Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB3R017116, TGO Delaware, van politie Midden- en West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1858.Het proces-verbaal, nummer 49, pagina’s 33, 34 en 35
Rb. Zeeland-West-Brabant, 30-01-2020, nr. 02/821363-17
ECLI:NL:RBZWB:2020:350, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
30-01-2020
- Zaaknummer
02/821363-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2020:350, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30‑01‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:3579, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
EeR 2020, afl. 2, p. 70
Uitspraak 30‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Veroordeling doodslag baby 7 maanden, gevangenisstraf 7 ½ Jaar.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/821363-17
vonnis van de meervoudige kamer van 30 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag verdachte] 1993 te [geboorteplaats verdachte]
wonende te [woonplaats verdachte]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. Verkaart, advocaat te Breda
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9, 10 en 12 december 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 16 januari 2020 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van 18 november 2017 tot en met 20 november 2017 te Breda, zijn kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2017, opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet in of omstreeks de periode van 18 november 2017 tot een met 19 november 2017 een of meer vormen van heftig uitwendig mechanisch geweld en/of stomp botsend geweld op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] toegepast en/of die [slachtoffer] (met kracht) heen en weer geschud, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 20 november 2017 is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling kan leiden:
hij in of omstreeks de periode 18 november 2017 tot en met 20 november 2017 te Breda aan zijn kind, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2017, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (te weten: een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en/of een bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen en/of een verscheuring van de tongriem en/of een bloeduitstorting over de mondbodem) heeft toegebracht, immers heeft verdachte een of meer vormen van heftig uitwendig mechanisch geweld en/of stomp botsend geweld op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] toegepast en/of die [slachtoffer] (met kracht) heen en weer geschud, terwijl het feit de dood ten gevolge
heeft gehad;
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn kind [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De officier van justitie verwijst daarbij naar de 112-melding, de getuigenverklaringen van de ambulancemedewerkers en het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] , te weten inwendig letsel aan zijn hoofd, in zijn mond en aan de romp. Uitgebreid medisch onderzoek aan [slachtoffer] heeft uitgewezen dat er geen medische oorzaak was voor het reanimatiebehoeftig worden.
Onderzoek heeft uitgewezen dat het letsel aan de romp bij leven is opgetreden door uitwendig mechanisch stomp botsend geweld. Ook de verscheuring van het tongriempje en de mondbodem is bij leven ontstaan als gevolg van mechanisch botsend/drukkend of penetrerend geweld, zoals door een stomp voorwerp met veel kracht in de mond brengen en/of heen en weer te bewegen. Dit letsel kan niet worden verklaard door medisch handelen.
Ook het hersenletsel is naar de mening van de officier van justitie ontstaan door een niet-accidenteel trauma. Het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] was met name inwendig, waarbij het uitwendig geconstateerde letsel niet zodanig was dat [slachtoffer] enkele verdiepingen naar beneden kan zijn gevallen of van een trap waarbij een volwassene bovenop [slachtoffer] valt. Krachten die ontstaan bij vallen van beperkte hoogte zijn onvoldoende om het hersenletsel te veroorzaken. Zowel verdachte als [moeder slachtoffer] hebben over een ongeval met hevige impact niets verklaard.
Op basis van het neuropathologisch onderzoek aan de hersenen kan naar de mening van de officier van justitie worden vastgesteld dat het hersenletsel maximaal twee dagen voor het overlijden is veroorzaakt. Vaststaat dat [slachtoffer] op 19 november 2017 omstreeks 03.00 uur reanimatiebehoeftig was. Het laatste moment dat een derde persoon [slachtoffer] zag was op
18 november 2017 te 17.30 uur. Op dat moment maakte [slachtoffer] geen zieke indruk.
De officier van justitie is op basis hiervan van mening dat er in de periode tussen
18 november 2017 te 17.30 uur en 19 november 2017 te 03.00 uur een moment is geweest dat [slachtoffer] zodanig heftig heen en weer is geschud dat [slachtoffer] een hersenbeschadiging heeft opgelopen.
Kijkend naar de lage lichaamstemperatuur (32 °C) die bij [slachtoffer] werd gemeten om 03.15 uur in combinatie met het hersenletsel, heeft dr. Nijs aangegeven dat de hersenbeschadiging eerder moet zijn opgelopen dan om 03.00 uur. De deskundige spreekt daarbij over het gegeven dat een daling van 6 graden bij een aangekleed kind in een normale kamertemperatuur minimaal enkele uren duurt.
Tussen 17.30 uur en 03.00 uur waren verdachte en [moeder slachtoffer] in de woning bij verdachte, waarbij vaststaat dat [moeder slachtoffer] nog weg is geweest. Om 21.50 uur appt [moeder slachtoffer] met haar schoonmoeder dat ze zich zorgen maakt over de toestand van verdachte. Rond 22.00 uur ziet [moeder slachtoffer] het bloed onder de tong van [slachtoffer] en geeft verdachte aan dat hij [slachtoffer] koud vond aanvoelen. Nadat [moeder slachtoffer] de eerste keer thuiskomt van de bushalte, omstreeks 18.45 uur, vinden zowel verdachte als [moeder slachtoffer] dat [slachtoffer] zwaar ademhaalt.
De officier van justitie is op basis hiervan van mening dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat verdachte, in de tijd dat [moeder slachtoffer] weg was, zodanig met [slachtoffer] heeft geschud dat hij daardoor een hersenbeschadiging heeft opgelopen.
De officier van justitie is van mening dat kan worden uitgesloten dat verdachte en [moeder slachtoffer] samen het letsel hebben toegebracht. Hiervoor kan uit het dossier geen enkele aanwijzing worden verkregen. Beiden hebben hier ook niets over verklaard.
De officier van justitie ziet voorts geen redenen te twijfelen aan de verklaring van [moeder slachtoffer] over het verloop van de avond. Deze is consistent en verifieerbaar. Dit is anders dan de verklaring van verdachte, die de officier van justitie discutabel acht. Verdachte heeft over cruciale momenten die bewuste avond aantoonbaar onjuist verklaard. omdat hij aantoonbaar alleen is geweest met [slachtoffer] . Naar de mening van de officier van justitie zijn de verwondingen immers op dat moment toegebracht. Dit geldt in ieder geval voor de hersenbeschadiging, maar het heeft er alle schijn van dat de verwonding aan de tongriem ook op dat moment is ontstaan.
De officier van justitie is van mening dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van vol opzet op de dood van [slachtoffer] . Wel kan de worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] had. Uit het rapport van de deskundige volgt dat er sprake moet zijn geweest van een ernstig toegebracht trauma aan het hoofd. Het is een feit van algemene bekendheid dat men bij een baby het in die fase relatief grote en zware hoofdje moet ondersteunen. Wanneer de baby zodanig geschud wordt dat het hoofdje heen en weer beweegt, kan het schudden de hersenen en bloedvaten beschadigen, hetgeen tot de dood kan leiden. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de kans dat het schudden van een baby de dood veroorzaakt naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk is te achten. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte vrij te spreken bij gebrek aan wettig, maar in ieder geval bij gebrek aan overtuigend bewijs.
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat er geen sprake is van vol opzet op de dood van [slachtoffer] . Ook het bewijs om tot voorwaardelijk opzet te komen, ontbreekt echter naar de mening van de verdediging. Daarvoor is het immers nodig dat een bepaalde gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept.
De aard van de letsel veroorzakende gedraging, de omstandigheden waaronder die gedraging heeft plaatsgevonden, de kennis van verdachte over de mogelijke gevolgen van die gedraging en de wijze waarop hij met die kennis is omgegaan, zijn in deze zaak echter onbekend gebleven. Dat is informatie die volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk is om te kunnen komen tot de beoordeling van voorwaardelijk opzet en die informatie ontbreekt. Verdachte dient om deze reden reeds te worden vrijgesproken.
Ook de rapportages van dr. Fronczek en dr. Nijs geven naar de mening van de verdediging onvoldoende houvast om tot een concrete vaststelling te kunnen komen van wat exact de oorzaak is geweest van de letsels van [slachtoffer] . Noch op basis van het dossier, noch op basis van de bevindingen van de NFI-deskundigen valt een concrete gedraging vast te stellen. Dat zowel verdachte als [moeder slachtoffer] ontkennen getuige te zijn geweest van of verantwoordelijk te zijn geweest voor een niet-accidentele letseloorzaak, en dat beiden ontkennen wetenschap te hebben van een accidentele letseloorzaak, wil niet zeggen dat het dan niet anders kan zijn dan dat er sprake is van een niet-accidentele oorzaak van het letsel van [slachtoffer] . De verdediging verwijst hierbij naar een artikel van dr. R.A. Hoving waarbij kritisch wordt gekeken naar de zogenaamde “triade” die volgens de heersende medische leer duidt op het shaken-baby syndroom. Niet-accidenteel letsel kan pas echt vaststaan als er positieve aanwijzingen voor zijn en niet al bij het ontbreken van indicaties voor accidenteel letsel.
Het ontbreken van positieve aanwijzingen voor een niet-accidentele letseloorzaak in de tactische bevindingen en de medische rapportages en de discussie in de wetenschap maakt dat het wettig en overtuigend bewijs voor een letsel veroorzakende gedraging ontbreekt. De verdediging is van mening dat verdachte ook om deze redenen reeds dient te worden vrijgesproken.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er een of meer gedragingen zijn geweest waarbij sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood of het toebrengen van lichamelijk letsel, dan dient de vraag gesteld te worden of verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het letsel. Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Op basis van het rapport van dr. Fronczek kan immers worden geconcludeerd dat de letsels op vrijdag 17 november 2017 of zaterdag 18 november 2017 al kunnen zijn ontstaan. Op beide dagen waren zowel verdachte als [moeder slachtoffer] in de woning aanwezig. Een specifiek moment is op basis van deze letseldatering niet te maken, waarmee dus ook niet kan worden vastgesteld wie verantwoordelijk is geweest voor het letsel. Het rapport van dr. Nijs maakt dit niet anders. Op basis van onbetrouwbare informatie is er een reconstructie van de bewuste avond gemaakt en worden daaraan medische conclusies verbonden.
Anders dan dr. Nijs doet, kan volgens de verdediging niet worden gesteld dat er, op het moment dat [moeder slachtoffer] zaterdagavond 18 november 2017 van de bushalte terugkomt, een significant verschil in het ademhalen van [slachtoffer] heeft gezeten. Het betreft een subjectieve waarneming die niet door enig objectief bewijsmiddel wordt gesteund.
