, bij een medische aandoening, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen en/of bij de geboorte.
- de mogelijkheid van een medische oorzaak of een geboortetrauma
Er zijn volgens Karst geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren. De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [slachtoffer] , bij gebruikelijke verzorgingshandelingen, of bij de bevalling. De genetische afwijking die bij [slachtoffer] is vastgesteld (het 22q1 l-deletie syndroom), die zich onder meer uitte in aanlegstoornissen van het hart waaraan [slachtoffer] vrij snel na de geboorte werd geopereerd, kan de als traumatisch beoordeelde hersenschade niet verklaren.
Patholoog-anatoom Maes sluit in haar rapportage ziekelijke oorzaken en/of bijdragen aan het overlijden van [slachtoffer] uit. Maes concludeert dat aan het hart operatieveranderingen waren, doch geen aanwijzingen dat ziekelijke veranderingen
in het geopereerde hart aan het overlijden hebben bijgedragen. Het verrichte microbiologische en biochemische onderzoek leverde volgens Maes geen aanwijzingen op voor infectieziekten en/of stofwisselingsziekten van betekenis voor het intreden van de dood.
Ter zitting is door Soerdjbalie-Maikoe benadrukt dat voor de medische oorzaken (…) geen aanwijzingen zijn gevonden. Soerdjbalie-Maikoe zijn noch uit haar eigen praktijk, noch uit de wetenschap en de literatuur gevallen bekend waarin de traumatische letsels, zoals de kneuzingen in de kleine hersenen, zoals bij [slachtoffer] geconstateerd, door een medische oorzaak konden worden verklaard. De oorzaak voor dergelijk letsel wordt steeds gevonden in fors impacttrauma. Ter zitting heeft Karst deze bevindingen bevestigd. Ook overigens is uit het dossier niet gebleken van een specifiek aan te wijzen lichamelijke of medische oorzaak voor het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer] .
(…)
- tussenconclusie
Op grond van de bevindingen van de deskundigen Maes, Karst en Soerdjbalie-Maikoe komt de rechtbank tot de conclusie dat het ontstaan van het letsel van [slachtoffer] vanuit een lichamelijke/ziekelijke/medische oorzaak is uitgesloten. De rechtbank concludeert op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet dat het letsel bij [slachtoffer] het gevolg moet zijn van een trauma (accidenteel of niet-accidenteel). Gelet op de hierboven besproken bevindingen van de genoemde deskundigen stelt de rechtbank vast dat ten gevolge van in elk geval fors impact trauma en mogelijk tevens door heftig schudden (acceleratie/deceleratie) bij [slachtoffer] bloedingen, kneuzingen en zwellingen in de hersenen, aangeduid als schedelhersenletsel, zijn ontstaan. Daarnaast wordt op grond van de deskundigenrapportages vastgesteld dat [slachtoffer]
direct na het impact/acceleratie/deceleratie moment ten gevolge van de ontstane hersenletsels niet meer in staat was als een normale baby te fungeren.
Wanneer is het letsel ontstaan?
De volgende vraag die de rechtbank zal moeten beantwoorden is wanneer het letsel
is ontstaan.
Buurman [getuige] zag [slachtoffer] in de ochtend van 20 februari 2016 met stralende oogjes rondgaan in haar loopstoeltje. Verdachte heeft [slachtoffer] voor het middagslaapje naar bed gebracht. [moeder] heeft vanuit de deuropening nog naar [slachtoffer] gekeken en zag niets bijzonders.
Verdachte was op 20 februari 2016 in de periode tussen 16.30 uur en 17.45 uur alleen met [slachtoffer] , die in bed lag, in de gezinswoning aanwezig, terwijl [moeder] boodschappen deed. Verdachte heeft verklaard dat hij geluiden hoorde via de babyfoon en dat hij naar de slaapkamer van [slachtoffer] is gegaan. Na een eerdere andersluidende verklaring heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] normaal functioneerde toen hij haar uit bed haalde. Verdachte krijgt kort daarop - volgens verdachte nadat [slachtoffer] uit zijn armen is gevallen - geen contact meer met [slachtoffer] , die kermende geluiden maakt, haar oogjes heeft weggedraaid en trekkende bewegingen maakt met haar ledematen. Verdachte zegt [slachtoffer] meermalen heen en weer te hebben geschud. [moeder] komt om 17.45 uur weer thuis, treft verdachte en de bewusteloze [slachtoffer] in de woning aan en belt om 17.50 uur het alarmnummer 112.
