Rb. Overijssel, 13-02-2020, nr. 08-910014-16 (P)
ECLI:NL:RBOVE:2020:582, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
13-02-2020
- Zaaknummer
08-910014-16 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2020:582, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 13‑02‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:7542, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
EeR 2020, afl. 2, p. 77
Uitspraak 13‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Een 38-jarige man die zijn eigen dochtertje van bijna negen maanden oud doodde is door de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. De man heeft op 20 februari 2016 in Hengelo met opzet zoveel letsel veroorzaakt dat de baby een dag later overleed.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-910014-16 (P)
Datum vonnis: 13 februari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 mei 2016, 28 juni 2016, 1 september 2016, 28 maart 2017, 7 mei 2019, 20 januari 2020 en 21 januari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M. ter Braak en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T. Seker, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging op 20 januari 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2015) heftig heeft geschud, dat hij met kracht tegen haar hoofd heeft geslagen, gestoten of gedrukt, met kracht haar hoofd tegen een hard voorwerp of oppervlak heeft geslagen, danwel haar boven zijn hoofd heeft vastgehouden en vervolgens met kracht van zich af heeft gegooid, of ander geweld heeft gebruikt waardoor bij [slachtoffer] hersenletsel is ontstaan, ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 21 februari 2016 is overleden.
Primair is dit ten laste gelegd als een doodslag, subsidiair als een zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend, meer subsidiair als een mishandeling de dood ten gevolge hebbend en meest subsidiair als dood door schuld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 te Hengelo (O.), althans in Nederland opzettelijk zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2015) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk [slachtoffer] (een of meermalen)
- heftig geschud en/of
- met kracht tegen haar hoofd geslagen en/of gestoten en/of gedrukt en/of met kracht haar hoofd tegen een hard voorwerp en/of tegen een hard oppervlak aan geslagen en/of
- haar boven zijn hoofd vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht van zich af gegooid en/of
- ander (mechanisch)geweld toegepast, (in elk geval) een of meer (andere) (gewelddadige)
handeling(en) verricht en/of aangewend waardoor bij [slachtoffer] een of meer bloedingen en/of
zwellingen en/of beschadigingen in de hersenen, althans schedelhersenletsel, is/zijn ontstaan
ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 21 februari 2016 is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 20 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 te Hengelo (O.) althans in
Nederland aan zijn kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2015) opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel, te weten een of meer bloedingen en/of zwellingen in de hersenen, althans
schedelhersenletsel heeft toegebracht, immers heeft verdachte (telkens) [slachtoffer] (een of
meermalen)
- heftig geschud en/of
- met kracht tegen haar hoofd geslagen en/of gestoten en/of gedrukt en/of met kracht haar hoofd tegen een hard voorwerp en/of tegen een hard oppervlak aan geslagen en/of
- haar boven zijn hoofd vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht van zich af gegooid en/of ander (mechanisch)geweld toegepast, (in elk geval) een of meer (andere) (gewelddadige) handeling(en) verricht en/of aangewend ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 21 februari 2016 is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 te Hengelo (O.) althans in Nederland opzettelijk heeft mishandeld zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2015), immers heeft verdachte (telkens) [slachtoffer] (een of meermalen)
- heftig geschud en/of
- met kracht tegen haar hoofd geslagen en/of gestoten en/of gedrukt en/of met kracht haar hoofd tegen een hard voorwerp en/of tegen een hard oppervlak aan geslagen en/of
- haar boven zijn hoofd vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht van zich af gegooid en/of
-ander (mechanisch) geweld toegepast, (in elk geval) een of meer (andere) (gewelddadige)
handeling(en) verricht en/of aangewend ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 21 februari 2016 is overleden;
ALTHANS, voor zover het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen
MEEST SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 te Hengelo (O.) althans in Nederland grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (telkens)zijn dochter [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2015) (een of meermalen)
- heftig heeft geschud en/of
-met kracht tegen haar hoofd heeft geslagen en/of gestoten en/of gedrukt en/of met kracht haar hoold tegen een hard voorwerp en/of tegen een hard oppervlak aan heeft geslagen en/of
- haar boven zijn hoofd heeft vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht van zich af heeft
gegooid en/of
- haar boven zijn hoofd heeft vastgehouden en/of (vervolgens) achteruit is gelopen zonder daarbij voldoende in de gaten te houden waar hij liep en/of (vervolgens) gestruikeld is en/of (vervolgens) is gevallen en/of [slachtoffer] (vervolgens) heeft laten vallen en/of [slachtoffer] onvoldoende stevig vast heeft gehouden waardoor zij is komen te vallen en/of
-ander (mechanisch)geweld heeft toegepast, (in elk geval) een of meer (andere) (gewelddadige) handeling(en) heeft verricht en/of aangewend waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een of meer bloedingen en/of zwellingen en/of beschadigingen in de hersenen, althans schedelhersenletsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen en heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd.
Het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel, bestaande uit verschillende hematomen in het gezicht en aan het achterhoofd, fracturen rond het linker kniegewricht, bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, bloederige zachte hersenvliezen, bloeduitstortingen rond de oogzenuwen en een zeer sterke hersenzwelling, is ontstaan ten tijde van een incident op 20 februari 2016. Al deze letsels bij elkaar maken volgens de officier van justitie dat sprake is van een niet accidentele toedracht, oftewel toegebracht letsel. Als gevolg van dit letsel kon [slachtoffer] , onmiddellijk na het ontstaan ervan, niet meer normaal functioneren. De officier van justitie stelt vast dat de verandering in het functioneren van [slachtoffer] plaatsvond in het bijzijn van verdachte, nu [slachtoffer] volgens verdachte eerst normaal functioneerde en na de val niet meer aanspreekbaar was, niet reageerde terwijl haar ogen waren weggedraaid.
De officier van justitie heeft op grond van het dossier en de verklaringen van verdachte vier scenario’s geschetst als mogelijke doodsoorzaken, te weten een medische oorzaak, letsel dat is ontstaan in het ziekenhuis of de val zoals door verdachte beschreven of een impacttrauma al dan niet combinatie met een heftig schudincident.
Het scenario dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een medische oorzaak sluit de officier van justitie uit. Redengevend hiervoor acht de officier van justitie dat de deskundige
V. Soerdjbalie-Maikoe, patholoog-anatoom bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), en de deskundige W.A. Karst, forensisch arts KNMG bij het NFI, medische oorzaken voor het letsel van [slachtoffer] hebben beoordeeld en hebben uitgesloten, alsook dat medische oorzaken de axonale schade in de hersenen van [slachtoffer] en ook de kneuzingen in haar kleine hersenen niet kunnen verklaren, nu voor dergelijk letsel sprake moet zijn geweest van krachten van buitenaf.
De door D. Spendlove MD – op verzoek van de verdediging benoemd als deskundige voor het uitbrengen van een contra-expertise – genoemde mogelijke medische oorzaken voor het ontstaan van het letsel, zijn door de deskundigen Soerdjbalie-Maikoe en Karst uitgesloten. De officier van justitie gaat uit van de conclusies van Soerdjbalie-Maikoe en Karst nu zij, in tegenstelling tot Spendlove, tevens klinisch arts zijn en derhalve medische oorzaken kunnen beoordelen.
Het scenario dat het letsel van [slachtoffer] is ontstaan in het ziekenhuis acht de officier van justitie niet aannemelijk, nu Spendlove deze als hypothese aangedragen mogelijkheid in zijn rapport niet nader heeft uitgewerkt en omdat in dit scenario voorbijgegaan wordt aan het gegeven dat [slachtoffer] op het moment van de 112-melding door de ouders al niet meer reageerde terwijl haar ogen waren weggedraaid en dat de ambulancemedewerkers al spraken van een zeer ziek kind en dat uit de bij aankomst in het ziekenhuis gemaakte scan al bloedingen in de hersenen bleken.
Het scenario dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van de val zoals door verdachte is beschreven acht de officier van justitie evenmin aannemelijk. Zij heeft hiertoe betoogd dat Soerdjbalie-Maikoe zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de verklaring van verdachte over hetgeen op 20 februari met [slachtoffer] is gebeurd noch het incident zoals dat uit de beelden van de reconstructie blijkt, de schade in de hersenen kan verklaren. Karst concludeert dat dit scenario het letsel van [slachtoffer] alleen kan verklaren wanneer er sprake is geweest van impact tegen de kastdeur (althans een hard oppervlak) met krachten die een val van 150 cm hoogte zeer duidelijk hebben overstegen. De krachten moeten in dat geval vergelijkbaar zijn met krachten van die optreden bij een val van meerdere verdiepingen hoogte, waarbij [slachtoffer] niet alleen uit de armen van vader moet zijn gevallen maar ook veel extra snelheid moet hebben meegekregen door als het ware gelanceerd te worden.
De officier van justitie stelt, conform het onderzoek van de deskundige in de bewegingswetenschappen, dr. Otten, dat de krachten die nodig zijn voor een hersenbloeding gelijk zijn aan krachten van een schedelbreuk, die bij een baby van negen maanden gemiddeld 630 (Newton) zal bedragen, als ook dat slechts in 2% van de gevallen er bij een waarde van 260 (Newton) een hersenbloeding zal ontstaan. De bij een val direct op de vloer vrijgekomen krachten liggen in de meeste gevallen zelfs onder de 260 (Newton). In de gevallen waarbij [slachtoffer] eerst tegen de kast is terechtgekomen zijn geen enkele keer de krachten bereikt benodigd voor het ontstaan van een hersenbloeding. De officier van justitie stelt dat het percentage van 2% zo gering is dat dit kan worden weggeschreven als een onaannemelijk scenario, ook omdat bij [slachtoffer] tevens de ankervenen zijn gescheurd en zij bloedingen rond haar ogen had, welk letsel juist wijst op zeer grote krachten.
De officier van justitie voert aan dat het onmogelijk is om met de handelingen en de val zoals door verdachte omschreven het hersenletsel bij [slachtoffer] te veroorzaken en dat, als deze krachten daarbij wel zouden kunnen zijn vrijgekomen, sprake moet zijn geweest van het weggooien van [slachtoffer] .
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat sprake is van het vierde scenario en dat [slachtoffer] is overleden aan impacttrauma en/of schudden, waarbij de toegepaste krachten gelijk staan aan een val van meerdere verdiepingen. De officier van justitie voert hiertoe aan dat het gedrag van verdachte na het gebeuren niet past bij het scenario zoals hij zelf schetst, te weten dat er een noodlottig ongeval is geweest. Zo heeft verdachte, terwijl hij wist dat hij 112 moest bellen als het slecht ging met [slachtoffer] , nagelaten het alarmnummer te bellen met wisselende verklaringen over zijn motieven daarvoor. Ook heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat [slachtoffer] een epileptische aanval had en heeft hij zelfs na herhaaldelijk vragen van de artsen naar de oorzaak van het letsel, gezwegen over de val, terwijl hij daarnaast weloverwogen bezig was met het instrueren van verschillende personen ten behoeve van zijn tijdlijn. De officier van justitie stelt dat alleen bij het volgen van dit vierde scenario al het letsel dat bij [slachtoffer] is aangetroffen kan worden verklaard.
De officier van justitie voert vervolgens aan dat verdachte opzet op de dood van [slachtoffer] ontkent en dat het opzet moet worden afgeleid uit de handelingen. Verdachte heeft [slachtoffer] mogelijk van zich afgegooid met een kracht en snelheid gelijk aan de krachten die passen bij een val van meerdere verdiepingen. [slachtoffer] was een kwetsbare baby en als verdachte haar heeft gegooid moet dit met substantiële kracht zijn gebeurd. Dit geldt volgens de officier van justitie ook voor het scenario zoals verdachte dit schetst. De officier van justitie betoogt dat het dan niet anders kan dan dat deze handelingen naar de uiterlijke verschijningsvorm voor een ieder kenbaar zozeer waren gericht op de dood dat verdachte de kans daarop heeft aanvaard. Ofwel verdachte heeft [slachtoffer] geschud en daarbij of daarnaast [slachtoffer] tegen een hard voorwerp heeft geslagen of gestoten, met zo veel kracht dat daardoor de kneuzing in de hersenen is ontstaan, bij welke handelingen verdachte ook opzet op de dood heeft gehad.
De officier van justitie gaat uit van heel hard en lang schudden in combinatie met een fors impacttrauma en stelt zich op het standpunt dat de handelingen van verdachte zo zeer zijn gericht op de dood dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen de dood van [slachtoffer] zou veroorzaken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat het eerdere onterechte vermoeden van kindermishandeling en de bemoeienis van Veilig Thuis Twente binnen het gezin sinds de zomer van 2015 bij verdachte dusdanig veel angst en schaamte heeft teweeggebracht dat verdachte aanvankelijk een andere, onware verklaring heeft afgelegd over de gebeurtenis met [slachtoffer] op 20 februari 2016, te weten dat [slachtoffer] een epileptische aanval had en dat hij haar mogelijk te hard heeft geschud om haar uit haar aanval te krijgen. De angst en de paniek kwamen voort uit de gedachte dat de jeugdhulpverlening zou ontdekken dat hij en [moeder slachtoffer] zich niet aan het veiligheidsplan hadden gehouden en zij daarmee in de problemen zouden komen, maar hij was ook bang dat, als de ware toedracht bekend zou worden, [moeder slachtoffer] en de familie hem zijn stunteligheid en de fatale gevolgen daarvan voor [slachtoffer] niet zouden vergeven.