Nadat [moeder slachtoffer] thuis is gekomen, lopen de verklaringen van [moeder slachtoffer] en verdachte volgens de verdediging uiteen op het punt of verdachte en [moeder slachtoffer] samen [slachtoffer] in bed hebben gelegd of dat verdachte dit alleen heeft gedaan. Naar de mening van de verdediging is er een sterke aanwijzing dat het is gegaan zoals verdachte heeft verklaard: samen hebben zij [slachtoffer] in bed gelegd. Dit maakt dat de verklaring van [moeder slachtoffer] , in ieder geval op dit punt, als onbetrouwbaar kan worden aangemerkt. Daarnaast is dit een moment dat beide ouders bij [slachtoffer] aanwezig waren en er op dit moment in ieder geval geen letsel bij [slachtoffer] is toegebracht.
De verdediging acht de verklaring van [moeder slachtoffer] op meerdere punten ongeloofwaardig. Zo is er een switch in haar verklaring over wanneer en hoe vaak ze bij [slachtoffer] is gaan kijken die avond. Ook het verhaal dat ze niet meer van de ouderslaapkamer mocht komen, is niet overtuigend en wordt ook niet ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Daarbij heeft ze ook wisselend verklaard over de momenten dat ze in slaap is gevallen.
Uit de verklaringen van [moeder slachtoffer] valt voorts lastig op te maken op welke momenten er sprake zou zijn geweest van een vermeende koortsstuip en/of een epileptische aanval. Naast een dateringsprobleem, is ook hier sprake van een subjectieve indruk van [moeder slachtoffer] . Een subjectieve indruk waaraan door dr. Nijs ten onrechte waarde wordt gehecht voor de datering van het letsel.
Anders dan de officier van justitie is de verdediging aldus van mening dat [moeder slachtoffer] degene is geweest die niet consistent heeft verklaard. Zo de rechtbank de verklaringen die [moeder slachtoffer] bij de politie heeft afgelegd wel bruikbaar acht dan dienen deze naar de mening van de verdediging op grond van artikel 6 EVRM te worden uitgesloten van het bewijs (Vidgen-jurisprudentie). De verdediging heeft haar niet daadwerkelijk kunnen horen, nu zij zich bij het aan de politie gedelegeerde verhoor op haar zwijgrecht heeft beroepen. Subsidiair verzoekt de verdediging, bij gebruikmaking van de verklaringen van [moeder slachtoffer] voor het bewijs, [moeder slachtoffer] alsnog als getuige te horen.
Voor de verdediging lijkt het strafrechtelijk onderzoek een eenzijdig verdachte-geleid onderzoek. Dat [moeder slachtoffer] ook als dader kan worden aangewezen en daar wellicht ook motieven voor had, blijkt onder meer uit het feit dat [moeder slachtoffer] van de gezinssituatie af wilde. Daarbij blijkt zij psychisch labiel en passen de bloedsporen die zijn aangetroffen op het aankleedkussen van [slachtoffer] bij handelingen van [moeder slachtoffer] . Zij gebruikte immers altijd het aankleedkussen.
Daarentegen past een nuancering bij de kritiek van de officier van justitie op de verklaring van verdachte. De verklaring die hij heeft afgelegd kan weliswaar als wisselvallig worden aangemerkt, maar kan niet worden aangeduid als aantoonbaar onjuist.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
112-melding en situatie ter plaatse op zondag 19 november 2017
Op zondag 19 november 2017 te 03.05 uur kwam er een 112-melding binnen bij de meldkamer. Het betrof een reanimatie van een baby van 7 maanden in de woning aan de [adres] te Breda.1.In de woning waren op dat moment beide ouders aanwezig, te weten verdachte en moeder [moeder slachtoffer] . De baby betrof [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2017.
De 112-melding verliep als volgt:
(V=verdachte)
V “ [adres] , het gaat om een baby van 7 maanden. Er zit waarschijnlijk geen leven meer in dus ik wil dat er met spoed een ambulance komt.
(..)
V Ja, hij heeft gisterenavond al koorts gekregen, uhhh uhhh was 36,8. 37,8.
(..)
V Nu, nou ja, hij is helemaal wit, echt gewoon spier, als als uuuh een spook. Ik heb mijn oor op zijn borstkas zeg maar. Maar ik hoor helemaal geen hartslag of niks en blijkbaar heeft hij ook onder zijn tong zeg maar.
(..)
(Is hij wakker?)
V Nee, hij is helemaal niet aanspreekbaar.
(Ademt hij, haalt hij adem?)
V Nee, ook niet.
(Oké, dan gaan we reanimeren)
V Ja
(Meneer, ik ga u instructies geven luister uhh. Bent u nu bij de baby?)
V Ja, ik sta voor hem.
(Ja, luister goed, leg de baby plat op de rug op de grond en verwijder alle kussens. Ja? Kniel naast de baby en kijk in de mond of er voedsel of braaksel in zit?)
V Nee, er zit niks in. Nee, maar ik geef al aan, hij heeft ook een wond in zijn mond onder zijn tong.
(Wat heeft hij?)
V Een wond onder zijn tong.
En dat blijkt helemaal open te liggen en dat heeft ook al een paar keer gebloeid.
(…)”
Ambulancemedewerker [naam 1]2.kwam als eerste ter plaatse. In de woonkamer ziet hij verdachte op de vloer zitten, bellend met de meldkamer. [slachtoffer] ligt op de vloer. Hij ziet een baby die in en in wit is. De ogen zijn half dicht en het mondje ook. [slachtoffer] beweegt niet en maakt geen geluid. [naam 1] pakt hem op, trekt de kleren uit en start de reanimatie. [slachtoffer] voelt dan koud aan, ademt niet, ziet intens wit en heeft letsel in de mond. De temperatuur geeft meteen LOW aan. Uit navraag bij een teammanager van de RAV Brabant MWN over welke thermometer is gebruikt en gegevens van internet blijkt dat de temperatuursduiding LOW duidt op een temperatuur lager dan 32 graden (de rechtbank begrijpt dit als graden Celsius).3.
Bij het verhoor bij de rechter-commissaris heeft [naam 1] nog verklaard dat er tijdens de reanimatie aan verdachte is gevraagd hoe de verwonding in de mond van de baby kwam. Verdachte had het toen over een zaklamp die in de box lag en dat het misschien daardoor kwam. [naam 1] wist niet meer wie dit had gevraagd. Ambulanceverpleegkundige [naam 2]4., die als tweede ter plaatse arriveerde, hoorde een verbalisant tegen hem zeggen dat verdachte hem had verteld dat er een zaklampje in het bed lag en dat verdachte dacht dat de baby die zelf in zijn mondje zou hebben geduwd.
Ambulanceverpleegkundige [naam 3]5.kwam samen met [naam 1] ter plaatse. Bij de beademing van [slachtoffer] zag zij een rare verwonding met een beetje een zwarte verkleuring in de mond. Op de vraag aan verdachte of hij daarmee bekend was, zei hij van wel. Ze wilden er de volgende dag mee naar de huisarts gaan.
Hierna wordt [slachtoffer] overgebracht naar het [naam ziekenhuis] ziekenhuis te Rotterdam.
Op maandag 20 november 2017 komt [slachtoffer] te overlijden.6.
Door de ambulancemedewerkers die op 19 november 2017 ter plaatse kwamen werd een verslag van binnenkomst opgemaakt.7.Daarbij werd het volgende genoteerd:
“Situatie voelt voor ons en tweede auto niet goed, hebben het idee dat er iets niet klopt. Vader heeft een wisselend verhaal. Eerst geeft hij aan het kindje 3 minuten voor onze komst nog gehoord te hebben later zijn dit 5 minuten. Eerst hebben ze de verwonding in de mond wel gezien en willen hiermee naar de HAP gaan. Later zouden ze de verwonding niet hebben gezien. Kindje voelt extreem koud voor maximaal een delay van 10 minuten, warm aangekleed en gelegen in de woning.”
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is welke oorzaak of oorzaken de dood van [slachtoffer] tot gevolg hebben gehad.
Letsel en doodsoorzaak [slachtoffer]
Het dossier bevat een uitgebreide uiteenzetting van de verschillende letsels van [slachtoffer] , met name in de rapporten van het pathologische onderzoek (sectie) van het lichaam en het forensisch-pediatrisch onderzoek. De rechtbank bespreekt hieronder de belangrijkste elementen uit deze rapporten.
Pathologisch onderzoek (sectie)
Op 23 november 2017 werd er sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] door patholoog dr. Fronczek. Op 9 december 2019 heeft dr. Fronczek ter terechtzitting haar rapport toegelicht en enkele aanvullende vragen beantwoord.
Er waren tekenen van bij leven doorgemaakt trauma op het hoofd, namelijk bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal), bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal) en tekenen van vochtophoping in de hersenen (hersenzwelling). Dit trauma aan het hoofd was bij leven ontstaan door inwerking van heftig uitwendig mechanisch geweld op het hoofd. Dit geweld kan volgens de patholoog accidenteel (hoogenergetisch trauma zoals vallen van grote hoogten), niet-accidenteel (toegebracht acceleratie-deceleratie-impact trauma), of een combinatie van beiden zijn geweest.8.
In beide oogbollen werden uitgebreide bloeduitstortingen vastgesteld in de netvliezen, het glasvocht in de oogzenuwen, het oogwit, en rondom de oogzenuwkop (papil). In het linkeroog werd een maculaplooi gezien. Deze bevindingen kunnen volgens de patholoog zeer wel passen in het kader van een acceleratie-deceleratie-impact trauma, als andere oorzaken voor de bloedingen werden uitgesloten.9.Ter terechtzitting heeft zij hieraan toegevoegd dat zij in de voor haar beschikbare stukken geen andere mogelijke oorzaken ziet voor dit letsel (zoals een transportongeval, val van grote hoogte, medische oorzaak of geboortetrauma), waardoor acceleratie-deceleratie-impact trauma (accidenteel of niet-accidenteel) overblijft als verklaring. De letsels in beide ogen kunnen door dezelfde gebeurtenis zijn ontstaan, maar het kunnen ook meerdere afzonderlijke momenten zijn geweest. Beide letsels passen in ieder geval goed bij ernstig schedelhersenletsel.10.