In de dagen voorafgaand aan de opname op 20 februari 2016 was er geen sprake van ernstig hersenletsel, nu [slachtoffer] op basis van de beschreven gedragingen volgens Karst onmiskenbaar een normaal functionerend brein had. De plotseling ontstane klinische noodsituatie op 20 februari 2016 past bij de nadien neuropathologisch vastgestelde ernstige schade aan de hersenen waarbij door de gehele hersenen (diffuus) sprake was van afgescheurde zenuwuitlopers en van recente kneuzing van het hersenweefsel in de kleine hersenen. Deze bevindingen kunnen niet anders dan het gevolg zijn van forse krachtsinwerkingen. Volgens Karst kan [slachtoffer] met het zeer ernstig beschadigde brein niet meer normaal hebben gefunctioneerd. Ook de neuropathologische beoordeling van in elk geval vers bloed onder het harde hersenvlies (…) wijzen op het ontstaan van het letsel juist voor het moment dat [slachtoffer] problemen kreeg met bewustzijnsdalingen, ademhalingsproblemen en trekkingen.
De rechtbank heeft hiervoor reeds op basis van de uiteengezette bevindingen van de
deskundigen Maes, Karst en Soerdjbalie-Maikoe vastgesteld dat ten gevolge van een in elk geval fors impact trauma, bij [slachtoffer] bloedingen, kneuzingen en zwellingen in de hersenen, aangeduid als schedelhersenletsel, zijn ontstaan en mogelijk tevens door heftig schudden (acceleratie/deceleratie). Daarnaast is op grond van de deskundigenrapportages vastgesteld dat [slachtoffer] direct na het trauma gevolge van de ontstane hersenletsels niet meer in staat was als een normale baby te fungeren.
- tussenconclusie rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte zelf vast dat verdachte alleen met [slachtoffer] in de woning aanwezig was op het moment dat bij [slachtoffer] een opvallende omslag in haar gezondheidstoestand en reactievermogen optrad, zodanig dat zij buiten bewustzijn leek en er geen contact meer met haar te krijgen was (…).
Is er sprake van accidenteel of niet-accidenteel (toegebracht) trauma?
De vraag die de rechtbank voorts voorligt is of het letsel van [slachtoffer] is ontstaan door een accidenteel trauma - zoals bijvoorbeeld een val - of door een niet-accidenteel (toegebracht) trauma.
Karst stelt dat het toebrengen van hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact, dusdanig heftig is dat getuigen de handeling direct als gevaarlijk zouden kwalificeren. De benodigde krachten zouden in dit geval vergelijkbaar moeten zijn met die bij een val van meer verdiepingen hoogte, waarbij het noodzakelijk lijkt te zijn dat [slachtoffer] niet alleen uit de armen van vader is gevallen, maar tevens veel extra snelheid moet hebben meegekregen, door als het ware gelanceerd te worden. De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies vormt volgens Karst voorts een aanwijzing voor het ontstaansmechanisme van het hersenletsel. Het hersenletsel zelf is, zoals hiervoor reeds vastgesteld, traumatisch van aard. Dat wil zeggen dat het hersenletsel het gevolg is geweest van forse krachten van buitenaf. Deze combinatie van letselbevindingen is volgens de deskundigen passend bij toegebracht hersenletsel door heftig schudden (repeterend acceleratie-/deceleratietrauma), door een zeer fors contacttrauma, of door de combinatie van beide. De kneuzingen in de kleine hersenen wijzen de deskundigen Karst en Soerdjbalie-Maikoe op in elk geval forse impact als oorzaak.
Gegeven de conclusie van Karst dat de benodigde krachten vergelijkbaar moeten zijn met die bij een val van meer verdiepingen waarbij tevens sprake moet zijn van een snelheid te vergelijken met een lancering, als ook nu de deskundigen spreken over een zeer fors contacttrauma en over heftig schudden, gaat het naar het oordeel van de rechtbank om handelingen die bijzonder grote kracht hebben gevergd.’