Om zijn onware verklaring kracht bij te zetten heeft verdachte onder meer aan buurvrouw [buurvrouw] en zijn partner [moeder slachtoffer] instructies gegeven om de schijn te wekken dat het veiligheidsplan is nageleefd. De raadsman voert aan dat het verdachte twee dagen heeft gekost om de realiteit onder ogen te kunnen zien en uit de schijnwerkelijkheid te komen die hij zichzelf en anderen heeft voorgehouden en waarvan verdachte veel spijt heeft. Het moment waarop verdachte niet langer de waarheid verborgen kon houden kwam onverwacht en spontaan tijdens zijn verhoor in de avond van 25 februari 2016.
Vanaf dat moment heeft verdachte volledige openheid van zaken gegeven en heeft hij consequent verklaard over het noodlottig ongeluk met [slachtoffer] tijdens het ‘vliegtuigje’ spelen, waarbij hij achteruitlopend over de drempel van zijn slaapkamer struikelde en ten val kwam, tijdens welke val [slachtoffer] uit zijn handen vloog en op de grond viel tussen de kast en de andere zijde van het ouderlijke bed. De raadsman acht het opvallend dat verdachte in zijn latere verklaringen omtrent de toedracht, de val niet ontkent en verklaart dat hij bij [slachtoffer] handelingen heeft verricht om haar te stabiliseren in de vorm van schudden, waarbij verdachte heeft opgemerkt dat het schudden slechts drie of vier schudbewegingen betrof terwijl hij het hoofdje van [slachtoffer] met zijn handen heeft ondersteund. Verdachte heeft verklaard dat hij weet dat je een kind niet helemaal door elkaar moet schudden omdat een kind daar niet tegen kan.
De raadsman betoogt dat het dossier meer dan voldoende aanknopingspunten en ontlastend bewijs biedt om niet aan de verklaring van verdachte te twijfelen, zoals medische verklaringen en rapportages, waaronder die van Spendlove, die de conclusies van belastende rapportages van het NFI weerleggen. In de over verdachte uitgebrachte triple-rapportages zijn geen contra-indicaties te vinden voor de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over het ongeluk. Ook de inhoud van de tapgesprekken en de OVC-gesprekken acht de raadsman sterk ontlastend bewijs, nu deze verklaringen van verdachte, afgelegd tegenover verschillende personen in een voor verdachte ogenschijnlijk besloten setting zonder enig vermoeden dat deze gesprekken werden opgenomen, niet anders zijn dan de verklaring over de val zoals afgelegd bij de politie. Er zijn geen stoornissen vastgesteld die een indicatie vormen dat verdachte tot zoiets gewelddadigs in staat is. De forensische milieurapportage wijst uit dat verdachte een normale, doorsnee man is die door familie wordt omschreven als een over het algemeen rustige, correcte en enigszins onopvallende persoon die niet voor problemen zorgt. De raadsman noemt de gediagnosticeerde lichte autisme spectrumstoornis, geclassificeerd als PDD-NOS met narcistische trekken, als verklaring voor de soms wat ongenuanceerde en harde uitspraken van verdachte die anderen als vreemd of ongepast ervaren.
De raadsman voert aan dat bij een ziekenhuisopname van [slachtoffer] onterecht de verdenking van kindermishandeling ontstond. Vanwege positieve signalen en het goed functioneren van de ouders in de zorg voor [slachtoffer] was de hulpverlening doende de monitorfunctie af te sluiten. Voorts stelt de raadsman dat aan de arts van het consultatiebureau nooit lichamelijk letsel of andere bijzonderheden zijn opgevallen met betrekking tot omgang, opvoeding en verzorging.
De raadsman stelt voorts dat er volgens dr. Otten een kans is van 2% dat het letsel van [slachtoffer] aan het hoofd is veroorzaakt door een val in die ruimte op die plaats en dat er een nog kleinere kans is van minder dan 2% dat een botsing met de kast het waargenomen letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt en dat op basis van deze kans niet kan worden gezegd dat de verklaring van verdachte omtrent de toedracht onjuist is. Volgens de raadsman blijkt niet uit het dossier dat bij deze kansberekening rekening is gehouden met de lichamelijke klachten en bijzondere lichamelijke kwetsbaarheid van [slachtoffer] .
Voorts stelt de raadsman zich op het standpunt dat zowel de conclusies van de aan het NFI verbonden deskundigen, als de conclusie van Spendlove passen in de verklaring van verdachte over de val nu die conclusies er in essentie op neer komen dat de letsels bij [slachtoffer] het gevolg moeten zijn geweest van een impact, al dan niet in combinatie met schudden, waarbij Spendlove benadrukt dat ziekteoorzaken niet zijn uitgesloten.
De raadsman betoogt dat er gelet op de genoemde ontlastende bewijsmiddelen, met daarbij de volhardende en in detail en essentie consequente verklaringen van verdachte, niet voldoende wettig bewijs aanwezig is. Evenmin kunnen zij leiden tot de overtuiging dat de ten laste gelegde opzetdelicten en de in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedragingen, maar ook het culpoze delict, door verdachte zijn begaan. Bovendien bestaan er te veel onzekerheden omtrent de medische toestand van [slachtoffer] in de dagen voorafgaande aan haar overlijden, zodat niet kan worden gezegd dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is geweest van de handelingen die verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair zijn tenlastegelegd.
Ten aanzien van het verwijt van dood door schuld betoogt de raadsman dat aan de causaliteitsvraag niet wordt toegekomen omdat de eerst te beantwoorden vraag bij culpoze delicten, de schending van een zorgvuldigheidsnorm, niet bevestigend kan worden beantwoord.
De raadsman concludeert op grond van het vorenstaande tot integrale vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] , die toen bijna negen maanden oud was, is op 21 februari 2016 om twee minuten voor middernacht in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) overleden. Een dag eerder is [slachtoffer] per ambulance binnen gebracht in het Medisch Spectrum Twente (MST) in Enschede. Bij aankomst was zij diep comateus. Omdat haar situatie verslechterde, is [slachtoffer] per spoedtransport overgebracht naar de Kinder Intensive Care van het UMCG in Groningen.
In de middag van 21 februari 2016 is [slachtoffer] hersendood verklaard. Nadat om 23.50 uur de beademing was gestopt, werd om 23.58 uur bij [slachtoffer] geen hartactie meer waargenomen.
De rechtbank zal zich eerst buigen over de vraag wat de oorzaak voor het overlijden van [slachtoffer] is geweest. Daarna zal de rechtbank de vraag beantwoorden of en zo ja, in welke mate sprake is van betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] . Daartoe dient allereerst te worden vastgesteld welke letsels bij [slachtoffer] zijn aangetroffen en waaraan is zij overleden.
4.3.1
Welke letsels zijn bij [slachtoffer] aangetroffen en waaraan is zij overleden?
Na aankomst van [slachtoffer] in het MST is er een CT-scan van het hoofd van [slachtoffer] gemaakt. De radiologische beelden zijn later door kinderradioloog prof. dr. Van Rijn (her)beoordeeld. Op de CT-scan van het hoofd van [slachtoffer] van 19.12 uur heeft Van Rijn geconstateerd dat grijze en witte stof in de hersenen niet meer te onderscheiden zijn, als teken van ernstige hersenschade door zuurstofgebrek. Ook is er een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies langs de gehele buitenzijde aan de linkerkant en deels aan de rechterkant, doorlopend langs het scheidingsvlies tussen beide hersenhelften en mogelijk ook op het scheidingsvlies tussen grote en kleine hersenen. Uit de CT-scan van 20.33 uur diezelfde avond blijkt een “feitelijk ongewijzigd beeld” met uitgebreide hersenschade door zuurstofgebrek. De MRI-scan van21 februari 2016 die is gemaakt in het UMCG bevestigt de aanwezigheid van de bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies (links meer dan rechts) en toont uitgebreid hersenweefselversterf door zuurstofgebrek.
De schouwarts drs. J.E. Keizer, arts maatschappij en gezondheid, concludeert in het schouwverslag dat [slachtoffer] , nadat om 23.58 uur geen hartactie meer is waargenomen, op21 februari 2016 is overleden en dat bij [slachtoffer] sprake is van niet natuurlijk overlijden door hersenzwelling en hersenbloeding links, veroorzaakt door factoren van buitenaf.
Arts en patholoog bij het NFI, A. Maes, heeft op 23 februari 2016 een gerechtelijke sectie uitgevoerd op het lichaam van [slachtoffer] . Er waren als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend geweld onderhuidse bloeduitstortingen aan het voorhoofd, aan de wangen, op de kin en op het achterhoofd. De bloeduitstortingen aan de wangen en kin kunnen zijn ontstaan tijdens reanimatiehandelingen. De bloeduitstortingen aan het voorhoofd en aan het achterhoofd passen niet zonder meer bij medische handelingen. Er waren als gevolg van herhaald bij leven opgelopen uitwendig inwerkend geweld op het hoofd/de schedel bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies (subdurale hematomen), bloederige zachte hersenvliezen, bloeduitstortingen rondom de oogzenuwen en zeer sterke hersenzwelling. De schedelhersenletsels passen bij acceleratie/deceleratie/impact trauma (heftig schudden/impact) van het hoofd/de schedel. De hersenafwijkingen verklaren het overlijden zondermeer op grond van functieverlies van de hersenen.
Bij neuropathologisch onderzoek van de hersenen werden onder andere een recente traumatische subarachnoïdale bloeding (bloeding in de zachte hersenvliezen), tekenen van recent opgetreden uitgebreide diffuse traumatische axonale beschadigingen (zenuwvezels) en contusiehaarden (kneuzingshaarden) in beide hersenhelften waargenomen.
Als gevolg van een recent incident van acceleratie/deceleratie/impact trauma van het hoofd was re-bleeding met een subduraal hematoom opgetreden, bloedingen onder de zachte hersenvliezen, kneuzingshaarden in de kleine hersenen, diffuse axonale schade en bloedingen in de netvliezen van de ogen. Mogelijk waren tegelijkertijd door geweldsinwerkingen op het linkerbeen metafysaire fracturen in zowel het bovenbeen als het onderbeen ontstaan zoals die kunnen optreden bij heftig schudden van een baby.
Maes concludeert dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen ernstige schedelhersenletsels.
Karst heeft ter zitting van 20 januari 2020 verklaard dat de term re-bleeding wordt gebruikt voor een bloeding op dezelfde plaats als waar eerder een bloeding is opgetreden.
Ter zitting heeft Soerdjbalie-Maikoe toegelicht dat met name de contusies in de beide helften van de kleine hersenen en de uitgebreide diffuse axonale beschadigingen tot het overlijden van [slachtoffer] hebben geleid. Karst heeft desgevraagd verklaard dat hij dat standpunt deelt.
- tussenconclusie rechtbank
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er bij [slachtoffer] sprake was van de volgende letsels: bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, bloederige zachte hersenvliezen, een bloeding in de zachte hersenvliezen, uitgebreide diffuse traumatische axonale beschadigingen (door Karst aangeduid als schade aan de zenuwuitlopers), zeer sterke hersenzwelling, bloedingen in de netvliezen van beide ogen, kneuzingshaarden in beide kleine hersenhelften en fracturen in het onder- en bovenbeen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] ten gevolge van verwikkelingen van het hiervoor uiteengezette schedelhersenletsel, waarbij met name de contusies in beide helften van de kleine hersenen en de uitgebreide diffuse axonale beschadigingen van belang zijn, op21 februari 2016 in het UMCG te Groningen is overleden.
4.3.2
Wat is de oorzaak van het letsel?
De volgende vraag is of de medische bevindingen het gevolg zijn van een ziekte/medische oorzaak, een geboortetrauma of een trauma na de geboorte (accidenteel of niet-accidenteel).
- de bevindingen van de deskundigen ten aanzien van de verschillende letsels
De schouwarts Keizer heeft, omwille van het strafrechtelijk onderzoek, met terughoudendheid een louter uitwendige lijkschouw verricht. Hij rapporteert dat de bevindingen van het ziekenhuis passen bij een niet-accidentele oorzaak. Het klinisch vastgestelde letsel kan passen bij het manueel heen en weer schudden van het kind.
Volgens Maes is [slachtoffer] overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen ernstige schedelhersenletsels, hiervoor reeds uiteengezet, ontstaan door acceleratie/deceleratie/impact trauma.