In de mond werd een uitgebreide verscheuring van het tongriempje en de mondbodem vastgesteld, samen met een uitgebreide bloeduitstorting die zich uitbreidde over de gehele lengte van de mondbodem en het tandvlees van de binnenzijde van de onderkaak.Dit trauma is bij leven ontstaan als gevolg van uitwendig mechanisch stomp botsend, drukkend geweld tegen de mondbodem en/of de tongriem. Het belemmeren van de mond kan hebben geleid tot belemmeren van de luchtweg met verstikkingseffecten tot gevolg. Het letsel in de mond kan volgens de patholoog op deze leeftijd alleen worden verklaard in het kader van niet-accidenteel (toegebracht) letsel. Medisch handelen als oorzaak is uitgesloten. Ter terechtzitting heeft de patholoog hieraan toegevoegd dat de letsels in de mond uitzonderlijk uitgebreid en groot waren. De mondbodem was verscheurd en de tong lag deels los van de mondbodem. Dit is alleen mogelijk als er een harde, stevige en stompe structuur met kracht wordt ingebracht in de mond of in aanraking komt met dat deel van de mond. Dit kan een éénmalige stuwende kracht zijn geweest en/of een herhalende penetrerende kracht.
Het intreden van de dood wordt volgens de patholoog verklaard als gevolg van verwikkelingen van bij leven doorgemaakt ernstig hoofdtrauma met hersenfunctiestoornissen met als verwikkeling een longontsteking. Een medeoorzaak voor of bijdrage aan het intreden van de dood in de zin van verstikking op grond van belemmering van de mond-neusregio (door stomp/penetrerend geweld, smoren) is mogelijk.11.
Forensisch-pediatrisch onderzoek
De forensisch arts (hierna: FA) dr. Nijs heeft een forensisch-pediatrisch rapport opgesteld. Hiertoe heeft hij alle relevante medische gegevens, pathologische bevindingen, en de in het dossier afgelegde verklaringen omtrent het slachtoffer bestudeerd en forensisch geïnterpreteerd. Ook is hij aanwezig geweest bij de uitwendige schouw tijdens de sectie en heeft hij toen samen met een collega-FA, dr. Bilo, de mond van het slachtoffer beoordeeld.12.Op 9 december 2019 heeft dr. Nijs ter terechtzitting zijn rapport toegelicht en enkele aanvullende vragen beantwoord.13.
In de medische bevindingen en de verklaringen van de ouders over de dagen vóór het overlijden van [slachtoffer] ziet de FA een beeld dat past bij hersenfunctiestoornissen (encefalopathie). De klinische verschijnselen die passen in dit beeld worden voor het eerst gemeld op 18 november 2017 omstreeks 18:45 uur, wanneer de moeder van [slachtoffer] verklaart dat zij hem zwaar ademend aantreft. Omstreeks 21:30-22:00 uur wordt in de verklaringen gesproken over een ‘gestrekt armpje’ van [slachtoffer] . Dit ziet de FA als een mogelijke epileptische activiteit. Omstreeks 03:00 uur die nacht wordt vervolgens de ambulance gebeld nadat er een reanimatiebehoeftige toestand is ontstaan bij [slachtoffer] .14.Dit verloop, in combinatie met het uiteindelijke fatale beloop, wijst op een encefalopatisch beeld dat in verloop van uren steeds ernstiger is geworden. Ondanks uitgebreid onderzoek in het ziekenhuis werd geen mogelijke medische oorzaak voor het ontstaan van de reanimatiebehoeftige toestand gevonden.15.
Voor wat betreft het letsel aan en in het hoofd onderschrijft de FA in algemene zin de bevindingen van de patholoog: dit is veroorzaakt door (verwikkelingen van) heftig uitwendig mechanisch geweld op het hoofd, in de zin van heftig repeterend acceleratie-deceleratie en/of impact trauma op het hoofd.16.Voor het ontstaan van het hersenletsel en bloeduitstortingen onder de hersenvliezen is veel kracht nodig. Vallen van beperkte hoogte (tot 1,5 meter), gebruikelijke ongevallen en normale verzorgingshandelingen zijn hiervoor onvoldoende, tenzij sprake is van complicerende factoren zoals vallen van enige hoogte op een voorwerp, een stofwisselingstoornis of een stollingsstoornis.17.Het toebrengen van ernstig hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact (contacttrauma aan het hoofd) is dusdanig heftig dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren.18.
In dit geval is er geen medische aandoening gebleken die dit hoofdletsel zou kunnen verklaren. Het is niet ontstaan door normale verzorgingshandelingen of door eigen toedoen van het kind. De FA concludeert dat de combinatie van medische bevindingen in het hoofd veel waarschijnlijker zijn bij een ernstig trauma (accidenteel of niet-accidenteel) dan bij een andere oorzaak (zoals een klein trauma, geboortetrauma, of een aandoening).19.
Voor wat betreft de verscheuring van de tongriem en mondbodem onderschrijft de FA ook de bevindingen van de patholoog: dit is een gevolg van uitwendig mechanisch stomp botsend, drukkend geweld ter plaatse. Zowel dr. Nijs als zijn collega dr. Bilo, beiden met zeer uitgebreide ervaring als FA, hebben een dergelijke afwijking in de mond nog nooit zo uitgebreid gezien. Het ontstaan van dit letsel moet veel pijn gedaan hebben indien het slachtoffer bij bewustzijn was. De FA ziet in de door hem bestudeerde stukken geen mogelijke traumatische oorzaak voor dit letsel. Het letsel kan niet plausibel verklaard worden door zuigen op een speen met een puntje of het doorkomen van tanden, zoals voorgesteld in verklaringen van de ouders van het slachtoffer. Als mogelijke oorzaak kan gedacht worden aan het met kracht in de mond brengen van een structuur, bijvoorbeeld een plastic lepeltje in het kader van eten geven.
Tussenconclusie rechtbank over doodsoorzaak [slachtoffer]
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van zeer ernstig hoofdtrauma. Volgens de patholoog zou dit mogelijk gepaard hebben kunnen gaan met verstikking. Ten aanzien van het geconstateerde ernstige letsel in de mond kan op basis van de rapporten van dr. Fronczek en dr. Nijs en de door hen gegeven ter zitting gegeven toelichting echter niet met zekerheid worden vastgesteld dat dit, al dan niet in combinatie met het hoofdtrauma, heeft geleid tot of heeft bijgedragen aan het uiteindelijke overlijden. De rechtbank gaat er in het vervolg dan ook vanuit dat alleen het hoofdtrauma de doodsoorzaak is geweest.
Voor het ontstaan van de geconstateerde hoofdletsels is een aanzienlijke kracht nodig. Oorzaken zoals medisch handelen, verzorgingshandelingen, geboortetrauma, eigen toedoen van het kind, of hevige transportongevallen zijn op basis van het dossier uit te sluiten. De hoofdletsels zijn veroorzaakt door accidenteel of niet-accidenteel heftig repeterend acceleratie-deceleratie-trauma (bijv. schudden) en/of impacttrauma op het hoofd.
De rechtbank ziet zich vervolgens allereerst gesteld voor de vraag of het letsel, en daarmee het overlijden van [slachtoffer] , is veroorzaakt door een accidenteel of niet-accidenteel trauma. Daarvoor zet de rechtbank allereerst een aantal verklaringen over het verloop van zaterdag 18 en de nacht van zaterdag 18 op zondag 19 november 2017 op een rij en gaat kort in op enige resultaten van het forensisch onderzoek in de woning.
Verklaringen over verloop zaterdag 18 op zondag 19 november 2017
Na het overlijden van [slachtoffer] is de politie een onderzoek gestart waarbij zowel verdachte als [moeder slachtoffer] , maar ook de begeleiding zijn gehoord. Daarbij hebben zij het volgende verklaard.
[naam 4] 20.
Zaterdag 18 november 2017 omstreeks 17.30 uur bracht begeleidster [naam 4] in het kader van een zogenoemd begeleidingsmoment een bezoek aan [slachtoffer] en zijn ouders. [slachtoffer] lag op dat moment in de box. Ze hoorde dat hij verkouden was, hij rochelde. Verder was [slachtoffer] alert en lachte naar haar. Ze had een speeltje gepakt, waarop hij reageerde. Hij voelde niet warm aan. Ze had niet het idee dat hij ziek was. Het bedje was schoon op dat moment. Op het bedje lag een gelig, licht hoeslakentje. Bij het tonen van foto’s van het bedje van [slachtoffer] zoals dat op zondag 19 november 2017 werd aangetroffen, geeft getuige aan dat de spulletjes die op de foto in het bedje zijn te zien, er nog niet lagen. Het bedje was helemaal leeg. Het was een kaal bedje. Ook de rode bloedvlekjes op het bed heeft ze niet gezien.
Zondag 19 november 2017 om 02.30 uur ging de telefoon van [naam 4] . Het was [moeder slachtoffer] die haar vroeg te komen omdat [slachtoffer] slap was. [naam 4] ging gelijk ter plaatse en zag de ambulancebroeder [slachtoffer] reanimeren. Ze heeft zich in eerste instantie om [moeder slachtoffer] bekommerd. Even later is ze naar verdachte gelopen en heeft hem in de keuken opgevangen. Op een gegeven moment hoorde ze van de politie dat er iets mis zou zijn met de tong of iets dergelijks van [slachtoffer] . Verdachte vertelde haar dat hij met een zaklamp in de mond van [slachtoffer] had gekeken en bloed had gezien. Ergens in de keuken vroeg verdachte vervolgens aan haar wat wiegendood was en of dat met schudden te maken had. Of verdachte daarbij het woord schudden gebruikte of een schuddende beweging heeft gemaakt, weet ze niet meer.
Tijdens zijn verhoor op 7 december 2017 heeft verdachte verklaard dat hij inderdaad aan [naam 4] heeft gevraagd wat wiegendood is en dat het goed zou kunnen dat hij daarbij door heeft gevraagd over schudden.21.
Verdachte
Verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat [slachtoffer] vanaf donderdag 16 november 2017 al verkouden was. Zaterdag 18 november 2017 gingen zowel [moeder slachtoffer] als hij regelmatig bij [slachtoffer] kijken. Beiden waren die avond thuis met [slachtoffer] . Nadat verdachte met de camerabeelden werd geconfronteerd waarbij [moeder slachtoffer] op zaterdagavond bij de [supermarkt] en [coffeeshop] is gezien, geeft hij aan dat [moeder slachtoffer] die avond inderdaad even weg is geweest voor boodschappen. Buiten dat verdachte bij [slachtoffer] ging kijken, had hij die babyfoon met verlengkabels in het bedje boven het hoofd van [slachtoffer] gezet. Het was de eerste dag dat ze een beetje op zouden letten omdat ze de volgende dag in de ochtend naar de huisartsenpost zouden gaan omdat [slachtoffer] zo verkouden was. [slachtoffer] voelde die avond ook koud aan.