Verklaring van verdachte
Door verdachte zijn verschillende verklaringen afgelegd omtrent het voorval met [slachtoffer] . Zo heeft verdachte tegen [moeder] , de ambulancemedewerkers, de artsen en/of verpleegkundigen in het MST in Enschede en UMC Groningen verteld dat [slachtoffer] een aanvalletje/epileptische aanval heeft gehad. Vervolgens heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij op 20 februari 2016 met [slachtoffer] ‘vliegtuigje’ aan het spelen was en dat hij, terwijl hij achterwaarts de slaapkamer van hem en [moeder] binnen liep, is gestruikeld. [slachtoffer] is daarbij uit zijn handen geglipt en van vrij hoog achter verdachte gevallen, waarbij [slachtoffer] tussen de kast en het bed op de grond terecht is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gezien hoe [slachtoffer] naar achteren is gevallen (bijvoorbeeld via het bed of rechtstreeks tegen de kast of het plafond). Toen hij haar naast het bed vond, lag zij spartelend op haar buik. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] vervolgens heeft opgepakt en tegen zijn borst heeft aangedrukt. Omdat verdachte geen contact met [slachtoffer] kreeg, heeft hij haar zachtjes geschud en tegen de wangen getikt om [slachtoffer] ‘uit de shock te halen’.
In eerste aanleg heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij ‘vliegtuigje’ met [slachtoffer] aan het spelen was en dat hij [slachtoffer] is ‘kwijtgeraakt’ in zijn val. Volgens verdachte viel hij en glipte [slachtoffer] daarbij uit zijn handen. Na het tonen van de beelden van de reconstructie ter terechtzitting heeft verdachte nog verklaard dat ‘het kan zijn dat de beelden het anders aanduiden maar het is gebeurd in een val en in een reflex maak ik misschien die gooiende beweging die zichtbaar is op de beelden’.
In hoger beroep heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij met [slachtoffer] op de gang ‘vliegtuigje’ aan het spelen was en achterwaarts in de richting van de slaapkamer van hem en [moeder] is gelopen. Daarbij heeft verdachte [slachtoffer] iets naar zich toe moeten halen om onder de deurpost door te kunnen. Vervolgens is verdachte gestruikeld en gevallen, waarbij hij [slachtoffer] heeft gelanceerd en zij (weer) omhoog is gevlogen.
Oordeel van hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Alternatief scenario
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat, gelet op de verklaring(en) van verdachte, niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] , op het moment dat verdachte gestruikeld zou zijn en [slachtoffer] uit zijn handen raakte, door het toedoen van verdachte extra snelheid heeft gegenereerd. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het feit dat verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep wisselend heeft verklaard omtrent de snelheid waarmee [slachtoffer] tijdens de val uit zijn handen is geraakt. Verdachte heeft bij de politie en in eerste aanleg verklaard dat [slachtoffer] uit zijn handen is ‘geglipt’, hetgeen naar het oordeel van het hof niet verenigbaar is met de snelheid die [slachtoffer] volgens NFI-deskundige Karst meegekregen moet hebben om voornoemde letsels op te lopen. De deskundige refereert daarbij aan krachten vergelijkbaar met welke vrijkomen bij een val van een hoogte van meerdere verdiepingen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte voor het eerst verklaard dat hij [slachtoffer] tijdens de val heeft ‘gelanceerd’. Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte zich bij de beweerdelijke val heeft bewogen op een wijze, die bij [slachtoffer] tot een zo krachtige geweldsinwerking heeft geleid als volgens deskundigen vereist is om het bij haar aangetroffen hersenletsel te verklaren.
Daarnaast merkt het hof nog op dat de nuancerende opmerkingen die de raadsman heeft gemaakt in zijn pleitnota omtrent de bij [slachtoffer] aangetroffen bloedingen onder het harde hersenvlies, de hematomen, de netvliesbloedingen en botbreuken slechts zien op een deel van de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels. De kneuzingen van de kleine hersenen en het diffuus afscheuren van axonen worden door de raadsman vrijwel onbesproken gelaten, terwijl juist deze letsels volgens de bevindingen van de deskundigen Maes, Karst en Soerdjbalie-Maikoe wijzen op de inwerking van uitwendig zeer fors geweld en met name tot het overlijden van [slachtoffer] hebben geleid. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman, dat [slachtoffer] als gevolg van een noodlottige samenloop van omstandigheden is komen te overlijden.
Het hof is, gelet op het voorgaande, met de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat er bij [slachtoffer] sprake is geweest van niet-accidenteel, dus toegebracht, hersenletsel door in ieder geval een fors impacttrauma, al dan niet in combinatie met acceleratie-deceleratietrauma (zoals door heftig schudden), omdat enkel heftig schudden een deel van het letsel, te weten de kneuzingen in de kleine hersenen en de axonale schade niet kan verklaren. Het hof acht bewezen dat verdachte dit trauma aan [slachtoffer] toebracht, temeer omdat verdachte op het betreffende tijdstip alleen met [slachtoffer] thuis was.