Karst heeft de beschikbare medische gegevens en relevante processen-verbaal bestudeerd en heeft zijn bevindingen in een medisch forensisch onderzoek eerst afzonderlijk en vervolgens in onderlinge samenhang besproken. De rechtbank zal zijn bevindingen ook als zodanig weergeven.
Hersenletsel
Karst heeft beschreven dat na de opname in het ziekenhuis op 20 februari 2016 op CT-scans en een MRI-scan van het hoofd ernstig hersenletsel is gezien. De hersenen waren fors gezwollen met toenemende tekenen van hersenweefselversterf door doorgemaakt zuurstoftekort. Bij de gerechtelijke sectie en bij aanvullend neuropathologisch onderzoek is gebleken van onder meer ernstig gezwollen en weke hersenen met uitgebreide schade aan de zenuwuitlopers en recente kneuzingen van de kleine hersenen.
Karst concludeert dat het geconstateerde hersenletsel (de schade aan de zenuwuitlopers
en de kneuzing in de kleine hersenen) zeer veel waarschijnlijker is bij accidentele of
niet-accidentele substantiële krachten dan bij een medische oorzaak.
Bloeduitstorting onder het harde hersenvlies
Op 20 en 21 februari 2016 werd op CT-scans en een MRI-scan langs beide hersenhelften een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies gezien. Dit werd bij de gerechtelijke sectie en bij aanvullend neuropathologisch onderzoek bevestigd. Karst stelt dat bloedingen onder het harde hersenvlies ontstaan als de zogenaamde ankervenen of brugvenen (af)scheuren. De ankervenen, die het bloed afvoeren dat de hersenen van zuurstof en voedingsstoffen heeft voorzien, kunnen (af)scheuren als de schedel en de hersenen ten opzichte van elkaar bewegen, of als de ankervenen worden opgerekt door verplaatsing van hersendelen. Zo kunnen de ankervenen scheuren als sprake is van herhaalde voor-achterwaartse (en waarschijnlijk ook andere, bijvoorbeeld rotatoire) bewegingen van het hoofd. Een dergelijk mechanisme kan optreden bij heftig repeterend acceleratie-/deceleratie trauma (zoals bij een schudincident) of bij forse impact (botsend geweld op of tegen het hoofd), of bij de combinatie van beide. Hierbij is veel kracht nodig. Krachten die ontstaan bij vallen van beperkte hoogte (1 tot 2 meter) en bij gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen, en daarmee ook bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, zijn onvoldoende voor het veroorzaken van een bloeding onder het harde hersenvlies.
Karst concludeert dat de bij [slachtoffer] aangetroffen bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies in februari 2016 afzonderlijk bezien veel waarschijnlijker zijn bij een zeer fors
contact- of impacttrauma, bij een heftig schudincident (repeterend acceleratie-/deceleratie trauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een medische oorzaak en/of de geboorte en/of een val van beperkte hoogte en/of normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen.
Oogheelkundige bevindingen
In beide ogen was sprake van uitgebreide netvliesbloedingen. De bloedingen zaten in alle lagen van de netvliezen, waarbij tevens plooien in de netvliezen werden gezien en bloedingen aan de buitenzijde van de oogbol en langs de oogzenuw. Omdat er geen ijzerpigment werd aangetroffen bij specifieke histopathologische kleuringen, kan worden geconcludeerd dat het verse bloedingen waren. Fysieke krachten die door acceleratie (versnelling) en deceleratie (vertraging) ontstaan zoals door een heftig schudincident of door forse impact op of tegen het hoofd, leiden geregeld tot netvliesbloedingen. Een toenemende uitgebreidheid – in meer netvlieslagen en verspreid over het gehele netvlies – is daarbij in toenemende mate correlerend met een niet-accidentele oorzaak.
Karst heeft geen medische oorzaken gevonden voor de netvliesbloedingen. De aangetroffen uitgebreide bloedingen zijn passend bij een heftig schudincident, forse impact op of tegen het hoofd of een combinatie van beide. Geringere krachten zoals een val vanaf kleine hoogte zoals een commode zijn niet passend bij de uitgebreidheid van deze netvliesbloedingen.
Karst concludeert dat de uitgebreide netvliesbloedingen in combinatie met de geconstateerde plooien in het netvlies en de bloeduitstortingen aan de buitenzijde van de oogbollen en de oogzenuw zeer veel waarschijnlijker zijn bij een contacttrauma, bij schudden (acceleratie-/deceleratietrauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een accidenteel trauma of medische aandoening.
Uitwendig zichtbaar letsel
Bij de ziekenhuisopname juist voor het overlijden van [slachtoffer] is een blauwe plek midden op het hoofd gezien. Naast deze blauwe plek werden bij sectie kleinere blauwe plekken gezien aan de wangen, aan de kin, rechtsachter aan het hoofd en aan de binnenzijde van de lippen, onderhuidse bloeduitstortingen ontstaan door een stomp botsende en/of samendrukkende krachtsinwerking. Het is niet uit te sluiten dat de onderhuidse bloeduitstortingen aan de lippen verband houden met de medische ingreep van het inbrengen van de beademingsbuis.
Karst concludeert dat de uitwendige letsels die juist voor en na het overlijden van [slachtoffer] zijn vastgesteld, afzonderlijk bezien ongeveer even waarschijnlijk zijn bij een accidentele toedracht als bij een niet-accidentele toedracht. De onderhuidse bloedingen aan de wangen acht Karst waarschijnlijker bij een niet-accidentele toedracht dan bij een accidentele toedracht.
Botbreuken
Uit radiologisch onderzoek aan de botten van het linkerbeen van [slachtoffer] blijkt de aanwezigheid van een breuk aan het uiteinde van het linker bovenbeensbot aan de zijde van de knie. Van Rijn beschrijft de breuk als in de metafyse, maar geen metafysaire hoekfractuur. Deze breuk werd, net als een niet door Van Rijn beschreven breuk van het linker scheenbeen, eveneens aan het uiteinde aan de zijde van de knie, bevestigd met microscopisch onderzoek. De breuken waren, gezien rode bloedcellen en ontstekingscellen in de breukvlakken, relatief vers op het moment van overlijden.
Karst concludeert dat hoewel [slachtoffer] nog niet mobiel was, een accidentele toedracht mogelijk is als sprake is geweest van krachten die vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld ongevallen in speeltuinen die tot breuken van het been leiden. Als sprake is geweest van een voorval met vader met een val achterover over de drempel, dan zou het vastgrijpen van een been of het ongelukkig terecht komen tegen een kast en/of de grond een plausibele verklaring kunnen vormen voor deze breuk.
De combinatie van bevindingen
Bij [slachtoffer] zijn onder meer zeer ernstig, fataal verlopen hersenletsel, bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, uitgebreide netvliesbloedingen, onderhuidse bloeduitstortingen aan het hoofd en botbreuken in het linker been geconstateerd.
De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, die op zichzelf niet tot letsel van de hersenen leidt, vormt een aanwijzing voor het ontstaansmechanisme van het hersenletsel. Het hersenletsel zelf is, gezien de neuropathologische bevindingen, traumatisch van aard. Dat wil zeggen dat het hersenletsel het gevolg is geweest van forse krachten van buitenaf.
De combinatie van bevindingen is passend bij toegebracht hersenletsel door heftig schudden (acceleratie/deceleratie), door forse impact of door de combinatie van beide. De kneuzing in de kleine hersenen wijst op in elk geval forse impact als oorzaak, waarbij het uitwendig letsel aan het hoofd – specifiek het voorhoofd, of rechtsachter aan het hoofd – een aanwijzing is voor de plaats van de impact.
Karst concludeert dat de combinatie van letselbevindingen bij [slachtoffer] zeer veel waarschijnlijker is bij forse impact tegen het hoofd, al dan niet in combinatie met een heftig schudincident, dan bij een eenvoudige val tot 150 cm hoogte, bij een medische aandoening, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen en/of bij de geboorte.
- de mogelijkheid van een medische oorzaak of een geboortetrauma
Er zijn volgens Karst geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren. De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [slachtoffer] , bij gebruikelijke verzorgingshandelingen, of bij de bevalling. De genetische afwijking die bij [slachtoffer] is vastgesteld (het 22q11-deletie syndroom), die zich onder meer uitte in aanlegstoornissen van het hart waaraan [slachtoffer] vrij snel na de geboorte werd geopereerd, kan de als traumatisch beoordeelde hersenschade niet verklaren.
Patholoog-anatoom Maes sluit in haar rapportage ziekelijke oorzaken en/of bijdragen aan het overlijden van [slachtoffer] uit. Maes concludeert dat aan het hart operatieveranderingen waren, doch geen aanwijzingen dat ziekelijke veranderingen in het geopereerde hart aan het overlijden hebben bijgedragen. Het verrichte microbiologische en biochemische onderzoek leverde volgens Maes geen aanwijzingen op voor infectieziekten en/of stofwisselingsziekten van betekenis voor het intreden van de dood.
Ter zitting is door Soerdjbalie-Maikoe benadrukt dat voor de medische oorzaken, zoals deze door Spendlove in zijn rapport als mogelijke oorzaken van het opgetreden letsel zijn gesuggereerd, geen aanwijzingen zijn gevonden. Soerdjbalie-Maikoe zijn noch uit haar eigen praktijk, noch uit de wetenschap en de literatuur gevallen bekend waarin de traumatische letsels, zoals de kneuzingen in de kleine hersenen, zoals bij [slachtoffer] geconstateerd, door een medische oorzaak konden worden verklaard. De oorzaak voor dergelijk letsel wordt steeds gevonden in fors impacttrauma. Ter zitting heeft Karst deze bevindingen bevestigd.
Ook overigens is uit het dossier niet gebleken van een specifiek aan te wijzen lichamelijke of medische oorzaak voor het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer] .
- de bevindingen van Spendlove
De rechtbank overweegt voorts dat de uitgebreid wetenschappelijk onderbouwde bevindingen van Karst en Maes op vrijwel alle essentiële onderdelen worden ondersteund door die van andere rapporteurs, waaronder Soerdjbalie-Maikoe.
Deze rapporteurs concluderen tot trauma als verklaring voor het acute letsel bij [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de door de verdediging als deskundige ingeschakelde Spendlove de conclusies van de andere deskundigen in zijn rapportage niet weerlegd. Hetgeen Spendlove in zijn rapportage naar voren heeft gebracht, is vooral hypothetisch van aard en niet of nauwelijks voorzien van wetenschappelijke onderbouwing. Voorts zijn voor de door Spendlove als mogelijke oorzaken voor het intreden van de dood van [slachtoffer] gesuggereerde medische omstandigheden door andere deskundigen geen aanwijzingen gevonden, dan wel zijn de gesuggereerde oorzaken slechts een mogelijke verklaring voor één van de vele aangetroffen letsels. De kneuzingen van de kleine hersenen en het diffuus afscheuren van axonen, die tot het overlijden van [slachtoffer] hebben geleid, laat Spendlove bovendien onbesproken. De rechtbank zal de rapportages van Spendlove daarom ook niet bij de beoordeling van de zaak betrekken.
- tussenconclusie
Op grond van de bevindingen van de deskundigen Maes, Karst en Soerdjbalie-Maikoe komt de rechtbank tot de conclusie dat het ontstaan van het letsel van [slachtoffer] vanuit een lichamelijke/ziekelijke/medische oorzaak is uitgesloten. De rechtbank concludeert op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet dat het letsel bij [slachtoffer] het gevolg moet zijn van een trauma (accidenteel of niet-accidenteel). Gelet op de hierboven besproken bevindingen van de genoemde deskundigen stelt de rechtbank vast dat ten gevolge van in elk geval fors impact trauma en mogelijk tevens door heftig schudden (acceleratie/deceleratie) bij [slachtoffer] bloedingen, kneuzingen en zwellingen in de hersenen, aangeduid als schedelhersenletsel, zijn ontstaan. Daarnaast wordt op grond van de deskundigenrapportages vastgesteld dat [slachtoffer] direct na het impact/acceleratie/deceleratie moment ten gevolge van de ontstane hersenletsels niet meer in staat was als een normale baby te fungeren.
4.3.3
Wanneer is het letsel ontstaan?
De volgende vraag die de rechtbank zal moeten beantwoorden is wanneer het letsel is ontstaan.
Buurman [buurman] zag [slachtoffer] in de ochtend van 20 februari 2016 met stralende oogjes rondgaan in haar loopstoeltje. Verdachte heeft [slachtoffer] voor het middagslaapje naar bed gebracht. [moeder slachtoffer] heeft vanuit de deuropening nog naar [slachtoffer] gekeken en zag niets bijzonders.