Tijdens zijn verhoor op 28 november 2017 geeft verdachte op de vraag waarom ze naar de huisarts wilden gaan, letterlijk aan:
“Omdat hij zo verkouden was, en omdat ie gewoon, ja, die, het was gewoon zo slecht om te zien hoe hij ademhaalde, dat je gewoon dacht als het andere neusje dicht zit, dan is het, dan kan het niet”
Daarbij geeft hij ook nog aan:
“Ik zeg eerlijk, we hebben hem echt, echt heel erg in de gaten gehouden. Hoe heeft dit zo kunnen gebeuren? Om 02.45 uur ben ik nog bij hem geweest en om 03.05 uur dus niks meer.”
Tussen 02.30 uur en 02.45 uur was verdachte nog bij [slachtoffer] gaan kijken. Hij lag toen te slapen. Om iets voor 03.00 uur wilde hij naar bed gaan en heeft hij in slaapkamer van hem en [moeder slachtoffer] geluisterd bij de babyfoon. Omdat hij [slachtoffer] niet meer hoorde is hij opgestaan en naar de kamer van [slachtoffer] gerend. Daarbij geeft verdachte aan dat hij al een vermoeden had dat dit niet klopte. Nadat verdachte geen ademhaling hoorde, heeft hij een zaklamp gepakt en hierbij boven het hoofd in de richting van het bedje gekeken. Verdachte zag op dat moment dat er geen leven meer in [slachtoffer] zat. Hij heeft [slachtoffer] uit bed gehaald. Uit angst heeft verdachte [moeder slachtoffer] wakker geroepen en 112 gebeld.
Eerder op die zaterdagavond, 18 november 2017, zag verdachte in het mondhoekje van [slachtoffer] , een klein druppeltje bloed. Omdat ze [slachtoffer] niet wakker wilden maken, hebben [moeder slachtoffer] en hij het bloed heel de tijd afgedaan met het lakentje dat onder zijn hoofd lag.
Verdachte had niet in de mond van [slachtoffer] gekeken, zo heeft hij meerdere malen verklaard. De eerste keer dat hij de wond zag, was tijdens de reanimatie.
Voorts heeft verdachte verklaard dat er die zaterdagavond niks bijzonders aan de hand was met [slachtoffer] . Hij was gewoon verkouden. Toen [moeder slachtoffer] thuis kwam was dat niet anders. Er was niets om je extra ongerust over te maken. De babyfoon had verdachte vanaf het moment dat [slachtoffer] verkouden was in zijn bed gelegd. Dat was vanaf donderdag. De babyfoon lag onder een doek. Op de vraag hoe het bloed op de doek is gekomen, heeft verdachte geantwoord dat hij dat niet weet. Hij heeft die avond ook niet in de mond van [slachtoffer] gekeken.
[moeder slachtoffer]
Ook [moeder slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] vanaf donderdag 16 november 2017 verkouden was geworden. Zaterdagochtend 18 november 2017 was hij wakker geworden en hoorde ze een knorretje. Ze heeft die dag in de badkamer met hem gestoomd.22.In de avond moest ze een boodschap doen. Om 18.24 uur wilde ze de bus pakken. Omdat haar OV-chipkaart het niet deed en de buschauffeur geen contant geld aannam, is ze uitgestapt en weer naar huis gegaan.23.Ze is ongeveer een kwartier, twintig minuten weggeweest.24.
[moeder slachtoffer] heeft verklaard dat toen ze thuiskwam, ze schrok bij het zien van [slachtoffer] . [slachtoffer] lag op de poef en ademde heel zwaar.25.Tijdens haar verhoor op 30 november 2017 geeft ze letterlijk aan:26.
“En toen kwam ik terug en toen zag [verdachte] uh, met [slachtoffer] op de poef liggen en was [slachtoffer] heel hard zo (ademt 4 keer heel erg zwaar)”.
[moeder slachtoffer] dacht dat [slachtoffer] een epileptische aanval had. [moeder slachtoffer] wilde de begeleiding bellen, waarbij verdachte aangaf dat ze het maar even af moesten wachten. Verdachte heeft dit ook ter zitting bevestigd.27.
Na tien minuten leek [slachtoffer] rustiger en is [moeder slachtoffer] naar de [supermarkt] en coffeeshop [coffeeshop] gefietst. Rond 20.00 uur kwam [moeder slachtoffer] thuis en lag [slachtoffer] in bed. Ze is bij hem gaan kijken. [slachtoffer] sliep op dat moment, maar hij ademde nog wel zwaar, zo verklaart [moeder slachtoffer] . Om 21.51 uur stuurde [moeder slachtoffer] een app-bericht naar haar schoonmoeder, de moeder van verdachte, met daarin de tekst:28.
“Ja ma dit is geen ziek zijn…. [slachtoffer] ziet er uit alsof hij dood gaat zo erg. Ik denk zelf da hij door ziekenhuis die snot en verneveld moet worden zo verkouden.”
Omstreeks 21.58 uur appt ze vervolgens:
“We hebben hem nu net uit bed gehaald. Hij heeft geen koorts zegt [verdachte] , [verdachte] zegt ook ja hijs 1 dag ziek en jij wil al meteen na ehbo. K ben heel waakzaam vannacht. Heb om 30 mij me wekker en ander toch ma bellen. Maar dit is geen [slachtoffer] .”
Bij de politie heeft [moeder slachtoffer] verklaard dat [verdachte] , in de tijd dat ze met haar schoonmoeder aan het appen was, [moeder slachtoffer] zei dat er bij [slachtoffer] bloed uit zijn mond kwam. Ze zijn toen samen gaan kijken. [verdachte] liet het bloed in de mond van [slachtoffer] zien door zijn vingers in de mond van [slachtoffer] te doen en de mondhoeken uit elkaar te trekken. [verdachte] scheen daarbij met een zaklamp in de mond van [slachtoffer] . [slachtoffer] stak op dat moment zijn rechterarm naar boven, [verdachte] legde het armpje weer onder het dekbed. Ook nu ademde [slachtoffer] erg zwaar.29.
Hierna is [moeder slachtoffer] gaan slapen. Omstreeks 02.30 uur werd ze wakker gemaakt door [verdachte] die riep dat [slachtoffer] levenloos was en er een ambulance gebeld moest worden.
Forensisch onderzoek plaats delict
In de woning werd op 19 november 2017 forensisch onderzoek verricht. Daarbij werd onder meer onderzoek verricht in de babykamer. Op het aankleedkussen op de commode lag een luier. Nadat deze werd opengeklapt, werd er bloed aan de binnenzijde gezien. Ook op de hoes van het aankleedkussen werden bloedvlekken waargenomen.30.Ook op het hoeslaken om de matras, op het laken aan het voeteneind, op knuffelbeesten, op de speen, op de spijlen van het ledikantje, op een muur en op een pyjamaatje werden bloedspatten aangetroffen.31.
Aan het hoofdeind van het bedje lag een doek. In deze doek lag een babyfoon. De babyfoon was aangesloten op een verlengsnoer. Ook op de babyfoon en op de doek werden bloedsporen aangetroffen.32.
Accidenteel of niet-accidenteel?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat er sprake was van een accidenteel trauma en verwijst daarbij naar een artikel van dr. A. Hoving. Volgens dit artikel kan pas worden vastgesteld dat er sprake is van niet-accidenteel letsel als hier positieve aanwijzingen voor zijn en niet al bij het ontbreken van andere indicaties voor het letsel. De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe het volgende.
Zowel dr. Nijs als dr. Fronczek hebben in de rapporten en ter zitting aangegeven dat het trauma aan het hoofd bij [slachtoffer] bij leven is ontstaan door inwerking van heftig uitwendig mechanisch geweld op het hoofd. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen is opgenomen onder het kopje “forensisch onderzoek”. Vallen van beperkte hoogte (tot ongeveer 1,5 meter) en de gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen hebben niet tot dit letsel kunnen leiden. Bij de vaststelling/beoordeling van de wijze waarop het trauma bij [slachtoffer] is ontstaan, gaat de rechtbank uit van de bevindingen van de medisch deskundigen. Zij ziet geen reden hieraan te twijfelen. De betrokken medisch deskundigen, verbonden aan het NFI, hebben een uitgebreide en jarenlange ervaring op dit gebied en daarmee een bewezen staat van dienst. Deze deskundigen hebben uitgebreid onderzoek verricht naar het letsel van [slachtoffer] en hebben hier op een transparante en heldere manier verslag van gedaan. Er is door de verdediging geen contra-expertise ingebracht. De rechtbank zal aldus bij de beoordeling van de toedracht van het trauma uitgaan van hetgeen deze deskundigen hebben geconcludeerd.
De deskundigen hebben in dit verband expliciet aangegeven dat, zou er sprake zijn geweest van een accidenteel trauma, er gedacht moet worden aan zeer heftige krachtsinwerkingen, zoals een val van een hoogte van enkele verdiepingen dan wel een val van een trap waarbij een volwassene op een baby valt. Naast het feit dat zowel verdachte als [moeder slachtoffer] niets hebben verklaard over een dergelijk ongeval, is er bij [slachtoffer] geen uitwendig letsel waargenomen dat past in dit beeld. Dit in samenhang bezien met het gegeven dat de woning waarin verdachte, [moeder slachtoffer] en [slachtoffer] zich bevonden, een gelijkvloers appartement33.betrof en er aldus geen verdieping en/of trap aanwezig was, is de rechtbank van oordeel dat een accidenteel trauma kan worden uitgesloten. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is geweest van een niet-accidentele oorzaak en dus van toegebracht letsel.
Eindconclusie over doodsoorzaak
Op basis van bovenstaande overwegingen concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van zeer ernstig hoofdtrauma. Dit hoofdtrauma is veroorzaakt door niet-accidenteel, en dus toegebracht, heftig repeterend acceleratie-deceleratie-trauma (bijvoorbeeld schudden) en/of impacttrauma op het hoofd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld wanneer het uiteindelijk fatale letsel bij [slachtoffer] is toegebracht. In dat verband acht de rechtbank ook het letsel in de mond van [slachtoffer] van belang.
Datering letsels algemeen
Datering forensisch
Zowel de patholoog als de FA hebben het ontstaan van de letsels zo nauwkeurig mogelijk geprobeerd te dateren.