Opzet
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of de verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke, zin heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Het hof is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt ter vaststelling dat de verdachte zijn dochter [slachtoffer] heeft geschud en/of ander geweld heeft toegepast met de vooropgezette bedoeling haar te doden. Anders dan de rechtbank acht het hof onvoorwaardelijk opzet (boos opzet) van de verdachte op de dood van [slachtoffer] niet bewezen.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals in het onderhavige geval de dood - is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels en de conclusies van de deskundigen, voldoende is komen vast te staan dat de verdachte in de periode van 20 en 21 februari 2016 het dodelijk letsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht door geweld op (het hoofd van) [slachtoffer] uit te oefenen en haar mogelijk ook heftig heen en weer te schudden. Het is algemeen bekend dat de kans op overlijden van een baby door een zeer fors impacttrauma (aan het hoofd) en/of door de baby heftig heen en weer te schudden aanmerkelijk is te achten. Tevens blijkt uit het dossier dat verdachte wist dat een baby kwetsbaar is en het hoofd en de nek van een baby voor stabiliteit (extra) ondersteund moeten worden, als het kind wordt opgepakt.
Voorts stelt het hof vast dat, blijkens de conclusies van NFI-deskundige Karst, wordt aangenomen dat voor het veroorzaken van ernstig hersenletsel - waar in onderhavige zaak sprake van is - zeer grote krachten, vergelijkbaar met een val van twee of meer verdiepingen, vereist zijn. Het toebrengen van ernstig hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of fors impacttrauma (aan het hoofd) is dusdanig heftig van aard dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren, aldus NFI-deskundige Karst.
Mede gelet hierop is het hof van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm - behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken - kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte - op zijn minst genomen - de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
Conclusie van hof
Gelet op het vorenstaande in onderling samenhang en verband beschouwd is voor het hof wettig en overtuigend komen vast te staan dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten doodslag, zoals dit hieronder is bewezenverklaard.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij in de periode van 20 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 te Hengelo (O.), opzettelijk zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2015) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte telkens opzettelijk [slachtoffer] een of meermalen
- heftig geschud en/of
- ander geweld toegepast, waardoor bij [slachtoffer] een of meer bloedingen en zwellingen en beschadigingen in de hersenen zijn ontstaan, ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 21 februari 2016 is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf gevorderd.
De raadsman heeft de door de rechtbank opgelegde straf en de eis van de advocaat-generaal als fors betiteld omdat deze afwijkt van hetgeen vaker wordt opgelegd in zaken die onder het acceleratie-deceleratie trauma worden geschaard. Voor zover het hof overweegt om een hogere straf dan zes jaar gevangenisstraf op te leggen heeft de raadsman heeft tevens aandacht gevraagd voor de nieuwe wet Straffen en Beschermen die op 1 juli 2021 in werking treedt.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Voor het hof is komen vast te staan dat verdachte dermate ernstig geweld heeft toegepast op het hoofd van zijn bijna negen maanden oude dochtertje [slachtoffer] , waarbij hij haar mogelijk ook heftig heeft geschud, dat [slachtoffer] hierdoor ernstig meervoudig letsel aan haar hersenen heeft opgelopen, in een comateuze toestand is geraakt en een dag later is overleden.
Verdachte heeft, na het ontstaan van het letsel, nagelaten direct 112 te bellen en heeft zowel tegen het ambulancepersoneel als tegen de behandelend artsen in het ziekenhuis gelogen over de daadwerkelijke toedracht van het letsel van [slachtoffer] . Daarmee heeft hij onverwijlde adequate medische behandeling van [slachtoffer] bemoeilijkt. Vrijwel onmiddellijk na het incident heeft verdachte mensen in zijn omgeving gevraagd valse verklaringen af te leggen om zich in te dekken tegen een eventueel tegen hem gerichte verdenking. Verdachte heeft daarbij onder meer aangegeven dat hij een gat in de tijdlijn had. Daarmee stelde verdachte zijn eigen belang boven dat van [slachtoffer] en van de mensen die hij met dat doel heeft benaderd.
Nu verdachte de enige persoon is die bij [slachtoffer] was op het moment van de tragische gebeurtenis en hij omtrent de ware toedracht geen of geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, blijven de nabestaanden achter met de indringende vraag wat er zich op dat noodlottige moment precies heeft afgespeeld.