Verdachte was op 20 februari 2016 in de periode tussen 16.30 uur en 17.45 uur alleen met [slachtoffer] , die in bed lag, in de gezinswoning aanwezig, terwijl [moeder slachtoffer] boodschappen deed. Verdachte heeft verklaard dat hij geluiden hoorde via de babyfoon en dat hij naar de slaapkamer van [slachtoffer] is gegaan. Na een eerdere andersluidende verklaring heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] normaal functioneerde toen hij haar uit bed haalde. Verdachte krijgt kort daarop – volgens verdachte nadat [slachtoffer] uit zijn armen is gevallen – geen contact meer met [slachtoffer] , die kermende geluiden maakt, haar oogjes heeft weggedraaid en trekkende bewegingen maakt met haar ledematen. Verdachte zegt [slachtoffer] meermalen heen en weer te hebben geschud.
[moeder slachtoffer] komt om 17.45 uur weer thuis, treft verdachte en de bewusteloze [slachtoffer] in de woning aan en belt om 17.50 uur het alarmnummer 112.
In de dagen voorafgaand aan de opname op 20 februari 2016 was er geen sprake van ernstig hersenletsel, nu [slachtoffer] op basis van de beschreven gedragingen volgens Karst onmiskenbaar een normaal functionerend brein had. De plotseling ontstane klinische noodsituatie op
20 februari 2016 past bij de nadien neuropathologisch vastgestelde ernstige schade aan de hersenen waarbij door de gehele hersenen (diffuus) sprake was van afgescheurde zenuwuitlopers en van recente kneuzing van het hersenweefsel in de kleine hersenen. Deze bevindingen kunnen niet anders dan het gevolg zijn van forse krachtsinwerkingen. Volgens Karst kan [slachtoffer] met het zeer ernstig beschadigde brein niet meer normaal hebben gefunctioneerd. Ook de neuropathologische beoordeling van in elk geval vers bloed onder het harde hersenvlies en de als vers beoordeelde onderhuidse bloeduitstortingen wijzen op het ontstaan van het letsel juist voor het moment dat [slachtoffer] problemen kreeg met bewustzijnsdalingen, ademhalingsproblemen en trekkingen.
De rechtbank heeft hiervoor reeds op basis van de uiteengezette bevindingen van de deskundigen Maes, Karst en Soerdjbalie-Maikoe vastgesteld dat ten gevolge van een in elk geval fors impact trauma, bij [slachtoffer] bloedingen, kneuzingen en zwellingen in de hersenen, aangeduid als schedelhersenletsel, zijn ontstaan en mogelijk tevens door heftig schudden (acceleratie/deceleratie). Daarnaast is op grond van de deskundigenrapportages vastgesteld dat [slachtoffer] direct na het trauma gevolge van de ontstane hersenletsels niet meer in staat was als een normale baby te fungeren.
- tussenconclusie rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte zelf vast dat verdachte alleen met [slachtoffer] in de woning aanwezig was op het moment dat bij [slachtoffer] een opvallende omslag in haar gezondheidstoestand en reactievermogen optrad, zodanig dat zij buiten bewustzijn leek en er geen contact meer met haar te krijgen was. Op grond hiervan is vast komen te staan dat het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan op het moment dat verdachte met haar alleen in de woning was.
4.3.4
Is er sprake van accidenteel of niet-accidenteel (toegebracht) trauma?
De vraag die de rechtbank voorts voorligt is of het letsel van [slachtoffer] is ontstaan door een accidenteel trauma – zoals bijvoorbeeld een val – of door een niet-accidenteel (toegebracht) trauma.
Karst stelt dat het toebrengen van hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact, dusdanig heftig is dat getuigen de handeling direct als gevaarlijk zouden kwalificeren. De benodigde krachten zouden in dit geval vergelijkbaar moeten zijn met die bij een val van meer verdiepingen hoogte, waarbij het noodzakelijk lijkt te zijn dat [slachtoffer] niet alleen uit de armen van vader is gevallen, maar tevens veel extra snelheid moet hebben meegekregen, door als het ware gelanceerd te worden. De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies vormt volgens Karst voorts een aanwijzing voor het ontstaansmechanisme van het hersenletsel. Het hersenletsel zelf is, zoals hiervoor reeds vastgesteld, traumatisch van aard. Dat wil zeggen dat het hersenletsel het gevolg is geweest van forse krachten van buitenaf. Deze combinatie van letselbevindingen is volgens de deskundigen passend bij toegebracht hersenletsel door heftig schudden (repeterend acceleratie-/deceleratietrauma), door een zeer fors contacttrauma, of door de combinatie van beide. De kneuzingen in de kleine hersenen wijzen de deskundigen Karst en Soerdjbalie-Maikoe op in elk geval forse impact als oorzaak.
Gegeven de conclusie van Karst dat de benodigde krachten vergelijkbaar moeten zijn met die bij een val van meer verdiepingen waarbij tevens sprake moet zijn van een snelheid te vergelijken met een lancering, als ook nu de deskundigen spreken over een zeer fors contacttrauma en over heftig schudden, gaat het naar het oordeel van de rechtbank om handelingen die bijzonder grote kracht hebben gevergd.
De verklaring van verdachte dat slechts sprake is geweest van een val waarbij [slachtoffer] uit zijn handen glipte, past niet bij de ernstige letsels die [slachtoffer] heeft opgelopen. Voor het ontstaan van dergelijke letsels zijn grotere krachten nodig dan die waar verdachte over spreekt.
- tussenconclusie rechtbank
Voor de rechtbank is op grond van het vorenstaande komen vast te staan dat er bij [slachtoffer] sprake is van niet-accidenteel, dus toegebracht, hersenletsel door in ieder geval een fors impacttrauma, al dan niet in combinatie met acceleratie-/deceleratietrauma (zoals door heftig schudden), omdat enkel heftig schudden een deel van het letsel, te weten de kneuzingen in de kleine hersenen en de axonale schade niet kan verklaren. De rechtbank is voorts van oordeel dat dit trauma door verdachte aan [slachtoffer] is toegebracht.
4.3.5
Is er sprake van opzet?
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verdachte het letsel bij [slachtoffer] opzettelijk heeft toegebracht. Voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit is vereist dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] . De vraag die in dit verband voorligt is of verdachte heeft gehandeld met (boos) opzet dan wel met voorwaardelijk opzet.
Noch de verschillende verklaringen van verdachte over het incident waarbij [slachtoffer] letsel heeft opgelopen, zoals ter zitting in aanwezigheid van Soerdjbalie en Karst besproken, noch de reconstructie, zoals ter zitting vertoond, kunnen volgens genoemde deskundigen de bij [slachtoffer] geconstateerde forse letsels verklaren. Niet geheel duidelijk is geworden wat er zich op het noodlottige moment precies heeft afgespeeld. Aan de hand van de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels en de conclusies van de deskundigen dat deze letsels passen bij een zeer fors impacttrauma, al dan niet in combinatie met mogelijk heftig acceleratie-/deceleratietrauma (schudden), waarbij sprake moet zijn geweest van grote krachten, een en ander zoals hierboven uitgebreid besproken, stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van door verdachte toegepaste zeer ernstig gewelddadige handelingen. Handelingen die naar hun aard geschikt zijn om dodelijk letsel teweeg te brengen en die hebben bestaan uit het uitoefenen van ernstig geweld op het hoofd van [slachtoffer] mogelijk ook in de vorm van heftig schudden.
Wanneer iemand dergelijk bruut geweld toepast op een heel jong en derhalve kwetsbaar kind kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie volgen dan dat diegene daadwerkelijk de bedoeling – en daarmee ook opzet – had om dat kind van het leven te beroven. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Dit klemt temeer nu verdachte door de eerdere begeleiding door Veilig Thuis Twente in verband met een verdenking kindermishandeling doordrongen was van de kwetsbaarheid van zijn dochter. Bovendien heeft hij meermalen verklaard dat hij wist dat hij weet dat je een kind niet helemaal door elkaar moet schudden omdat een kind daar niet tegen kan.
4.3.6
De conclusie van de rechtbank
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2016 tot en met 21 februari 2016 te Hengelo (O.), althans in Nederland opzettelijk zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2015) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte telkens opzettelijk [slachtoffer] een of meermalen
- heftig geschud en/of
- met kracht tegen haar hoofd geslagen en/of gestoten en/of gedrukt en/of met kracht haar hoofd tegen een hard voorwerp en/of tegen een hard oppervlak aan geslagen en/of
- haar boven zijn hoofd vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht van zich af gegooid en/of
- ander (mechanisch)geweld toegepast, in elk geval een of meer (andere) gewelddadige
handelingen verricht en/of aangewend waardoor bij [slachtoffer] een of meer bloedingen en/of
zwellingen en/of beschadigingen in de hersenen, althans schedelhersenletsel, is/zijn ontstaan
ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 21 februari 2016 is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair het misdrijf: doodslag.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
7. De op te leggen straf
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren wordt opgelegd, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Verdachte heeft opzettelijk dermate ernstig geweld toegepast op het hoofd van zijn bijna negen maanden oude dochtertje [slachtoffer] en heeft haar daarbij mogelijk ook zo heftig geschud dat [slachtoffer] als gevolg daarvan ernstig meervoudig letsel aan haar hersenen heeft opgelopen, in een comateuze toestand is geraakt en een dag later is overleden. Verdachte heeft, na het ontstaan van het letsel, ervoor gekozen om niet 112 te bellen en heeft zowel tegen het ambulancepersoneel als tegen de behandelend artsen in het ziekenhuis gelogen over de daadwerkelijke toedracht van het letsel van [slachtoffer] . Tegelijkertijd was hij, vrijwel onmiddellijk na het incident, doende zich in te dekken tegen een eventueel tegen hem gerichte verdenking.
Het doden van een ander persoon is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Met zijn onbeheerste, gewelddadige handelingen heeft verdachte aan zijn dochter [slachtoffer] dit meest elementaire recht ontnomen. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen onherstelbaar leed en intens verdriet toegebracht aan [moeder slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] , en aan andere naasten. Nu verdachte de enige persoon is die bij [slachtoffer] was op het moment van de tragische gebeurtenis en hij omtrent de ware toedracht niet geheel openheid van zaken heeft gegeven, blijven de nabestaanden achter met de indringende vraag wat er zich op dat noodlottige moment precies heeft afgespeeld en waarom. Dat is treffend verwoord door [moeder slachtoffer] en door de oma van [slachtoffer] in de door hen opgestelde en ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zijn jonge, weerloze dochter, die voor haar welzijn nog volledig afhankelijk was van haar vader en moeder, niet alleen niet de veiligheid en geborgenheid heeft geboden die zij nodig had en die van hem als vader mocht worden verwacht, maar deze veiligheid en geborgenheid daarentegen zelf heeft geschonden op de meest vergaande wijze die men zich kan voorstellen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank neemt in aanmerking dat in de jurisprudentie doorgaans voor een voltooide doodslag als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot elf jaar wordt gehanteerd. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden waaronder [slachtoffer] is gedood als strafverzwarend moeten gelden. De rechtbank doelt daarbij op het gegeven dat sprake is van bruut geweld tegen een zeer jong en kwetsbaar slachtoffer, een weerloze baby, als ook dat het geweld zich in huiselijke kring heeft afgespeeld. Daarnaast doelt de rechtbank ook op de inadequate wijze waarop verdachte na het voorval met [slachtoffer] is omgegaan, aangezien verdachte heeft nagelaten professionele hulp in te roepen terwijl zijn dochter er zichtbaar erg slecht aan toe was en hij geen contact meer met haar kreeg. Ook het feit dat hij in het ziekenhuis op herhaalde vragen van artsen over de toedracht, in strijd met de werkelijkheid heeft gesproken over een epileptische aanval, waarmee hij [slachtoffer] op een cruciaal moment de toegang tot noodzakelijke en accurate hulpverlening heeft ontzegd, weegt de rechtbank hierbij mee. Bovendien weegt de rechtbank mee dat de verdachte ervoor gekozen heeft geen volledige openheid van zaken te geven. Deze omstandigheden in aanmerking nemend zal de rechtbank als uitgangspunt nemen een gevangenisstraf van elf jaar.
Uit de Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat verdachte, hoewel langere tijd geleden, in verband met overtreding van de Wet wapens en munitie met justitie in aanraking is geweest, doch niet wegens geweldsdelicten.
Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog. De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte deskundigenrapportages en aanvullingen daarop en heeft de conclusies van deze deskundigen bij de overwegingen ten aanzien van de oplegging van de straf betrokken. Beide deskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een lichte autisme spectrumstoornis – als levenslange conditie –, voorheen gediagnosticeerd als PDD-NOS, waarbij de psychiater mw. F. Harmanny-Wiersma aanvullend optekent dat sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel ten nadele van de verbale intelligentie. De psycholoog, drs. B.Y. van Toorn, stelt tevens dat de gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens bestaat uit narcistische persoonlijkheidstrekken. De psychiater concludeert dat verdachte een deels ontkennende verdachte is, dat zich na het feit in 2016 geen situatie als toen meer heeft voorgedaan en dat verdachte ook niet meer in een vergelijkbare situatie met vrouw en kind heeft verkeerd. Op basis van een risicotaxatie en een klinische inschatting wordt de kans op toekomstig gewelddadig gedrag in zijn algemeenheid door de psycholoog als laag ingeschat
De doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde kan vanwege de ontkennende proceshouding van verdachte niet worden onderzocht, waardoor volgens de deskundigen het verband tussen de diagnose en het tenlastegelegde niet duidelijk is geworden.