Neuropathologisch onderzoek aan de hersenen van het slachtoffer wees uit dat de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies vele uren tot maximaal 1 dag voor het overlijden is opgetreden. Deze bevinding moest volgens de neuropatholoog wel met enige reserve worden betracht gezien de zeer voortgeschreden ontbinding van de hersenen die de beoordeling moeilijk maakte.34.In de bloeduitstortingen in de ogen en de mond werd geen ijzerpigment aangetroffen, waarbij wordt opgemerkt dat depositie van ijzerpigment pas na ongeveer twee dagen microscopisch aantoonbaar is.35.De patholoog concludeert dat zowel de letsels in het hoofd als aan de ogen passen bij een ontstaansmoment van circa één dag (of iets langer) voor het overlijden van het slachtoffer, en dat het letsel van de mondbodem maximaal circa twee dagen voor het overlijden is ontstaan.36.Ter terechtzitting heeft zij aanvullend verklaard dat de bepaling van de periode tussen het ontstaan van de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en het overlijden relatief onzeker is, waarbij twee dagen ook een mogelijkheid is. De bloeduitstortingen in de ogen en de mondbodem kunnen ook iets langer dan twee dagen voor het overlijden zijn ontstaan.37.
De FA gebruikt de gemelde en gemeten temperaturen van [slachtoffer] om het ontstaan van de hersenfunctiestoornissen van [slachtoffer] te dateren. Op 18 november 2017 omstreeks 22:00 uur vond verdachte [slachtoffer] koud aanvoelen. Die nacht omstreeks 03:15 uur meet een ambulanceverpleegkundige bij het slachtoffer tweemaal een lage lichaamstemperatuur (“LOW”, oftewel lager dan 32 °C). [slachtoffer] zag er toen zeer wit uit en voelde koud aan. In het [naam ziekenhuis] werd vervolgens ergens tussen 05:00 uur en 07:04 uur een lichaamstemperatuur van 29,1 °C gerapporteerd.38.Deze lage lichaamstemperatuur is volgens de FA, bij een aangekleed kind in een woning met normale kamertemperatuur, verklaarbaar door al langer bestaande hersenfunctiestoornissen in de hersenstam, met een ordegrootte van enkele uren vóór het eerste meetmoment op 19 november 2017 omstreeks 03:15 uur.39.
De FA dateert verder ook de combinatie van medische bevindingen in het hoofd op basis van het beloop van de klinische verschijnselen van de hersenfunctiestoornissen. Op basis van wetenschappelijke studies kan geconcludeerd worden dat het veroorzakende traumatische incident juist vóór (ordegrootte: seconden/enkele minuten40.) het ontstaan van ernstige klinische verschijnselen moet hebben plaatsgevonden. Ernstige klinische verschijnselen zijn daarbij bijvoorbeeld een onmiddellijke daling van het bewustzijn, onregelmatige ademhaling, moeilijkheden bij het ademen of ademstilstand en frequente epileptische activiteit.41.In het geval van een gewelddadige handeling bij toegebracht hersenletsel is het zeer aannemelijk dat de klinische symptomen direct ontstaan.42.Het veroorzakend mechanisme moet dan qua moment geplaatst worden ergens in de periode na het laatste moment van normaal functioneren en vlak vóór het optreden van ernstige klinische verschijnselen.43.
Conclusie datering forensisch
De datering van de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies door de (neuro)patholoog was erg moeilijk door de verregaande staat van ontbinding van de hersenen tijdens het onderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek (maximaal 1 dag of langer, twee dagen ook mogelijk) zijn dan ook relatief onzeker. De bloeduitstortingen in de ogen zijn maximaal twee dagen, of iets langer, vóór het overlijden ontstaan. De rechtbank combineert deze bevindingen en stelt vast dat de hoofd- en oogletsels maximaal circa twee dagen vóór het overlijden zijn ontstaan. Het gaat dus om de periode van circa 18 november 2017 tot het overlijden van [slachtoffer] op 20 november 2017 omstreeks 18:00 uur, waarin deze letsels moeten zijn ontstaan.
Op basis van de lichaamstemperatuur van het slachtoffer kan deze periode voor wat betreft de hoofd- en oogletsels verkleind worden. De gemeten lichaamstemperaturen wijzen er op dat er hersenfunctiestoornissen bij het slachtoffer moeten zijn ontstaan enkele uren vóór het eerste meetmoment op 19 november 2017 omstreeks 03:15 uur.
De rechtbank combineert eerst alle forensische informatie over de datering en stelt vast dat er in de avond van 18 november 2017 een incident heeft plaatsgevonden waardoor het fatale hoofdletsel en het oogletsel bij het slachtoffer is ontstaan. Het ontstaan van het mondletsel is te dateren op de periode van circa 18 november 2017 tot het overlijden van het slachtoffer op 20 november 2017.
Datering tactisch
Op 18 november 2017 omstreeks 17.30 uur was begeleidster [naam 4] ter plaatse. Haar eerder aangehaalde bevindingen van dat moment met betrekking tot de toestand van [slachtoffer] , duiden er op geen enkele wijze op dat er toen al sprake was van ernstige klinische verschijnselen. Integendeel, [naam 4] ziet een alert kind dat naar haar lacht. [slachtoffer] maakte op haar geen zieke indruk. Hij was wel verkouden en rochelde, maar er werd geen zware ademhaling waargenomen. Het bedje van [slachtoffer] was op dat moment schoon.
Op basis van deze verklaring en hetgeen met betrekking tot de datering uit het forensisch onderzoek is geconcludeerd, stelt de rechtbank vast dat er op 18 november 2017 omstreeks 17.30 uur nog geen sprake was van enig letsel of een zware of anderszins opvallende ademhaling bij [slachtoffer] .
Op 19 november 2017 omstreeks 03.00 uur werden er door het medische personeel ernstige klinische verschijnselen bij [slachtoffer] waargenomen. Er was op dat moment geen hartslag en [slachtoffer] bleek reanimatiebehoeftig.
Tussen 18 november 2017 te 17.30 uur en 19 november 2017 te 03.00 uur zijn er twee mensen bij [slachtoffer] geweest, te weten verdachte en [moeder slachtoffer] .
[moeder slachtoffer] heeft verklaard dat zij in dit tijdsbestek tweemaal de woning heeft verlaten. Dit wordt bevestigd door een getuige, namelijk de buschauffeur44., voor wat betreft de eerste keer en de camerabeelden van supermarkt [supermarkt] en coffeeshop [coffeeshop] voor wat betreft de tweede keer. Deze beelden zijn door de politie uitgekeken. Om 19.13.51 uur liep [moeder slachtoffer] de [supermarkt] uit en om 19.25 uur loopt ze bij de [coffeeshop] naar binnen.45.
Nadat [moeder slachtoffer] de woning op 18 november 2017 voor de eerste keer had verlaten, kwam zij omstreeks 18.45 uur terug en nam een zware ademhaling waar bij [slachtoffer] . Bij de politie doet zij deze ademhaling na en ademt zij, zo neemt de politie waar, vier keer heel zwaar. [moeder slachtoffer] dacht dat [slachtoffer] een epileptische aanval had. [moeder slachtoffer] schrok op dat moment en wilde de begeleiding bellen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de wijze van ademen van [slachtoffer] zoals door [moeder slachtoffer] omschreven, niet kan worden opgevat als dat er sprake was van enkel zwaarder ademen, gelet op de wijze waarop ze het ademen bij de politie nadeed en op haar verklaring bij de politie dat zij zelfs een epileptische aanval bij [slachtoffer] vermoedde. De rechtbank verwijst hierbij ook naar de verklaring van getuige [naam 4] die verklaart dat [slachtoffer] om 17.30 uur verkouden was en daarbij rochelde, maar daarbij niets heeft verklaard over een zware of zwaardere ademhaling in welke zin dan ook.
Gelet op bovenstaande overweging ziet de rechtbank, met dr. Nijs, in de moeilijke ademhaling van [slachtoffer] het eerste moment dat er ernstige klinische verschijnselen zichtbaar worden bij [slachtoffer] . Dat hiervan sprake was op 18 november 2017 omstreeks 18.45 uur vindt steun in de vastgestelde lichaamstemperatuur van [slachtoffer] . Een lichaamstemperatuur van 32 °C of lager duidt op het ontstaan van de hersenbeschadiging en daarmee ook het toebrengen hiervan, op een moment enkele uren gelegen voorafgaande aan de meting op 19 november 2017 omstreeks 03.15 uur.
Tussenconclusie datering fatale hoofdletsels
De forensische en tactische datering in samenhang bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat het hoofdletsel van [slachtoffer] is ontstaan tussen 18 november 2017 te 17.30 en 18.45 uur.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wie dit letsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht.
Wie heeft het (fatale) letsel toegebracht?
Verdachte is in het tijdsbestek van 17.30 uur tot 18.45 uur, na het vertrek van begeleidster [naam 4] en van [moeder slachtoffer] , bij [slachtoffer] geweest. [moeder slachtoffer] heeft in dat tijdsbestek de woning verlaten om de bus te pakken, waarna zij terugkwam en [slachtoffer] zwaar zag en hoorde ademhalen. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat verdachte in de tijd dat [moeder slachtoffer] weg is geweest het letsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht. Verdachte ontkent echter iets gedaan te hebben dat het letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt. De rechtbank schuift deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde en overweegt daartoe als volgt.
[moeder slachtoffer]
heeft bij de politie verklaard over de bewuste avond. Haar verklaring vindt steun in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank verwijst hierbij onder meer naar de verklaring van de buschauffeur en de camerabeelden waaruit is gebleken dat zij die avond inderdaad tweemaal is weggeweest.
Ook haar verklaring dat zij rond 22.00 uur samen met verdachte nog bij [slachtoffer] is gaan kijken waarbij verdachte met de zaklamp in de mond van [slachtoffer] heeft geschenen, vindt bevestiging in het dossier. In de woning werd een bebloede zaklamp aangetroffen.46.Een vermoedelijk bloedspoor op het handvat (AAJQ7473NL) bevatte DNA dat matchte met verdachte. Een vermoedelijk bloedspoor op de kop tegen het glas van de zaklamp (AAJQ7471NL) bevatte DNA dat matchte met [slachtoffer] . Beide matches hadden een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard.47.Op basis van deze DNA-matches en de rest van het dossier concludeert de rechtbank dat de verdachte en [slachtoffer] donoren zijn van dit celmateriaal. Deze bevindingen passen bij de verklaring van [moeder slachtoffer] dat verdachte met de zaklamp in de mond van [slachtoffer] heeft gekeken om naar de mond te kijken.
Ook de door [moeder slachtoffer] waargenomen verschijnselen bij [slachtoffer] , zoals het zwaar ademhalen en het latere uitstrekken van de arm van [slachtoffer] , worden bevestigd door hetgeen de deskundigen hebben aangegeven over de klinische verschijnselen die op kunnen treden bij een ernstig hoofdtrauma.