Het hof rekent het verdachte aan dat hij de veiligheid en geborgenheid van zijn jonge, weerloze dochter, op grove wijze heeft geschonden, die op dat ogenblik voor haar welzijn volledig afhankelijk was van haar vader.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Het doden van een ander persoon is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Met zijn gewelddadige handelingen heeft verdachte zijn dochter [slachtoffer] dit meest elementaire recht (op leven) ontnomen. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen onherstelbaar leed en intens verdriet toegebracht aan [moeder] , de moeder van [slachtoffer] , en aan andere naasten. Naar het oordeel van het hof kan ten aanzien van de strafsoort en strafmaat voor dit feit dan ook niet worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Er bestaan geen oriëntatiepunten voor de rechterlijke straftoemeting voor het bewezenverklaarde feit.
De raadsman heeft een aantal uitspraken aangehaald die zien op acceleratie-deceleratie trauma waarbij de strafmaat varieert van een werkstraf tot een gevangenisstraf van zes jaar. Naar het oordeel van het hof is het spectrum aan relevante uitspraken breder dan deze selectie. Rechters leggen ook hogere gevangenisstraffen dan zes jaar op1.. Het hof betrekt het brede spectrum aan strafmaatjurisprudentie op dit gebied bij zijn oordeel. Ten nadele van verdachte neemt het hof de heftigheid van het uitgeoefende geweld in aanmerking dat verder gaat dan louter het schudden van de baby.
Uit de Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat verdachte, hoewel langere tijd geleden, in verband met overtreding van de Wet wapens en munitie met justitie in aanraking is geweest, maar niet wegens geweldsdelicten is veroordeeld.
Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog. Het hof heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte deskundigenrapportages en aanvullingen daarop en betrekt de conclusies van deze deskundigen bij de overwegingen ten aanzien van de oplegging van de straf. Beide deskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een lichte autisme spectrumstoornis – als levenslange conditie –, voorheen gediagnosticeerd als PDD-NOS, waarbij de psychiater mw. F. Harmanny-Wiersma aanvullend optekent dat sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel ten nadele van de verbale intelligentie. De psycholoog, drs. B.Y. van Toorn, stelt tevens dat de gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens bestaat uit narcistische persoonlijkheidstrekken. De psychiater concludeert dat verdachte een deels ontkennende verdachte is, dat zich na het feit in 2016 geen situatie als toen meer heeft voorgedaan en dat verdachte ook niet meer in een vergelijkbare situatie met vrouw en kind heeft verkeerd. Op basis van een risicotaxatie en een klinische inschatting wordt de kans op toekomstig gewelddadig gedrag in zijn algemeenheid door de psycholoog als laag ingeschat. Het is volgens van Toorn wel mogelijk dat de kans op recidive op zou kunnen lopen indien betrokkene een nieuwe relatie zou krijgen en opnieuw vader zou worden, maar door de onduidelijk gebleven motivaties van betrokkene als gevolg van zijn ontkennende procespositie is dit niet goed in te schatten.
De doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde kan vanwege de ontkennende proceshouding van verdachte niet worden onderzocht, waardoor volgens de deskundigen het verband tussen de diagnose en het tenlastegelegde niet duidelijk is geworden.
De deskundigen kunnen - gezien de ontkennende houding van verdachte - evenmin komen tot een (behandel-)advies.
Het hof is van oordeel dat genoemde persoonsrapportages over verdachte zorgvuldig tot stand zijn gekomen en neemt de bevindingen en conclusies van de deskundigen over. Het hof stelt vast op basis van hun bevindingen dat verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek, maar dat de deskundigen, gezien zijn ontkennende houding, geen uitspraken hebben kunnen doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid, ook niet ten aanzien van de relatie met de bij verdachte geconstateerde stoornis in meer algemene zin. Uit het dossier is niet gebleken van redenen voor het aannemen van een verminderde mate van toerekenbaarheid. Het hof gaat er derhalve van uit dat het handelen van verdachte ten tijde van het plegen van het feit volledig aan hem toegerekend kan worden.
Het hof weegt bij de strafoplegging mee dat verdachte verder zal moeten leven met het feit dat zijn dochter [slachtoffer] door zijn toedoen is overleden. Ook zijn er geen aanwijzingen dat verdachte van plan was of de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Er is sprake van zogenaamd voorwaardelijk opzet.
Alles overwegende komt het hof tot het oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden is.
Het hof overweegt voorts dat als uitgangspunt geldt dat een verdachte er recht op heeft dat hij wordt berecht binnen een redelijke termijn, te rekenen vanaf het moment dat hij in redelijkheid mag verwachten dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld. Als vuistregel kan in zaken als de onderhavige worden aangenomen dat het strafgeding met een einduitspraak moet zijn afgerond binnen twee jaar nadat deze redelijke termijn is gaan lopen, afgezien van bijzondere omstandigheden die een langere duur rechtvaardigen. Voor het hoger beroep geldt, nu verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, een redelijke termijn van zestien maanden.