De deskundigen kunnen – gezien de ontkennende houding van verdachte – evenmin komen tot een (behandel-)advies.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde persoonsrapportages over verdachte zorgvuldig tot stand zijn gekomen en neemt de bevindingen en conclusies van de deskundigen over. De rechtbank stelt vast op basis van de bevindingen van de deskundigen dat verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek, maar dat de deskundigen, gezien zijn ontkennende houding, geen uitspraken hebben kunnen doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid, ook niet ten aanzien van de relatie met de bij verdachte geconstateerde stoornis in meer algemene zin. Uit het dossier is overigens niet gebleken van redenen voor het aannemen van een verminderde mate van toerekenbaarheid. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat het handelen van verdachte volledig aan hem toegerekend kan worden ten tijde van het plegen van het feit.
De rechtbank overweegt voorts dat als uitgangspunt geldt dat een verdachte er recht op heeft dat hij wordt berecht binnen een redelijke termijn, te rekenen vanaf het moment dat hij in redelijkheid mag verwachten dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld. Als vuistregel kan in zaken als de onderhavige worden aangenomen dat het strafgeding met een einduitspraak moet zijn afgerond binnen twee jaar nadat deze redelijke termijn is gaan lopen, afgezien van bijzondere omstandigheden die een langere duur rechtvaardigen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 24 februari 2016 voor het primair bewezen verklaarde in verzekering is gesteld en dat op die datum de redelijke termijn is gaan lopen. Verdachte is op 4 april 2016 gedagvaard voor de (eerste) zitting in deze zaak van 10 mei 2016. Vervolgens hebben zittingen plaatsgevonden op 28 juni 2016, 1 september 2016, 28 maart 2017, 7 mei 2019 en 20 en 21 januari 2020. Op 13 februari 2020 wijst de rechtbank vonnis. In dit geval bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn bijna twee jaren.
Een verklaring voor deze termijnoverschrijding kan deels worden gevonden in de procedure waarin door deskundigen achtereenvolgens rapportages zijn uitgebracht en deels in het gegeven dat de rechtbank niet eerder zittingscapaciteit beschikbaar had. Deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdisconteren in de strafmaat.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie dan een vrijheidsbenemende straf. De hierboven genoemde overwegingen overziend acht de rechtbank gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaar passend en geboden.
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.
Nu in rechte is vastgesteld dat verdachte zijn dochtertje om het leven heeft gebracht en wegens doodslag wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur acht de rechtbank het onaanvaardbaar dat verdachte in vrijheid blijft tot het vonnis definitief wordt, al dan niet na behandeling van de zaak in hoger beroep.
8. De schade van benadeelden
8.1
De vordering van de benadeelde partij
[moeder slachtoffer] , vertegenwoordigd door mr. M.J.E.C. Camps, advocaat te Enschede, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 64.651,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten begrafenis € 3.440,--;
- kosten ziekte moeder € 5.411,--;
- gederfde inkomsten uit AKW € 15.800,--.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 40.000,-- gevorderd.
Als post advocaatkosten is een bedrag opgevoerd van € 3.839,--.
Ter zitting van 21 januari 2020 heeft mr. Camps aanvullend opgemerkt dat de kinderbijslag (AKW) is te zien als vermogensschade in de zin van artikel 6:108 BW nu dit is te zien als onderdeel van het inkomen van benadeelde.
Mr. Camps merkt voorts op dat indien de vordering van benadeelde wordt toegewezen, deze het bedrag van € 25.000,-- zal kunnen overstijgen. In dat geval vervalt, conform een regeling van de Belastingdienst, de huurtoeslag van benadeelde. Dit betekent een mogelijk aanvullende schadepost voor benadeelde van € 200,-- per maand. De raadsman voert deze schadepost derhalve aanvullend op.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing verzocht van de post kosten lijkbezorging, waaronder ook de post kosten voor de tatoeage nu deze tatoeage een zeer belangrijke herinnering vormt voor [moeder slachtoffer] en ook een direct gevolg is van het overlijden van [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft toewijzing verzocht van de kosten voor de psycholoog voor een bedrag van € 186,- en het eigen risico van 2016 en 2017. Ten aanzien van de posten eigen risico van 2018 en de vergeefse inrichting van de kinderkamer is de benadeelde partij
volgens de officier van justitie niet ontvankelijk. Vervolgens verzoekt de officier van justitie matiging van de geschatte post reiskosten voor de psycholoog. De officier van justitie verzoekt voorts een gedeeltelijke toewijzing, tot een bedrag van € 2.084,-- voor de verhuiskosten en niet ontvankelijkheidverklaring van het overige deel van deze post.
Ten aanzien van de post gederfde inkomsten AKW acht de officier van justitie de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering nu dit een vergoeding betreft voor gemaakte kosten en deze kosten niet meer worden gemaakt.
De officier van justitie acht een immateriële schadevergoeding op zijn plaats doch refereert zich ten aanzien van de hoogte die vergoeding aan het oordeel van de rechtbank. Concluderend verzoekt de officier van justitie toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 6.480,-- met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet ontvankelijk verklaring van het overige.
Ook ten aanzien van de advocaatkosten en de reiskosten refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair het standpunt ingenomen dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard wegens termijnoverschrijding, nu de vordering blijkens het proces-verbaal van de regiezitting van 7 mei 2019 uiterlijk een maand voor de inhoudelijke behandeling, aldus voor 20 december 2019, had moeten zijn ingediend en de vordering pas op 8 januari 2020 is ingediend.
Subsidiair verzoekt de raadsman de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te verklaren dan wel de vordering af te wijzen vanwege de bepleite integrale vrijspraak.
Meer subsidiair verzoekt de raadsman de benadeelde partij in haar de vordering niet ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen om de navolgende redenen:
- een betalingsbewijs van de uitvaartkosten van € 3.440,-- ontbreekt;
- de kosten voor bidprentjes nu deze prentjes door stiefvader zelf zijn gemaakt;
- de tatoeage is geen rechtstreekse en direct schade, maar een eigen keuze;
- het is niet aannemelijk dat de uitgaven voor vergeefse inrichting van de kinderkamer door benadeelde zijn bekostigd gezien het grootste deel van het gezinsinkomen afkomstig was van verdachte;
- ten aanzien van de post eigen risico is niet onderbouwd dat deze is aangewend voor ziektekosten in rechtstreeks verband met het ten laste gelegde feit;
- de immateriële schade is minimaal onderbouwd; niet blijkt dat de psychische hulp uitsluitend zag op de verwerking van het overlijden van [slachtoffer] , nu uit het medisch journaal volgt dat ook sprake was van psychische hulp bij problemen met de moeder van benadeelde.
De immateriële schade is onduidelijk en niet eenvoudig vast te stellen en onvoldoende onderbouwd;
- de gemiste kinderbijslag is geen inkomstenbron en kan niet worden gezien als verlies van inkomen, nu het een tegemoetkoming betreft in de kosten van opvoeding en verzorging van een minderjarig kind;
- de advocaatkosten zijn niet onderbouwd met een nota of betaalbewijs;
- de uitkering van het schadefonds geweldsmisdrijven moet in mindering worden gebracht.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
De ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat het primaire standpunt van de raadsman, dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard wegens termijnoverschrijding, geen steun vindt in de wet. De rechtbank verwerpt aldus dit verweer.
8.4.2
De materiële schade
De rechtbank stelt vast dat nabestaanden volgens artikel 51f, lid 2 Sv jo. artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vergoeding van bepaalde kosten kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van het strafbare feit. Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve opsomming van hetgeen gevorderd kan worden. Het gaat dan om de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging.
Uit artikel 6:108 lid 1 BW volgt dat de indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud aan onder meer echtgenoten, geregistreerd partners of minderjarige kinderen van de overledene, aan andere bloed- of aanverwanten van de overledene, dan wel in gezinsverband samenwonenden, mits deze reeds ten tijde van het overlijden in hun levensonderhoud voorzag. Uit artikel 6:108 lid 2 BW volgt dat de aansprakelijke verplicht is aan degene die de kosten van de lijkbezorging heeft betaald, deze kosten te vergoeden voor zover deze in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Dit kan een ieder zijn die deze kosten heeft gedragen, ongeacht diens relatie tot het slachtoffer. Onder dergelijke kosten verstaat de rechtbank kosten die in het algemeen met een begrafenis in verband worden gebracht.
De benadeelde partij vordert in dit kader de kosten van de lijkbezorging/begrafenis/crematie, de grafdecoratie, de bedankkaarten/foto’s/bidprentje en de tatoeage.
- kosten lijkbezorging/begrafenis/crematie, grafdecoratie, bedankkaarten/foto’s/bidprentje
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de opgevoerde kosten voor begrafenis/crematie, grafdecoratie, bedankkaarten/foto’s/bidprentje kosten die zozeer samenhangen met de lijkbezorging dat ze voor vergoeding in aanmerking komen. De hoogte van de opgevoerde schadeposten lijkbezorging/begrafenis/crematie, grafdecoratie en bedankkaarten/foto’s/ bidprentje is betwist, doch voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde ten aanzien van deze posten daarom toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen schadeposten moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ingetreden. Nu dit moment voor de opgevoerde schadeposten verschilt, zal de rechtbank de wettelijke rente per schadepost vaststellen.
De rechtbank wijst het gevorderde toe tot de volgende bedragen:
- € 3.091,83 ( lijkbezorging/begrafenis/crematie), te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 18 maart 2016;
- € 149,-- ( grafdecoratie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 28 april 2016;
- € 50,-- ( bedankkaarten/foto’s/bidprentjes), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 1 maart 2016.
- kosten tatoeage
De opgevoerde schadepost tatoeage is betwist. Deze schadepost ziet op de door benadeelde als aandenken aan haar overleden dochter [slachtoffer] op haar arm getatoeëerde afbeelding.
Deze schade staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband om te worden beschouwd als schade waarvoor artikel 6:108 BW een vergoeding toekent. De kosten die zien op het laten aanbrengen van een permanent aandenken in de vorm van een tatoeage zijn aldus niet toewijsbaar, nu deze niet zozeer samenhangen met de lijkbezorging dat deze op grond van het bepaalde in artikel 6:108 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten komen op grond van het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering ook niet uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking.
Het is geen rechtstreekse schade die door de benadeelde partij is geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering afwijzen.
- post gederfde inkomsten AKW
Uit artikel 6:108 lid 1 BW volgt dat de indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud aan onder meer echtgenoten, geregistreerd partners of minderjarige kinderen van de overledene, aan andere bloed- of aanverwanten van de overledene, dan wel in gezinsverband samenwonenden, mits deze reeds ten tijde van het overlijden in hun levensonderhoud voorzag.
De opgevoerde schadepost verlies kinderbijslag (AKW) is betwist. Deze schadepost ziet op de door benadeelde ten gevolge van het overlijden van haar dochter [slachtoffer] misgelopen toekomstige kinderbijslag tot haar achttiende verjaardag. De rechtbank stelt vast dat een uitkering vanuit de AKW, oftewel de kinderbijslag, een tegemoetkoming betreft in de te maken kosten voor verzorging van een minderjarig kind. Naar het oordeel van de rechtbank kan de kinderbijslag naar haar aard en strekking niet worden gezien als een voorziening in het levensonderhoud van benadeelde, doch louter als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de minderjarige. Na het overlijden van de minderjarige vervallen deze kosten en daarmee ook de AKW-bijdrage in deze kosten. Deze schadepost staat naar het oordeel van de rechtbank daarom in een te ver verwijderd verband om te worden beschouwd als schade waarvoor artikel 6:108 BW een vergoeding toekent. Deze kosten komen op grond van het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering ook niet uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking. Het is geen rechtstreekse schade die door de benadeelde partij is geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank wijst dit deel van de vordering dan ook af.
8.4.3.
De overige gevorderde materiële en immateriële schade
De rechtbank stelt in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002, beter bekend als het Taxibus-arrest, het volgende voorop. In het onderhavige geval is sprake van een tragische gebeurtenis die bij alle nabestaanden heeft geleid tot veel pijn en verdriet. De toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade kan slechts in (zeer) beperkte mate hun leed verzachten, doch kan wel in zekere mate een erkenning van het ondervonden leed betekenen. Enkel deze erkenning kan niet de grond voor toewijzing zijn. Daartoe dient een rechtsgrond te worden aangewezen die leidt tot aansprakelijkheid voor schade als de onderhavige. Een rechter mag in dit kader slechts beoordelen welke vergoeding binnen het stelsel van de wet voor toewijzing in aanmerking komt.