Omstreeks 22.00 uur appt [moeder slachtoffer] met haar schoonmoeder, waarin ze aangeeft dat het lijkt alsof [slachtoffer] dood gaat. De rechtbank ziet hierin een bevestiging van de verdere verslechtering van zorgelijke toestand waarin [slachtoffer] zich al omstreeks 18.45 uur bevond.
De rechtbank acht de verklaring van [moeder slachtoffer] op basis van deze bevindingen geloofwaardig. Dat is anders voor belangrijke aspecten uit de verklaring van verdachte.
Verdachte
In tegenstelling tot hetgeen [moeder slachtoffer] heeft verklaard, vinden de verklaringen van verdachte geen steun in andere, meer objectieve, bewijsmiddelen. Daarnaast heeft verdachte over een aantal in het oog springende zaken wisselend verklaard.
Eén van deze zaken betreft het mondletsel. Zoals hierboven is weergegeven gelooft de rechtbank [moeder slachtoffer] verklaring dat verdachte en [moeder slachtoffer] in de mond van [slachtoffer] hebben gekeken om naar de wond te kijken. Dit impliceert dat verdachte moet hebben geweten van de wond in de mond. De stelling van verdachte dat hij hier niets van wist, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig. Dat verdachte ook daadwerkelijk van de wond afwist, blijkt wel uit de 112-melding en de verklaringen van het ambulancepersoneel. Voorafgaande aan de reanimatie geeft verdachte aan dat er een wond onder de tong van [slachtoffer] zit, dat zijn mond helemaal open ligt. In het verslag van de ambulancemedewerkers wordt aangegeven dat verdachte heeft verklaard dat ze naar de huisartsenpost wilden gaan vanwege de wond in de mond van [slachtoffer] . Dit wordt ook bevestigd door ambulancemedewerker [naam 3] .
Daarnaast valt op dat waar verdachte bij de politie nog heeft verklaard dat ze zaterdagavond extra oplettend waren en regelmatig bij [slachtoffer] gingen kijken en hij de babyfoon in het bedje van [slachtoffer] had gelegd, hij ter zitting een hele andere situatie schetst. De gezondheidssituatie zou niet anders zijn als de dagen ervoor. Ook van het zwaarder ademhalen zoals door [moeder slachtoffer] werd waargenomen, zou geen sprake zijn geweest. Bij de politie heeft verdachte zelf echter ook duidelijk aangegeven dat het zaterdag de eerste avond was dat ze extra oplettend waren, waarbij ook verdachte spreekt over een zware ademhaling. In dit verband legt verdachte dus wisselende verklaringen af. De verklaring van verdachte bij de politie dat hij zaterdagavond de babyfoon in [slachtoffer] bedje heeft gelegd, strookt overigens met de verklaring van [naam 4] , die aan het begin van de avond een bedje ziet waarin geen babyfoon ligt. Bij forensisch onderzoek in de woning, nadat [slachtoffer] is opgenomen in het ziekenhuis, wordt er wel een babyfoon in het bedje aangetroffen. De verklaring van verdachte ter zitting dat de babyfoon al vanaf donderdagavond in het bedje lag, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig en wordt niet gevolgd.
Een ander opvallend punt betreft het volgende. Direct na de aanwezigheid van getuige [naam 4] in de vroege ochtend van 19 november 2017 heeft zij in een verslag aangegeven dat verdachte haar toen vragen stelde over wiegendood en schudden. Bij de politie heeft verdachte op 7 december 2017 verklaard dat hij inderdaad aan [naam 4] heeft gevraagd wat wiegendood is en dat het goed zou kunnen dat hij daarbij door heeft gevraagd over schudden. Ook dit wordt door verdachte ter zitting ten stelligste ontkend. De rechtbank ziet echter niet in waarom de begeleidster hierover zou liegen, zodat zij ook op dit punt de verklaring van verdachte ongeloofwaardig acht.
De rechtbank constateert verder dat verdachte, ondanks de zorgelijke toestand van [slachtoffer] , niet naar de huisartsenpost wilde. Dat blijkt uit het appgesprek van [moeder slachtoffer] met de moeder van verdachte die zaterdagavond en verdachte heeft dat ter zitting bevestigd. Naast de omstandigheid dat verdachte, zoals de rechtbank hierboven heeft geoordeeld, op belangrijke punten, en met name ten aanzien van de wetenschap van het mondletsel, ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd, duidt ook dit gegeven er op dat verdachte iets te verbergen had. In de situatie dat een baby van 7 maanden zich in een dusdanig zorgelijke toestand bevindt, waarbij er sprake is van zwaar ademhalen en een bebloede mond, waarbij [moeder slachtoffer] zelfs spreekt over “het lijkt alsof hij doodgaat”, ziet de rechtbank geen enkele andere reden om de huisartsenpost niet in te schakelen
Dat “verbergen” ziet de rechtbank ook terug in het gegeven dat verdachte bij de politie in eerste instantie heeft ontkend dat [moeder slachtoffer] in de avond van 18 november 2017 weg is geweest. Pas na confrontatie met camerabeelden, erkent hij dat [moeder slachtoffer] wel is weggeweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met voornoemde ontkenning willen verhullen dat hij alleen met [slachtoffer] in de woning is geweest. Met het niet naar de huisartsenpost willen gaan, heeft hij geprobeerd te verhullen hoe ernstig de situatie van [slachtoffer] was.
Tot slot constateert de rechtbank dat op geen enkele wijze is gebleken dat er na het vertrek van getuige Van de Wiel en vóór het vertrek van [moeder slachtoffer] naar de bushalte al een verslechtering in de gezondheidssituatie van [slachtoffer] was opgetreden,
Al het voorgaande in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat het fatale hersenletsel bij [slachtoffer] is toegebracht door verdachte op zaterdag 18 november 2017 tussen het moment dat [moeder slachtoffer] naar de bushalte vertrok en omstreeks 18.45 uur weer thuis kwam.
Eindconclusie over rol verdachte
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte, gedurende de periode dat [moeder slachtoffer] weg was, het hersenletsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt waardoor hij is komen te overlijden. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank tevens van oordeel dat niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van zogenoemd “vol” opzet. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Algemene ervaringsregels leren dat de kans dat een baby door heftig schudden, dan wel door een contacttrauma op het hoofd komt te overlijden, aanmerkelijk is te achten. Baby’s zijn kwetsbaar waardoor ook bij de verzorging reeds voorzichtigheid moeten worden betracht. Zoals eerder weergegeven is het letsel bij [slachtoffer] veroorzaakt door het toebrengen van heftig repeterend acceleratie-deceleratie-trauma (bijvoorbeeld schudden) en/of impacttrauma op het hoofd. Dr. Nijs heeft hierover verklaard dat dit handelen dusdanig heftig is dat het door omstanders direct als gevaarlijk zou worden gekwalificeerd.
[slachtoffer] , een baby van 7 maanden, is komen te overlijden door zeer ernstig hersenletsel. Dit hersenletsel is veroorzaakt door het toebrengen van heftig trauma. Onduidelijk is gebleven welke handelingen door verdachte precies verricht. Wel staat vast dat er hierbij een aanzienlijke kracht op [slachtoffer] is toegepast. Het toepassen van een aanzienlijke kracht op een baby van 7 maanden kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden geïnterpreteerd dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 18 november 2017 van het leven heeft beroofd doordat hij heftig uitwendig mechanisch geweld heeft toegepast op het hoofd van [slachtoffer] .
Verzoek bewijsuitsluiting/aanhouding
De verdediging heeft bepleit dat de verklaring van [moeder slachtoffer] moet worden uitgesloten van het bewijs en verwijst daarbij naar de zogenoemde “Vidgen-jurisprudentie”. Indien de rechtbank de verklaringen van [moeder slachtoffer] toch voor het bewijs wil gebruiken, heeft de verdediging voorwaardelijk verzocht [moeder slachtoffer] alsnog te horen als getuige
De rechtbank stelt voorop dat een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term ‘witnesses/témoins’ in artikel 6, derde lid aanhef en onder d, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), in het perspectief van het EVRM wordt aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat evenwel niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet enkel of in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd. De rechtbank stelt vast dat hier in dit geval sprake van is en overweegt daartoe als volgt.
[moeder slachtoffer] heeft zich tijdens het verhoor in opdracht van de rechter-commissaris weliswaar op haar verschoningsrecht beroepen, maar de bewezenverklaring in deze zaak is niet enkel gebaseerd op de verklaring van [moeder slachtoffer] . De verklaring van [moeder slachtoffer] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, onder meer de verklaring van [naam 4] , maar ook het forensisch onderzoek en delen van de verklaring van verdachte zelf. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM en verwerpt het bewijsuitsluitingsverweer.
Het subsidiaire verzoek wordt afgewezen, nu de rechtbank geen noodzaak ziet [moeder slachtoffer] alsnog als getuige te horen.
Mondletsel
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat er tevens sprake was van ernstig letsel in de mond.
De - volgens de deskundigen uitzonderlijk heftige - letsels in de mond zijn veroorzaakt door met grote kracht een structuur (zoals een plastic lepeltje) éénmaal of meermaals in de mond te brengen. Accidentele en/of medische oorzaken worden door de deskundigen uitgesloten. De rechtbank ziet geen reden om aan deze vaststellingen te twijfelen en concludeert dat ook het letsel in de mond is toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat ook het mondletsel aan verdachte kan worden toegeschreven. Naast de constatering dat verdachte ook ten aanzien van dit letsel een zeer ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd, kan worden vastgesteld dat dit letsel in ieder geval op het moment dat [naam 4] , 18 november 2017 te 17.30 uur, in de woning was, nog niet aan de orde was. Het letsel aan de mond van [slachtoffer] was dusdanig ernstig dat hij hier volgens de FA veel pijn van zou moeten hebben gehad. Dit strookt niet met de alerte indruk die [slachtoffer] op getuige [naam 4] maakte. [slachtoffer] lachte zelfs nog op dat moment. Daarbij was er op dat moment ook geen sprake van bloedspetters in het bed, die later na forensisch onderzoek in de woning wel werden aangetroffen. De datering van het mondletsel kan aldus naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld op het tijdsbestek tussen 18 november te 17.30 uur en circa 22.00 uur. Op dat moment was er voor het eerst sprake van letsel in de mond van [slachtoffer] , hij bloedde immers. Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van verdachte dat hij en [moeder slachtoffer] het bloed die avond de hele tijd hebben afgedaan met een lakentje dat onder het hoofd van [slachtoffer] lag. Hoewel er in dat tijdsbestek ook momenten geweest dat verdachte en [moeder slachtoffer] samen in de woning waren, wat de mogelijkheid openlaat dat [moeder slachtoffer] dit letsel heeft toegebracht, gaat de rechtbank daar niet vanuit. In tegenstelling tot [moeder slachtoffer] heeft verdachte de wetenschap van het bestaan van dit letsel steeds ontkend. Bij gebrek aan andere informatie op dit punt heeft hij dit gedaan omdat hij dit wilde verbergen. Nu verdachte voor de reden van dit verbergen geen (andere) verklaring heeft gegeven, moet het ervoor worden gehouden dat hij degene is geweest die dit ook daadwerkelijk heeft toegebracht.