Het hof stelt vast dat verdachte op 24 februari 2016 voor het primair bewezen verklaarde in verzekering is gesteld en dat op die datum de redelijke termijn is gaan lopen. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 13 februari 2020 en verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 24 februari 2020. Het hof doet uitspraak op 14 juli 2021. Dat betekent dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden, namelijk met ruim twee jaar.
Een verklaring voor deze termijnoverschrijding kan deels worden gevonden in de procedure waarin door deskundigen achtereenvolgens rapportages zijn uitgebracht en deels in de beperkt beschikbare zittingscapaciteit. De termijnoverschrijding zal het hof verdisconteren in de strafmaat in die zin dat de straf met zes maanden gematigd zal worden.
Het hof is voorts van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in casu aanleiding bestaat om in de strafoplegging rekening te houden met het feit dat na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg, de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling per 1 juli 2021 is gewijzigd2.. Teneinde in de nieuwe situatie eenzelfde netto strafduur van de gevangenisstraf te verkrijgen als ware dit arrest voor 1 juli 2021 gewezen, zal het hof met in achtneming van de hiervoor genoemde aftrek van zes maanden aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar opleggen3..
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Concluderend zal het hof verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zeven jaar met aftrek van het voorarrest.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 64.651,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.490,83.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, met dien verstande dat de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gematigd tot een bedrag van € 3.624.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten van de tatoeage geen kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen, nu het rechtstreeks verband tussen die geleden schade en het bewezen verklaarde feit ontbreekt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De benadeelde partij heeft deze kosten toegelicht door erop te wijzen dat de tatoeage voor haar een blijvend aandenken aan [slachtoffer] verbeeldt, met eenzelfde functie als voor anderen een grafsteen. Gegeven deze bijzondere context zal het hof dit onderdeel van de vordering beschouwen als een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en deze daarom toewijzen tot een bedrag van € 150,-.
Nu de vordering voor het overige noch wat betreft het rechtstreeks verband noch wat betreft de hoogte ervan gemotiveerd betwist en het hof deze ook overigens ongegrond noch onrechtmatig voorkomt kan deze worden toegewezen tot het bedrag van € 3.624,-.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Beslag
Uit het dossier blijkt dat onder verdachte, [benadeelde] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] diverse goederen in beslag zijn genomen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg is niet gebleken dat er enige beslissing is genomen over de in beslag genomen goederen.
De advocaat-generaal heeft desgevraagd gevorderd dat de in beslag genomen goederen moeten worden teruggegeven aan de rechthebbenden. De raadsman heeft eenzelfde standpunt ingenomen.
Het hof zal bepalen dat de in beslag genomen goederen moeten worden teruggegeven aan de rechthebbenden, een en ander zoals hieronder in het dictum van dit arrest is weergegeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2 brieven, A5 geschreven door [naam] (G.01 313651);
- 1 babyfoon Foscam (L.01 - G320549).
Gelast de teruggave aan rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 stuk kleding (B.01.01.001 - G310085);
- 1 slabbetje (B.01.02.001 - G311087);
- 1 schrijfmap (B.01.03.001 - G311104);
- 1 schrijfmap (B.01.03.002 - G311105);
- 1 administratie (B.01.03.003 - G311106);
- 1 witte spuugdoek (B.02.01.001 - G311086).
Gelast de teruggave aan [betrokkene 3] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 rammelaar met leeuwtje met ring (D.03 - G311103).
Gelast de teruggave aan [benadeelde] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 Jumbo broodzak (C.01.01.001 - G311088);
- 1 telefoon Sony Experia Z3 (H.01 - G314998).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.440,00 (drieduizend vierhonderdveertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 184,00 (honderdvierentachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.440,00 (drieduizend vierhonderdveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 44 (vierenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 februari 2016.
Aldus gewezen door
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. P.R. Wery en mr. E. van Dusschoten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 14 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 14 juli 2021.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, advocaat-generaal,
mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑07‑2021
Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijzigingen van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidsstelling, Wet straffen en beschermen, Stbl. 2020, 224.
De netto strafduur bij een gevangenisstraf van zeven en een half jaar bedraagt onder de oude regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling vijf jaar. De termijn voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling bedraagt in de nieuwe regeling standaard twee jaar.