Zoals hiervoor reeds vastgesteld kunnen nabestaanden volgens artikel 51f, lid 2 Sv jo. artikel 6:108 BW vergoeding van bepaalde kosten vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van het strafbare feit.
Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve opsomming van hetgeen gevorderd kan worden. Behalve de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging, zijn ook kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat in beginsel voor toewijzing vatbaar. Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade slechts in beperkte mate mogelijk te maken, namelijk indien de dader het oogmerk had aan een derde immateriële schade toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder a, BW of als die derde in zijn persoon is aangetast in de zin van artikel 6:106 aanhef en onder b, BW. Van de situatie zoals onder 6:106 sub a BW is blijkens het dossier geen sprake.
De zogenoemde affectieschade als bedoeld in artikel 6:106 sub c BW is in deze casus niet aan de orde, nu deze schadevergoedingsmogelijkheid niet mogelijk is voor vorderingen wegens feiten die voor 1 januari 2019 hebben plaatsgevonden.
De aantasting in de persoon (sub b) ziet op de situatie dat in geval van een misdrijf met de dood tot gevolg ook sprake kan zijn van onrechtmatig handelen jegens degene bij wie door het waarnemen van het misdrijf of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit, de zogeheten shockschade. Het stelsel van de wet staat aan toekenning van een vergoeding voor andere materiële en immateriële schade in de weg.
Namens de benadeelde partij is – ter zitting van 21 januari 2020 door mr. Camps uitdrukkelijk en met nadruk betoogd – aan de vordering niet de zogeheten shockschade ten grondslag gelegd, maar is aan de vordering ten grondslag gelegd dat er psychische schade is nu benadeelde een rouwproces heeft doorlopen, een post traumatische stress stoornis heeft opgelopen die duurde tot 2017 met een blijvende kwetsbaarheid, gedurende een jaar last heeft gehad van slaapproblemen, EMDR-behandelingen heeft ondergaan en is behandeld door een psychologe.
Het stelsel van de wet staat evenwel in de weg aan toekenning van een vergoeding voor andere gevorderde immateriële en materiële schade dan ingevolge artikel 6:106 BW, zoals hierboven uiteengezet. Dit betekent dat de grondslag die leidt tot aansprakelijkheid van verdachte voor de gevorderde immateriële en materiële schade, anders dan in het voorgaande toegewezen, ontbreekt. De rechtbank wijst op grond van het vorenstaande de overige gevorderde schadevergoeding af.
8.4.4
De kosten voor rechtsbijstand
Mr. Camps heeft een bedrag van € 3.939,-- als advocaatkosten opgevoerd. Ter onderbouwing van deze post is een overzicht van een urenregistratie voor verrichte werkzaamheden bij de vordering gevoegd. Deze schadepost is betwist.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens dient te worden verwezen in de door de benadeelde partij gemaakte kosten van rechtsbijstand. Bij de bepaling van de hoogte van de kosten van rechtsbijstand sluit de rechtbank aan bij het geldende liquidatietarief kanton.
In onderhavige zaak waardeert de rechtbank de door de advocaat verrichte werkzaamheden als volgt. Het indienen van een vordering namens de benadeelde partij en de aanwezigheid van de advocaat bij twee zittingsdagen inclusief het geven van een toelichting op de vordering waardeert de rechtbank met vijf punten. Deze zaak betreft een zaak met een geldswaarde beneden de € 10.000,-. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 240,-- met een maximum van vijf punten. In deze zaak is sprake van vijf punten. Dat betekent een salaris van € 1.200,--.
Dit brengt met zich dat de gevorderde advocaatkosten voor het overige in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank wijst dit deel van de vordering dan ook af.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
10. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair het misdrijf: doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing schorsing voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis; hiervan is een afzonderlijke beslissing opgemaakt;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer] van een bedrag van:
- € 3.091,83 ( lijkbezorging/begrafenis/crematie), te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 18 maart 2016;
- € 149,-- ( grafdecoratie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2016;
- € 50,-- ( bedankkaarten/foto’s/bidprentjes), te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 1 maart 2016.
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.200,--, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde primair tenlastegelegde feit ten behoeve van de benadeelde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van:
- € 3.091,83 ( lijkbezorging/begrafenis/crematie), te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 18 maart 2016;
- € 149,-- ( grafdecoratie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2016;
- € 50,-- ( bedankkaarten/foto’s/bidprentjes), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 maart 2016;
telkens ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat gijzeling voor de duur van resp. 40 dagen, 2 dagen en 1 dag kan worden toegepast; tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
1.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 25 februari 2016 opgemaakt en ondertekend door [schrijftolk] (schrijftolk) en ondertekend door verbalisant . [verbalisant] op 4 augustus 2016, pagina 24 - 28( losbladig proces-verbaal), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(opmerking griffier: V = vraag, A = antwoord)
A: ik voel me er zo schuldig over (huilt) want ik was bezig met haar, met eh, kleertjes aan doen enzo en ik was lekker met haar aan het eh, aan het wiegen. Beetje knuffelen. En (zucht, snikt) het was zo stom en ik, ik was met haar aan het spelen en (zucht)
V: toen [slachtoffer] op de grond viel, reageerde ze toen nog?
A: eh ja, toen was ze ook eh, eh, ja, aan het, aan het spartelen. ...gezicht bij haar (begint te huilen)
V: wat zag je?
A: (even stil) eh, de, ze had de armen zo, beetje verstijfd. En ze trilde
V: linker, rechter arm had ze stijf zitten, welke arm had ze stijf?
A: (even stil) haar, linker volgens mij (stilte, haalt zwaar adem, geëmotioneerd)
V: was ze nog bij bewustzijn?
A: ja nogal
V: wat bedoel je daarmee, nogal?
A: ja ze had de ogen wel dicht en ze schudde wat. En is die arm zo, beentjes beetje spartelen (huilt)
V: heb jij 112 gebeld?
A: toen [moeder slachtoffer] thuis kwam
V: dat heeft [moeder slachtoffer] gedaan
V: wat heb je daarna gedaan dan, toen je haar opgepakt had?
A: eh, eh, heb ik op bed gezeten met haar in de armen. Naar haar te kijken. Wat ze aan het doen was, wat ze had.
V: wat zag je?
A: ja dat ze die arm er zo bij trilde en de oogleden waren dicht
V: reageerde ze nog op haar naam?
A: nee ze reageerde helemaal niet, ze reageerde eh nergens op, hetgeen wat ik probeerde
V: wat heb je toen allemaal geprobeerd?
A: Ja wiegen en ook op haar gezicht getikt om haar wakker te maken.
V: en haar ook geschud?
A: ja.
2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 januari 2020, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik was op 20 februari 2016 alleen met [slachtoffer] in onze woning in Hengelo.
Na het voorval heb ik niet goed en adequaat gehandeld. Mijn dochter lag op het bed en het ging niet goed met haar. Ik wist dat ze naar mij zouden kijken voor wat er met [slachtoffer] is gebeurd en dat er een uithuisplaatsing zou volgen. Ik heb niet verteld wat er is gebeurd, ook niet aan het ziekenhuispersoneel en de dokter in het ziekenhuis. Het klopt dat de dokter er specifiek naar vroeg.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 januari 2020, voor zover inhoudende de verklaring van de deskundige, V. Soerdjbalie-Maikoe, patholoog-anatoom bij het NFI, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Bij dit betreffende kind, [slachtoffer] , is geen medische oorzaak gevonden. Medische oorzaken zijn hier niet aan de orde. Op grond van de medische informatie is niet gebleken van stollingsproblemen. Bij de sectie is er een huidbiopt uitgenomen en ingestuurd voor verder onderzoek naar stofwisselingsziekten. Er is geen stofwisselingsziekte van belang aangetroffen. Er kan vanuit worden gegaan dat er geen stofwisselingsziekten zijn die de dood kunnen verklaren. Er is totaal geen aanleiding om te denken aan de door Spendlove in zijn rapport benoemde zeldzame ziekten. Er is geen spoor aangetroffen van de door Spendlove benoemde boefvatafwijkingen. Er is een volledig normaal patroon. Door Kubat zijn de bloedvaten van de hersenen, ruggenmerg en hersenstam bekeken en er is totaal geen reden om te denken aan de door Spendlove benoemde lijst ziekten. De door Spendlove benoemde ‘marmoring’ ken ik niet. hij benoemt onderhuids zichtbare bloedvaten. Ik ken de term marmering waarbij postmortaal bloedvaten duidelijker zichtbaar zijn. De op foto twee zichtbare onderhuidse bloedvaten is een normaal fenomeen bij kinderen. Kinderen hebben weinig vet en je ziet bloedvaten lopen, dat is een normale bevinding en niet eens postmortaal.
Op grond van bestudering van de medische gegevens en het histologisch pathologie onderzoek en de sectie zijn er totaal geen aanwijzingen om te denken aan een bloedingsziekte. Bij [slachtoffer] is sprake van een normale aanleg van het bot. Het interpreteren van calciumwaarden moet je overlaten aan deskundigen op dat gebied zoals internisten. Deskundige medici in de kliniek hebben geen afwijkende calciumwaarden geconstateerd.
Bij uitsluiting van medische oorzaken, houdt je trauma als oorzaak over.
Er moet voldoende kracht zijn geweest om ankervenen te doen scheuren. Die ankervenen gaan kapot en veroorzaken de bloeding. Dat is een substantiële geweldsinwerking geweest en niet een klap op het hoofd. Bij het schudden van een baby is sprake van voor- en achterwaartse bewegingen en soms ook zijwaartse bewegingen waardoor hersenen bewegen ten opzichte van het harde hersenvlies en de schedel dan komen de ankervenen onder rek te staan en gaan ze scheuren. Dat geeft de subdurale bloeding. De beschadigingen zijn diffuus, door het hele hoofd.
Het pathologisch substraat in de oogbollen en de beschrijving in het orbitale vetweefsel en de uitgebreidheid van de bloedingen in de retina, dat zijn de netvliezen, in beide ogen is uitgebreid traumatisch letsel, dat je niet op grond van ziekte kan verklaren. Wat is beschreven bij [slachtoffer] is zeer uitgebreid traumatisch en past alleen bij toegebracht letsel.
Alleen schudden zou de problematiek in de ogen en de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies kunnen verklaren. De kneuzingen in de kleine hersenen kan ik niet verklaren door alleen schudden. Gezien de letsels bij [slachtoffer] met kneuzingen in de kleine hersenen en de axonale schade ben ik van mening dat er zeker sprake geweest moet zijn van impact, al dan niet in combinatie met schudden. De traumatische letsels zoals de axonale schade en de kneuzingen van de kleine hersenen kunnen niet door stollingsziekten komen maar komen door trauma. Gezien de wetenschappelijke onderbouwing en de praktijkervaring van Maes en mijzelf kan ik het niet anders verklaren dan door trauma.
Het pathologie substraat inwendig in het hoofd bij het kind [slachtoffer] kan ik niet verklaren op grond van wat ik ter zitting heden heb gezien aan getoonde beelden van een val uit handen van verdachte, noch op grond van de verklaring van verdachte omtrent het gebeuren.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 januari 2020, voor zover inhoudende de verklaring van de deskundige, W.A. Karst, forensisch arts KNMG, verbonden aan het NFI, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Met dusdanig ernstig hersenletsel als bij [slachtoffer] is het niet mogelijk volledig te functioneren.
Niet kan worden uitgesloten dat er wat bewegingen zijn. Dit kunnen bewegingen zijn zoals en soort trekkingen met ledematen. Dit is een bekend gevolg van hersenletsel.
Vaak zie je bij kinderen met ernstig hersenletsel en die eraan komen te overlijden dat er sprake is van problemen met de ademhaling, problemen met bewustzijn, verminderd of bewusteloos en geregeld problemen met hartslag. Epileptisch-achtige trekkingen en kreunen is ook een teken dat we kennen.
De schade aan zenuwuitlopers en kneuzingen aan de kleine hersenen en daaraan toegevoegd het letsel aan de oogbollen, met geconstateerde plooien en zelfs losgelaten vlies is per definitie het gevolg van forse krachten. Ik deel de conclusie van Soerdjbalie-Maikoe dat met name de contusies in de beide helften van de kleine hersenen en de uitgebreide diffuse axonale beschadigingen hebben geleid tot het overlijden van [slachtoffer] . De wetenschappelijke conclusie is dan dat het geconstateerde hersenletsel zeer veel waarschijnlijker is bij niet-accidenteel trauma dan bij een medische oorzaak.
De term re-bleeding is verwarrend. Re-bleeding betekent slechts dat er een bloeding is opgetreden op een locatie waar eerder ook een bloeding is geweest.
De reconstructie van de verklaring van verdachte heb ik al gezien en naar aanleiding van wat ik vandaag heb gezien en gehoord zijn mijn bevindingen niet anders geworden.
5.
Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenverslag van 22 februari 2016, opgemaakt door drs. J.E. Keizer, gemeentelijk lijkschouwer, pagina 838 - 839:
Ondergetekende werd in de hoedanigheid van gemeentelijk lijkschouwer omstreeks 00:05 uur op maandag 22-02- 2016 opgeroepen door de arts van de kinder IC van de Beatrixkinderkliniek in Groningen in verband met het overlijden van [slachtoffer] . Men had sterke aanwijzingen voor een niet natuurlijk overlijden.
In het ziekenhuis sprak ik met collega van Leeuwen, de verpleging en het medisch dossier is mij ter beschikking gesteld. Op basis van hiervan kom ik tot de volgende bevindingen.
Het meisje van bijna negen maanden oud was op zondag 21-02-2016 overleden, zij was al in de middag hersendood verklaard, de beademing is om 23:50 uur die dag gestopt. Om 23:58 uur aansluitend was er geen hartactie meer waargenomen.
Evaluatie
Overlijden aan de gevolgen van hersenletsel. Op basis van beeldvormend onderzoek en onderzoek van de retina door een oogarts zijn er aanwijzingen voor een non accidentele oorzaak.
Conclusie
Niet natuurlijk overlijden, door hersenzwelling en hersenbloeding links veroorzaakt door factoren van buiten af. Het klinisch vastgestelde letsel kan passen bij het manueel heen en weer schudden van het kind.
6.
Een schriftelijk bescheid, te weten een pathologie onderzoek n.a.v. een mogelijk niet natuurlijke dood, van 20 juli 2016, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog bij het NFI, pagina 965 - 969, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Interpretatie van resultaten
Volgens ontvangen inlichtingen werd dit ruim acht maanden oud geworden meisje ongeveer 1 dag voor haar overlijden met spoed in een ziekenhuis opgenomen wegens onwel worden thuis. Bij aankomst was ze diep comateus en werd daarom besloten haar over te plaatsen naar het UMC Groningen. Haar toestand verbeterde niet, ze bleek hersendood. Bij klinisch onderzoek werden o.a. recente bloedingen onder het harde hersenvlies waargenomen met hersenzwelling en waren er bloedingen in de netvliezen van de oogjes. Er werd een niet accidentele oorzaak voor de schedelhersenletsels overwogen. Na haar overlijden werd geen verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven en er werd sectie verzocht om de doodsoorzaak te onderzoeken. Voorafgaande aan de sectie werden bij postmortaal beeldvormend onderzoek de klinische waargenomen bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies de hersenzwelling en de bloederige zachte hersenvliezen bevestigd. Er waren fracturen ter hoogte van het linker kniegewricht. Er waren geen andere traumatische afwijkingen aan het skelet. Bij sectie werd het lichaam van een goed gevoed en goed verzorgd meisje gezien zonder uitwendige misvormingen. Er waren als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend geweld onderhuidse bloeduitstortingen aan het voorhoofd, aan de wangen, op de kin en op het achterhoofd. De bloeduitstortingen aan de wangen en de kin kunnen tijdens reanimatiehandelingen zijn ontstaan. De bloeduitstortingen aan het voorhoofd en aan het achterhoofd passen niet zondermeer bij medische handelingen. Ze kunnen o.a. zijn opgeleverd door stoten/slaan/ drukken met vingers van een volwassene. Bij wonddateringsonderzoek werd een ouderdom van circa 6 tot 8 uur gevonden, dat is binnen de termijn van de ziekenhuis opname waardoor een medische origine van deze letsels is te overwegen.
Er waren als gevolg van herhaald bij leven opgelopen uitwendig inwerkend geweld op het hoofd/de schedel bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies (subdurale hematomen), bloederige zachte hersenvliezen, bloeduitstortingen rondom de oogzenuwen en zeer sterke hersenzwelling. De schedelhersenletsels passen bij acceleratie/deceleratie/impact trauma(heftig schudden/impact) van het hoofd/de schedel. De hersenafwijkingen verklaren het overlijden zondermeer op grond van functieverlies van de hersenen.
Bij neuropathologisch onderzoek van de hersenen werd een twee of meerdere weken oude rest van een bloeding onder het harde hersenvlies gevonden met recente re-bleeding (opnieuw bloeden). Voorts in de cervicaal regio (hals-nekregio) tekenen van een eerder doorgemaakt trauma en/of trauma's. Recente traumatische subarachnoïdale bloeding (bloeding in de zachte hersenvliezen). In het centrale zenuwstelsel tekenen van recent opgetreden uitgebreide diffuse traumatische axonale beschadigingen (zenuwvezels). Passend bij trauma waren in beide kleine hersenhelften contusiehaarden (kneuzingshaarden). In de hersenen gegeneraliseerde hypoxische schade (schade door zuurstofgebrek) en veranderingen die passen bij een zogenaamd "respirator brain"(respirator= beademingsmachine).
Bij oogpathologisch onderzoek werden recente traumatische afwijkingen in de beide oogjes aangetroffen, er waren geen oudere letsels. Als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend geweld op het linkerbeen/de linker knie waren er bloeduitstortingen in de weke delen met bij radiologisch onderzoek en bij microscopisch een recente breuk van de harde delen, een metafysaire fractuur van boven- en onderbeen. Deze bevindingen suggereren een incident met acceleratie/deceleratie/impact trauma van het hoofd een tot twee weken voor het overlijden met o.a. ontstaan van een bloeding onder het harde hersenvlies(subduraal hematoom) en traumata in de nek/hals regio. Als gevolg van een recent incident van acceleratie/deceleratie/impact trauma van het hoofd was re-bleeding met een subduraal hematoom opgetreden, bloedingen onder de zachte hersenvliezen, kneuzingshaarden in de kleine hersenen, diffuse axonale schade en bloedingen in de netvliezen van de ogen. Mogelijk waren tegelijkertijd door geweldsinwerkingen op het linkerbeen metafysaire fracturen in zowel het bovenbeen als het onderbeen ontstaan zoals dat kan optreden bij heftig schudden van een baby. Er waren aan het hart operatieveranderingen. Bij nader gespecialiseerd onderzoek betrof het een operatieve correctie van aangeboren hartafwijkingen (Tetralogie van Fallot). De operatienaden waren intact en er waren macroscopisch en microscopisch geen aanwijzingen dat ziekelijke veranderingen in het geopereerde hart aan het overlijden hebben bijgedragen.
Het verrichte microbiologische en biochemische onderzoek leverden geen aanwijzingen voor infectieziekten en/of stofwisselingsziekten van betekenis voor het intreden van de dood.
Conclusie
[slachtoffer] , 8 maanden oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen ernstige schedelhersenletsels ontstaan door acceleratie/deceleratie/ impact trauma. Ziekelijke oorzaken en/of bijdragen aan het overlijden werden uitgesloten.
7.
Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage; medisch forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige opgemaakt op 17 november 2016 door W.A. Karst, forensisch arts KNMG, pagina 1018 - 1032:
Hersenletsel
Na de opname in de ziekenhuizen op 20 februari 2016 werd op CT-scans en een MRI-scan van het hoofd ernstig hersenletsel gezien. De hersenen waren fors gezwollen met toenemend tekenen van hersenweefselversterf door doorgemaakt zuurstoftekort.
Bij de gerechtelijke sectie en bij aanvullend neuropathologisch onderzoek bleek onder meer sprake van ernstig gezwollen en weke hersenen met uitgebreide schade aan de zenuwuitlopers en recente kneuzing van de kleine hersenen. Met een dergelijke hersenschade is het niet mogelijk om normaal te functioneren. Adequaat reageren op de omgeving, brabbelen, gericht kijken en een normale hoeveelheid drinken zal niet mogelijk zijn. De neuropatholoog concludeerde op basis van een kneuzing in de kleine hersenen en de uitgebreide, door het hele brein heen verspreide, schade aan de zenuwuitlopers dat sprake moet zijn geweest van forse krachten (traumatische schade), en niet van een ander (al dan niet medisch) proces dat geleid heeft tot deze schade. De genoemde schade zal geleid hebben tot een snelle zwelling van de hersenen, wat zal hebben bijgedragen aan een verminderde
bloedvoorziening in de hersenen (op haar beurt verantwoordelijk voor een nog verdere toename van de hersenzwelling) en versterf van hersenweefsel. Hersenschade is algemene zin is, afzonderlijk bezien, een niet-specifieke bevinding die meerdere oorzaken kan hebben, waarbij mechanische factoren zoals uitwendig geweld, een onderbreking van de zuurstoftoevoer door belemmering van de bloedsomloop, toegediende stoffen en infecties zoals hersenvliesontsteking mogelijke oorzaken zijn. Waar de medische oorzaken op basis van het klinisch beeld en de uitslagen van onderzoeken al erg onaannemelijk lijken, hoeven ze bij [slachtoffer] feitelijk niet overwogen te worden omdat de schade in de hersenen na haar
overlijden neuropathologisch geduid kon worden als een gevolg van forse uitwendige
krachten.
Ik concludeer dat het geconstateerde hersenletsel (de schade aan de zenuwuitlopers en de kneuzing in de kleine hersenen) zeer veel waarschijnlijker is bij accidentele of niet-accidentele substantiële krachten, dan bij een medische oorzaak.
Bloeduitstorting onder het harde hersenvlies
Op 20 en 21 februari 2016 (op de leeftijd van bijna 9 maanden), tijdens de spoedopname in verband met onder meer bewustzijnsdaling en ademhalingsproblemen, werd op CT-scans en een MRI-scan gezien dat er langs beide hersenhelften, links meer dan rechts, en langs het scheidingsvlies tussen beide hersenhelften, een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies aanwezig was. De aanwezigheid van de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies werd na het overlijden bij de gerechtelijke sectie en bij aanvullend neuropathologisch onderzoek
bevestigd. De neuropatholoog zag zowel componenten van een oude(re) bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (minimaal 2 weken oud) als van een recente bloeduitstorting onder het harde hersenvlies. De ruimte onder het harde hersenvlies (subdurale ruimte) is de ruimte die zich tussen de hersenen en de schedel bevindt. In de normale situatie is er sprake van fictieve ruimte, omdat het hersenvlies tegen de schedel (harde hersenvlies) en het hersenvlies dat over de hersenen loopt (spinnenwebvlies) tegen elkaar aan liggen.
Bloedingen onder het harde hersenvlies ontstaan als de zogenaamde ankervenen of brugvenen (af)scheuren. Dit zijn verbindingsvaten die vanaf het hersenoppervlak (onder het spinnenwebvlies) via de subdurale ruimte naar afvoerende bloedvaten boven het harde hersenvlies verlopen. De ankervenen, die het bloed afvoeren dat de hersenen van zuurstof en
voedingsstoffen heeft voorzien, kunnen (af)scheuren als de schedel en de hersenen
ten opzichte van elkaar bewegen, of als de ankervenen worden opgerekt door
verplaatsing van hersendelen. Zo kunnen de ankervenen scheuren als sprake is van herhaalde voor-achterwaartse (en waarschijnlijk ook andere, bijvoorbeeld rotatoire) bewegingen van het hoofd. Een dergelijk mechanisme kan optreden bij heftig repeterend acceleratie-deceleratie trauma (zoals bij een schudincident) of bij forse impact (botsend geweld op of tegen het hoofd), of bij de combinatie van beide. Hierbij is veel kracht nodig. Krachten
die ontstaan bij vallen van beperkte hoogte (1 tot 2 meter) en bij gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen, en daarmee ook bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, zijn onvoldoende voor het oplopen van een bloeding onder het harde hersenvlies.
De geboorte is ook een bekende oorzaak van bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies. [slachtoffer] was 10 weken oud toen voor het eerst bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies werden vastgesteld, en bijna 9 maanden oud toen ten tijde van haar overlijden sprake was van oudere en recente bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies. De geboorte kan daardoor uitgesloten worden als oorzaak voor de bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies in februari 2016.
Er is verder een aantal medische oorzaken mogelijk van een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies als geïsoleerde bevinding, zoals stollingsstoornissen en bepaalde stofwisselingsziekten. Het antistollingsmiddel Ascal dat [slachtoffer] gebruikte na haar hartoperatie, heeft niet geleid tot een grotere bloedingsneiging. Screenend bloedonderzoek naar de stolling was bij [slachtoffer] immers normaal, terwijl prikgaatjes niet bleven bloeden en het achtergebleven bloed in naalden snel stolde. Bij stofwisselingsziekten is het vaak een abnormaal (bijvoorbeeld geschrompeld) brein dat zorgt voor rek op de ankervaten en zo een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies kan veroorzaken. Bij radiologisch onderzoek waren geen aanlegstoornissen zichtbaar, onderzoek naar stofwisselingsziekten was aanvullend aan) de sectie niet afwijkend. Overigens wordt de stofwisselingsziekte glutaaracidurie type 1, als bekende stofwisselingsziekte waarbij de relatie met een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies is beschreven, samen met 31 andere ziekten, bij pasgeborenen in Nederland getest in het bloed van de zogenaamde hielprik. Hersenvliesontsteking of een (virale) ontsteking van de hersenen zelf kunnen eveneens gepaard gaan met een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies. Het klinisch beeld van [slachtoffer] en de uitslagen bij bloedonderzoek was niet passend bij een dergelijke ontsteking. Bovendien zijn er in het hersenvocht geen micro-organismen aangetroffen.