Weliswaar heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat dit letsel heeft geleid tot of heeft bijgedragen aan de dood van [slachtoffer] , maar de rechtbank beschouwt dit wel als een belangrijke omstandigheid waaronder het feit is begaan, nu dit letsel op dezelfde avond, en mogelijk zelfs op hetzelfde moment, is toegebracht als het hoofdtrauma dat wel tot de dood heeft geleid.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 november 2017 te Breda, zijn kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2017, opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet op 18 november 2017 een of meer vormen van heftig uitwendig mechanisch geweld en/of stomp botsend geweld op het hoofd van [slachtoffer] toegepast en/of
[slachtoffer] met kracht heen en weer geschud, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 20 november 2017 is overleden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en daarnaast oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Subsidiair is de verdediging van mening dat jurisprudentie in gelijksoortige zaken aanleiding geeft de eis van de officier van justitie fors te matigen.
Bij de oplegging van de straf dient bovendien rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte ermee moet leven dat [slachtoffer] er niet meer is. Daarbij zit verdachte al ruim twee jaar in voorlopige hechtenis, waar zijn medegedetineerden hem het leven keer op keer zuur maken.
De verdediging ziet geen ruimte voor oplegging van een TBS-maatregel. Er is onvoldoende informatie beschikbaar op basis waarvan kan worden vastgesteld aan welke gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis verdachte zou lijden. Ook aan het gevaarscriterium kan niet worden voldaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] , zijn zeven maanden oude zoon. [slachtoffer] was als baby volledig weerloos en bovendien volledig afhankelijk van verdachte aan wie op dat moment de zorg was toevertrouwd.
Een gruwelijk feit, waarbij ook zeer ernstig letsel is vastgesteld. Er was niet alleen sprake van ernstig hersenletsel, maar ook van ernstig letsel in de mond. Mondletsel dat door de deskundige ter zitting is omschreven als uitzonderlijk uitgebreid en groot. Een dusdanig uitgebreid letsel is zelfs in de literatuur, wereldwijd, niet eerder beschreven. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] (mede) aan dit letsel is overleden, is dit letsel wel diezelfde avond toegebracht door verdachte. De rechtbank rekent hem dit dan ook zwaar aan.
Namens [moeder slachtoffer] is ter zitting een schriftelijke slachtofferverklaring voorgelezen. Het leed dat is veroorzaakt, is voor haar als moeder ondraaglijk en leidt tot intens verdriet. Dagelijks heeft ze last van beelden van de bewuste avond. Beelden van bloed uit het mondje van [slachtoffer] en zijn lijfje vol met slangen. Beelden die ze nooit meer zal kunnen vergeten.
De dood van een baby brengt natuurlijk ook in de naaste omgeving veel verdriet met zich mee. Ook de maatschappij ervaart bij een dergelijk feit gevoelens van schok, verontwaardiging en verdriet.
Verdachte heeft voor dit feit geen verantwoordelijkheid genomen. Hij heeft op geen enkel moment openheid van zaken gegeven over wat zich die bewuste avond heeft afgespeeld, zodat [moeder slachtoffer] en de naaste omgeving van [slachtoffer] nog altijd in het duister tasten over hoe de laatste momenten van en voor [slachtoffer] zijn geweest.
Door GZ-psycholoog S. Labrijn en psychiater prof. Dr. J.W. Hummelen is geprobeerd persoonlijkheidsonderzoek te verrichten, maar verdachte heeft geweigerd (volledig) aan het onderzoek mee te werken. Om die reden hebben Labrijn en Hummelen geen volledig beeld van verdachte gekregen. Op basis van het justitiële dossier, het milieuonderzoek, het gesprek met verdachte, oude psychologische en psychiatrische rapporten en informatie van het penitentiair psychiatrische centrum (PPC) komen zij wel tot de volgende bevindingen.
Verdachte maakt een zwakbegaafde indruk, waarbij hij in het PPC imponeert als laaggemiddeld tot zwakbegaafd. In het verleden is herhaaldelijk zwakbegaafdheid gediagnosticeerd. Ook is er in het verleden herhaaldelijk gedacht aan een stoornis in het autismespectrum (ASS). De diagnose is echter niet gesteld. Er zijn kenmerken aanwezig bij verdachte die hierop zouden kunnen duiden. De deskundigen zijn echter van mening dat zowel naar de zwakbegaafdheid als naar ASS nader onderzoek geïndiceerd is om tot een diagnose te kunnen komen.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat ook sprake kan zijn van een reactieve hechtingstoornis door de inconsistente opvoeding van de ouders en de toegeeflijkheid van moeder, waarbij wellicht moeders verlies van haar dochtertje van tweeënhalf een rol kan hebben gespeeld. Ook hier is echter nader onderzoek geïndiceerd.
Wat betreft de persoonlijkheid van verdachte valt het Labrijn en Hummelen op dat in de hen beschikbare informatie, het milieuonderzoek en in de contacten consequent naar voren komt dat er bij verdachte sprake is van een afwijkend patroon van belevingen en gedragingen op het gebied van het interpreteren van gebeurtenissen, ten aanzien van de intensiteit, stabiliteit en adequaatheid van emoties, maar ook voor wat betreft het interpersoonlijk functioneren en impulsregulatie. In dit verband is er volgens de deskundigen sprake van een gebrekkige impulsregulatie, al dan niet het gevolg van het gegeven dat verdachte complexe of ongestructureerde situaties niet goed kan overzien. Dit roept spanning op. Tevens vinden de deskundigen dat bij verdachte chronisch sprake is van een agressieregulatieprobleem.
Daarnaast is verdachte weinig in staat tot empathie en weinig in staat zich soepel in een ander verplaatsen. In de levensloop zijn er veelvuldig aanwijzingen voor een gebrekkige gewetensontwikkeling (hij liegt, manipuleert, pest, maakt instrumenteel gebruik van anderen en is onbetrouwbaar, en hij toont geen spijt of berouw). Verdachte wordt aangemerkt als uiterst controlebehoeftig, snel prikkelbaar, agressief en structuurbehoeftig. Met structuur lijkt de prikkelbaarheid af te nemen, maar andere disfuncties blijven ook dan aanwezig. Er is sprake van chronische emotionele instabiliteit, het denken is egocentrisch en verdachte is onverantwoordelijk en onverschillig ten aanzien van de veiligheid van anderen. Verdachte heeft de neiging tot externaliseren zijn zelfbeeld is instabiel en hij is gevoelig voor afwijzing.
In het verleden is bij verdachte een gedragsstoornis vastgesteld en de genoemde disfuncties zouden volgens de deskundigen kunnen passen bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Omdat echter op dit moment niet met zekerheid gezegd kan worden dat er sprake is van zwakbegaafdheid (in combinatie met een verslavingsziekte) en/of een stoornis in het autismespectrum, kan die diagnose nu niet worden gesteld. Meerdere disfuncties zouden immers ook aan deze andere stoornissen toegeschreven kunnen worden.
Op basis van de beschreven bovenstaande stoornis(sen) in psychische functies en/of aanwezige persoonlijkheidsstoornis en het sociaal disfunctioneren, naast de vastgestelde stoornis in cannabisgebruik, kan volgens de deskundigen worden vastgesteld dat er sprake is van nog een andere ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Op basis van het beperkte onderzoek kan echter niet worden aangegeven van welke specifieke stoornis(sen) sprake is. Om die reden kunnen ook geen uitspraken worden gedaan over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Wel kan worden vastgesteld dat de disfuncties er al jarenlang zijn en deze ook ten tijde van het tenlastegelegde feit aanwezig waren.
Psycholoog Labrijn heeft daar ter zitting nog aan toegevoegd dat een en ander betekent dat ook advies kan worden gegeven over een eventuele noodzakelijke behandeling. Hiervoor ontbreekt de nodige informatie. Er is geen diagnostiek, onduidelijkheid over de intrinsieke motivatie en ook het cognitieve vermogen. Voor een dwangkader moet er sprake zijn van ernstige problematiek, recidivegevaar en disfunctioneren. Of hier in het geval van verdachte sprake van is, hebben de deskundigen niet vast kunnen stellen.
Ook de reclassering heeft onderzoek verricht naar verdachte en een rapportage opgesteld. Met de psychiater en de psycholoog is zij van mening dat de openstaande onderzoeksvragen zoals door hen beschreven eerst beantwoord dienen te worden alvorens een plan van aanpak kan worden opgesteld.
De rechtbank concludeert dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek waardoor de deskundigen ook geen uitspraken hebben kunnen doen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Kijkend naar de vastgestelde disfuncties die ook aanwezig waren ten tijde van het plegen van het feit, is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een TBS-maatregel hier niet aan de orde kan zijn. De rechtbank is bij zijn beslissing over de vraag of een TBS-maatregel moet worden opgelegd weliswaar niet gebonden aan de inhoud van rapporten en adviezen die over de persoonlijkheid van verdachte zijn uitgebracht, maar zij is van oordeel dat de beschikbare informatie over verdachte onvoldoende is om een TBS-maatregel op te kunnen leggen. Onduidelijk is immers gebleven van welke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis sprake is en ook of er wordt voldaan aan het vereiste gevaarscriterium.
De rechtbank neemt in aanmerking dat in de jurisprudentie doorgaans voor een voltooide doodslag in vergelijkbare zaken als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar wordt gehanteerd. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat er sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank ziet in de overige omstandigheden betreffende de persoon van verdachte geen aanleiding tot matiging van deze straf. De rechtbank realiseert zich dat verdachte zijn zoon heeft verloren, maar stelt daarbij tevens vast dat verdachte degene is geweest die dit heeft veroorzaakt en dat hij hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank de mate van het geweld mee dat op [slachtoffer] is uitgeoefend en meer in het bijzonder ook het ernstige letsel in de mond dat, als [slachtoffer] toen nog bij bewustzijn was, veel pijn moet hebben gedaan. Een en ander betekent dat de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 jaar passend en geboden vindt.
Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn
Bij het bepalen van de uiteindelijke strafmaat dient de rechtbank vervolgens nog te letten op het feit dat verdachte op grond van artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht heeft om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN: BD2578). Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Dat is slechts anders bij bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Voor de aanvang van de redelijke termijn dient te worden gerekend vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte dient onder meer als een dergelijke handeling te worden aangemerkt, hetgeen de rechtbank ook hier als uitgangspunt zal nemen.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachte op 28 november 2017 in verzekering is gesteld waardoor de redelijke termijn in beginsel zou verstrijken op 28 maart 2019. Op 30 januari 2020 is het eindvonnis uitgesproken. Dit betekent een bruto overschrijding van de redelijke termijn met 10 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze zaak – in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad – een korting van zes maanden moet worden toegepast.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar en 6 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7. De benadeelde partij
7.1.
De vordering van [moeder slachtoffer]
(hierna: [moeder slachtoffer] ) heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij vordert een schadevergoeding van € 40.736,-. Daarbij gaat het om € 736,- ter zake van materiële schade. De materiële schade betreft reiskosten groot € 351,- en zorgkosten groot € 385,-. Deze zorgkosten zijn gesteld als materiële component van shockschade. Ter zitting heeft de raadsvrouw van [moeder slachtoffer] verzocht de vordering ter zake zorgkosten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat die nog niet gemaakt zijn. Daarnaast vordert [moeder slachtoffer] € 40.000,- als immateriële component van shockschade.
Ter onderbouwing van de shockschade is onder andere gesteld dat [moeder slachtoffer] na de dood van [slachtoffer] heeft gehoord hoe zijn letsel moet zijn ontstaan. De beelden die daarmee in haar hoofd werden opgeroepen, zijn zo krachtig dat [moeder slachtoffer] zich bij voortduring voorstellingen maakt van zijn leed en van de enorme pijn die [slachtoffer] is aangedaan. De voorstellingen en beelden van hoe het moet zijn gegaan dringen zich op in haar hoofd en zijn zo gruwelijk dat sprake is van een keer op keer terugkomende traumatische gebeurtenis. Bovendien heeft [moeder slachtoffer] [slachtoffer] weer gezien op 25 november 2017. Zijn lichaam is dan verminkt en verkleurt kort daarna van paars naar zwart. Door confrontatie met voornoemde beelden, met de gruwelijke gevolgen van het misdrijf en door het overlijden van [slachtoffer] , heeft [moeder slachtoffer] geestelijk letsel opgelopen. Diagnostiek door behandelaar, drs. M Bolscher (GZ-psycholoog), bevestigt dat sprake is van een posttraumatische stressstoornis, zoals omschreven in de DSM-5. Een brief van Bolscher van 3 december 2019 met die inhoud is overgelegd.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om de vordering van [moeder slachtoffer] toe te wijzen tot een bedrag van € 40.351,-, vermeerderd met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Zij verzoekt de vordering ter zake van de zorgkosten niet ontvankelijk te verklaren.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt primair dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu een volledige vrijspraak is bepleit.
Subsidiair refereert de verdediging zich ten aanzien van de reiskosten. Wat betreft de gestelde shockschade ligt een diagnose PTSS volgens de verdediging in de rede. Uit het dossier blijkt echter dat [moeder slachtoffer] al langer bekend is met psychische klachten, waarvan depressiviteit een voorbeeld is. Daardoor kan volgens de verdediging geen grondig antwoord gegeven worden op de vraag in hoeverre haar psychische klachten door de onderhavige zaak worden veroorzaakt. Dat maakt dat het beoordelen van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Tot slot zou de rechtbank bij een eventuele schatting matigend moeten oordelen. De veranderingen aan het lichaam van [slachtoffer] , dagen na zijn dood, waarmee [moeder slachtoffer] is geconfronteerd, zijn namelijk niet te bestempelen als de directe gevolgen van het misdrijf. Met name het (medisch) onderzoek heeft gezorgd dat [slachtoffer] er zo uitzag.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is ten aanzien van de door [moeder slachtoffer] gevorderde reiskosten voor het bijwonen van de strafzittingsdagen van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [moeder slachtoffer] deze materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Ondanks de referte van de verdediging constateert de rechtbank echter ambtshalve dat [moeder slachtoffer] - om begrijpelijke redenen - alleen de eerste inhoudelijke zittingsdag op 9 december 2019 heeft bijgewoond. De rechtbank acht de reiskosten voor deze dag en voor 31 oktober 2019, groot € 140,40, voor toewijzing vatbaar. Voor het overige zal de materiële vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu ook de zorgkosten nog niet zijn gemaakt.
De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [moeder slachtoffer] rechtstreekse immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Het gaat daarbij om zogeheten shockschade. Dat is geestelijk letsel dat voortvloeit uit een hevige schok, die wordt teweeggebracht door het waarnemen van het misdrijf of, zoals in dit geval, de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. [moeder slachtoffer] is geconfronteerd met de gevolgen van het door verdachte op 18 november 2017 gepleegde strafbare feit tot en met het moment van overlijden van [slachtoffer] op 20 november 2017. Ook de beelden die zich daarna in haar hoofd hebben gevormd over hoe dat letsel is toegebracht zijn een gevolg van dat bewezenverklaarde feit en komen voor rekening van verdachte. Dit deel van de shockschade wordt ook niet betwist door de verdediging. Dat [moeder slachtoffer] al langer bekend was met psychische klachten doet aan het voorgaande niet af. Verdachte heeft de benadeelde partij te nemen zoals die is.
Met de verdediging is de rechtbank wel van oordeel dat de veranderingen aan [slachtoffer] lichaam die [moeder slachtoffer] heeft gezien op vrijdag 25 november 2019, evenals de daaruit voortvloeiende beelden in haar hoofd, niet zijn te bestempelen als een direct gevolg van het misdrijf. Dat vormt voor de rechtbank de eerste aanleiding om over te gaan tot matiging van het gevorderde bedrag. De andere aanleiding daartoe is dat [moeder slachtoffer] zich tot en met de inhoudelijke zitting niet heeft willen laten behandelen. Op een benadeelde partij berust echter de verplichting schadebeperkende maatregelen te nemen indien mogelijk. In die verplichting is [moeder slachtoffer] tekort geschoten.
Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank de immateriële shockschade op € 25.000,-. De vordering voor de immateriële schade zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal ook worden toegewezen. Voor de materiële schade vanaf het tijdstip van de eerste inhoudelijke zittingsdag, 9 december 2019, en voor de immateriële schade vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten vanaf 18 november 2017.
Met betrekking tot de toegewezen vorderingen zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het bedrag zal worden geïnd door het CJIB en dat als verdachte niet of niet tijdig betaalt, gijzeling kan worden toegepast als dwangmaatregel.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 jaar en 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer] van
€ 25.140,40, waarvan € 25.000,- ter zake van immateriële schade en € 140,40 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de vordering terzake de immateriële schade voor het overige wordt afgewezen;
- verklaart de benadeelde partij terzake het overige gedeelte van de vordering van de materiële schade betreft, niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [moeder slachtoffer] , € 25.140,40 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 160 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd en vermeerderd met de wettelijke rente, ten aanzien van de immateriële schade € 25.000,- berekend vanaf 18 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en ten aanzien materiële schade berekend vanaf 9 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Vliegenberg en mr. De Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 januari 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑01‑2020
Het proces-verbaal verhoor [naam 1] , pagina’s 1252 en 1253
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1279
Het proces-verbaal van verhoor [naam 2] , pagina 1269
Het proces-verbaal van verhoor [naam 3] , pagina’s 1264
Het proces-verbaal relaas, pagina 7
Ritgegevens d.d. 23 november 2017, pagina 1248
Het forensisch onderzoek, pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood, dr. J. Fronczek d.d. 25 juni 2018, pagina 126, eerste alinea
Het forensisch onderzoek, pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood, dr. J. Fronczek d.d. 25 juni 2018, pagina 126, tweede alinea
De verklaring van de deskundige dr. J. Fronczek, afgelegd op de zitting van 9 december 2019.
Het forensisch onderzoek, pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood, dr. J. Fronczek d.d. 25 juni 2018, pagina 128, tweede alinea
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 169 en 170, kopje ‘Onderzoek’
De verklaring van de deskundige dr. Nijs, afgelegd op de zitting van 9 december 2019.
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 185, eerste vijf alinea’s
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 186, tweede en derde alinea
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 186, vierde alinea
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 187, tweede alinea
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 187, laatste alinea
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 188, eerste twee alinea’s
De processen-verbaal van verhoor [naam 4] , pagina’s 917, 918, 922 en 923
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 640 en 641
Het proces-verbaal van verhoor [moeder slachtoffer] , pagina 165
Het proces-verbaal van verhoor [moeder slachtoffer] , pagina 204
Het proces-verbaal van verhoor [moeder slachtoffer] , pagina 206
Het proces-verbaal van verhoor [moeder slachtoffer] , pagina 205
Het proces-verbaal van verhoor [moeder slachtoffer] , pagina 206
De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 9 december 2019
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 137
Het proces-verbaal van verhoor [moeder slachtoffer] , pagina 217
Het forensisch onderzoek, proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 29, vierde alinea
Het forensisch onderzoek, proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 29, laatste alinea en pagina 30
Het forensisch onderzoek, proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 30, eerste alinea
Plattegrond appartement, bijlage pagina 198 en forensisch onderzoek, proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 24 en 25
Het forensisch onderzoek, pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood, dr. J. Fronczek d.d. 25 juni 2018, pagina 124, punt 8
Het forensisch onderzoek, pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood, dr. J. Fronczek d.d. 25 juni 2018, pagina 124, punt 9, pagina 125, punt 11 en pagina 126, tweede alinea
Het forensisch onderzoek, pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood, dr. J. Fronczek d.d. 25 juni 2018, pagina 127, zesde alinea
De verklaring van de deskundige dr. J. Fronczek, afgelegd op de zitting van 9 december 2019.
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 192, kopje ‘Medische bevindingen’
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 192 en 193, kopje ‘Beoordeling lage lichaamstemperatuur in dit geval’
De verklaring van de deskundige dr. H.G.T. Nijs, afgelegd op de zitting van 9 december 2019.
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 188, zesde alinea
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 190, tweede alinea
Het forensisch onderzoek, forensisch pediatrisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een 7 maanden oude jongen, dr. H.G.T. Nijs, pagina 190, vijfde alinea
Het proces-verbaal van verhoor [buschauffeur] , pagina’s 390 en 391
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 383.
Het forensisch onderzoek, proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 29, vierde alinea
Het forensisch onderzoek, rapport onderzoek naar biologisch sporen en DNA-onderzoek, pagina 113