Ik concludeer dat de aangetroffen bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies in februari 2016 afzonderlijk bezien veel waarschijnlijker zijn bij een zeer fors contacttrauma, bij een heftig schudincident (repeterend acceleratie-deceleratietrauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een medische oorzaak en/of de geboorte en/of een val van beperkte hoogte en/of normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen.
Oogheelkundige bevindingen
Een oogarts constateerde op 20 of 21 februari 2016 uitgebreide netvliesbloedingen in beide ogen. Bij oogpathologisch onderzoek werden de uitgebreide netvliesbloedingen in beide ogen bevestigd. De bloedingen zaten in alle lagen van de netvliezen, waarbij tevens plooien in de netvliezen werden gezien en bloedingen aan de buitenzijde van de oogbol en langs de oogzenuw. Omdat er geen ijzerpigment werd aangetroffen bij specifieke histopathologische kleuringen, kon geconcludeerd worden dat het verse bloedingen (maximaal 3 dagen oud) betrof. Fysieke krachten die door acceleratie (versnelling) en deceleratie (vertraging) ontstaan, zoals door een heftig schudincident of door forse impact op of tegen het hoofd, leiden geregeld tot netvliesbloedingen. Een toenemende uitgebreidheid (in meerdere netvlieslagen en verspreid over het gehele netvlies) is daarbij in toenemende mate gecorreleerd met een niet-accidentele oorzaak.
Netvliesbloedingen als gevolg van een trauma zullen zeer waarschijnlijk direct na dat trauma ontstaan, en daarmee door een kundig arts direct aantoonbaar zijn.
Op basis van zijn leeftijd van bijna 9 maanden, en het afwezige ijzerpigment bij oogpathologisch onderzoek, kan de geboorte als oorzaak van de bij [slachtoffer] geconstateerde netvliesbloedingen uitgesloten worden geacht. Bij reanimatie kunnen, zij het zeer zeldzaam, netvliesbloedingen ontstaan. Het betreft altijd kleine puntvormige bloedingen in de achterste pool. Diffuse netvliesbloedingen in beide ogen zijn nooit het gevolg van een reanimatie.
[slachtoffer] is, voor zover herleidbaar uit de medische gegevens, niet gereanimeerd. Zeer zelden zijn netvliesbloedingen beschreven bij stollingsstoornissen en/of stofwisselingsziekten. Bij [slachtoffer] was onderzoek naar stollingsstoornissen en stofwisselingsziekten niet afwijkend.
Infectieziekten zijn zeer zelden beschreven als oorzaak van netvliesbloedingen.
Bij [slachtoffer] zijn geen relevante infecties aangetroffen bij microbiologisch onderzoek. Bovendien past de verspreiding van de netvliesbloedingen niet bij een infectieziekte.
Een zeer beperkt aantal medici heeft de relatie tussen vaccinaties en netvliesbloedingen geopperd. Deze relatie vindt geen steun in de medische wetenschap. Een recente studie onder 5177 kinderen onder de 2 jaar liet zien dat er geen relatie was tussen netvliesbloedingen en vaccinaties die 7, 14 of 21 dagen eerder waren gegeven.
De aangetroffen plooien van het netvlies worden in de medisch-wetenschappelijke literatuur aan (forse) krachten toegeschreven. Bloedingen in het vetweefsel rondom de ogen wordt enkel waargenomen bij toegebracht hersenletsel, of in zeldzame gevallen bij ongelukken/ ongevallen met direct geweld op het oog of met forse acceleratie-deceleratiekrachten zoals bij ernstige verkeersongevallen.
Samenvattend zijn er geen medische oorzaken gevonden voor de netvliesbloedingen. De netvliesbloedingen zijn passend bij een heftig schudincident, forse impact op of tegen het hoofd, of een combinatie van beide. Kleinere krachten, zoals valpartijen vanaf kleine hoogte zoals van een commode, zijn niet passend bij de uitgebreidheid van de netvliesbloedingen.
Ik concludeer dat de uitgebreide netvliesbloedingen, in combinatie met de plooien in het netvlies en de bloeduitstortingen aan de buitenzijde van de oogbollen en de oogzenuw zeer veel waarschijnlijker zijn bij een contacttrauma, bij schudden (acceleratie-deceleratietrauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een accidenteel trauma of bij een medische aandoening.
Uitwendig zichtbaar letsel
Bij [slachtoffer] werden tijdens de ziekenhuisopname vanaf 23 juli 2015 één blauwe plek boven het linker oor en vier blauwe plekken op de buik geconstateerd. Met name de buik als locatie van onderhuidse bloeduitstortingen is verdacht voor toegebracht letsel vanwege het ontbreken van botstructuren juist onder de huid (zie later), maar bij gebrek aan gedetailleerde beschrijvingen (of foto's) van de letsels, is een adequate medisch-forensische beoordeling niet goed mogelijk. Deze blauwe plekken zullen daarom verder buiten beschouwing gelaten worden. Bij de ziekenhuisopname juist voor het overlijden werd een blauwe plek midden op
het hoofd gezien. Deze blauwe plek werd bij de gerechtelijke sectie ook gezien. Insnijding gaf de bevestiging van onderhuids bloed als oorzaak van de huidverkleuring, waarbij (nog niet volledig gevalideerd) wonddateringsonderzoek wees op een ouderdom van enkele uren, teruggerekend vanaf het moment van overlijden of wellicht het moment waarop er geen sprake meer was van een adequate bloedstroom ter plaatse. Gezien de beschreven duidelijke zichtbaarheid in het ziekenhuis op dezelfde locatie, wordt uitgegaan van dezelfde onderhuidse bloeduitstorting die kennelijk kort voor de vaststelling moet zijn ontstaan.
Naast de blauwe plek aan het voorhoofd, werden bij sectie kleinere blauwe plekken gezien aan de wangen, aan de kin, rechtsachter aan het hoofd, en aan de binnenzijde van de lippen.
Op basis van medisch-wetenschappelijke literatuur wordt het volgende overwogen met betrekking tot de onderhuidse bloeduitstortingen.
Onderhuidse bloeduitstortingen ontstaan door een stomp botsende en/of samendrukkende krachtsinwerking. Eventueel zou het inbrengen van een beademingsbuis, dat soms moeizaam verloopt, hebben kunnen leiden tot trekkrachten aan de lippen. Het is niet uit te sluiten dat de
onderhuidse bloeduitstortingen aan de lippen verband houden met de medische ingreep van het inbrengen van de beademingsbuis.
Ik concludeer dat de uitwendige letsels die juist voor en na het overlijden van [slachtoffer] zijn vastgesteld, afzonderlijk bezien, ongeveer even waarschijnlijk zijn bij een (niet als zodanig gemelde) accidentele toedracht als bij een niet-accidentele toedracht. De onderhuidse bloeduitstortingen aan de wangen zijn waarschijnlijker bij een niet- accidentele toedracht dan bij een accidentele toedracht.
Botbreuken
Naar aanleiding van radiologisch onderzoek na het overlijden, werd bij sectie besloten om de botten van het linkerbeen uit te nemen. Vervolgens werden deze botten apart radiologisch onderzocht (met het voordeel dat er geen huid, vet en spieren overheen zitten), waarbij de aanwezigheid van een breuk aan het uiteinde van het linker bovenbeensbot (aan de zijde van de knie) werd bevestigd. De locatie werd door Prof. Van Rijn beschreven als "in de metafyse, maar zeker geen metafysaire hoekfractuur". Deze breuk werd, net als een niet door Prof. Van Rijn beschreven breuk van het linker scheenbeen, eveneens aan het uiteinde aan de
zijde van de knie, bevestigd met microscopisch onderzoek. Hierbij werden rode bloedcellen en ontstekingscellen gezien in de breukvlakken, wat betekent dat de breuken relatief vers waren op het moment van overlijden.
[slachtoffer] was weliswaar nog niet mobiel, maar accidentele toedrachten zijn mogelijk als
sprake is geweest van krachten die vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld ongevallen in
speeltuinen die tot breuken van het been leiden. Als sprake is geweest van een voorval met vader met een val achterover over de drempel, dan zou het vastgrijpen van een been of het ongelukkig terecht komen tegen de kast en/of de grond een plausibele verklaring kunnen vormen voor deze breuk.
Combinatie van bevindingen
Bij [slachtoffer] zijn onder meer zeer ernstig, fataal verlopen hersenletsel, bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies, uitgebreide netvliesbloedingen, onderhuidse bloeduitstortingen aan het hoofd en botbreuken in het linker been geconstateerd.
De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, die op zichzelf niet tot letsel van de hersenen leidt, vormt een aanwijzing voor het ontstaansmechanisme van het hersenletsel. Het hersenletsel zelf is, gezien de neuropathologische bevindingen, traumatisch van aard. Dat wil zeggen: Het hersenletsel is het gevolg geweest van forse krachten van buitenaf. Deze combinatie van bevindingen is passend bij toegebracht hersenletsel door heftig schudden (acceleratie-deceleratietrauma), door forse impact, of door de combinatie van beide.
De kneuzing in de kleine hersenen wijst op in elk geval forse impact als oorzaak. Het (verse) uitwendige letsel aan het hoofd is daarbij een aanwijzing voor de plaats van de impact (specifiek: het voorhoofd, of rechtsachter aan het hoofd). Er zijn geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren. De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [slachtoffer] , bij gebruikelijke verzorgingshandelingen, of bij de bevalling. De genetische afwijking die bij [slachtoffer] is vastgesteld (het 22qll-deletie syndroom), die zich onder meer uitte in aanlegstoornissen van het hart waarvoor [slachtoffer] vrij snel na de geboorte werd geopereerd, kan de als traumatisch beoordeelde hersenschade niet verklaren.
Het toebrengen van hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact, is dusdanig heftig dat getuigen de handeling direct als gevaarlijk zouden kwalificeren.
Ik concludeer dat de combinatie van bevindingen zeer vee! waarschijnlijker is bij forse impact tegen het hoofd, al dan niet in combinatie met een heftig schudincident dan bij een eenvoudige val tot 150 cm hoogte, bij een medische aandoening, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen en/of bij de geboorte.
Ik kan concluderen dat de beschreven en getoonde val over het bed tot de combinatie van bevindingen heeft kunnen leiden, mits daarbij sprake is geweest van impact tegen de kastdeur (althans: een hard oppervlak) met krachten die een val van 150 cm hoogte zeer
duidelijk hebben overstegen. De benodigde krachten zouden in dat geval vergelijkbaar moeten zijn van die bij een val van meer verdiepingen hoogte, waarbij het noodzakelijk lijkt te zijn dat [slachtoffer] niet alleen uit de armen van vader zou zijn gevallen, maar tevens veel extra snelheid moet hebben meegekregen (door als het ware gelanceerd te worden).
Datering
Op basis van studies naar de tijdsduur tussen een traumatisch incident en het ontstaan van klinische verschijnselen (deels met verklaringen van bekennende daders) bij toegebracht ernstig schedelhersenletsel, kan worden geconcludeerd dat het traumatische incident juist voor (ordegrootte: seconden) het ontstaan van de klinische verschijnselen zoals bijvoorbeeld een onmiddellijke daling van het bewustzijnsniveau (lethargie of bewusteloosheid), onregelmatige ademhaling, moeilijkheden bij het ademen of ademstilstand en frequente insulten, moet hebben plaatsgevonden.
In combinatie met studies waarin alle bekennende daders een directe aanvang van
klinische symptomen aangeven, en de medisch logisch verklaarbare directe aanvang van klinische symptomen, kan geconcludeerd worden dat het direct ontstaan van klinische symptomen na een gewelddadige handeling bij toegebracht hersenletsel zeer aannemelijk is Het zeer ernstig beschadigde brein waarmee niet normaal gefunctioneerd kan worden, ondersteund door de neuropathologische beoordeling van in elk geval ook vers bloed onder het harde hersenvlies, en de als vers beoordeelde onderhuidse bloeduitstortingen, wijzen op het ontstaan van het letsel juist voor een moment dat [slachtoffer] problemen kreeg met bewustzijnsdalingen, ademhalingsproblemen en trekkingen.
Beantwoording van de vragen.
Het hersenletsel zoals bij [slachtoffer] geconstateerd, leidt tot een onmiddellijke daling van het bewustzijnsniveau, tot onregelmatige ademhaling, moeilijkheden bij het ademen of ademstilstand en geregeld tot trekkingen. Met het hersenletsel zoals bij [slachtoffer] geconstateerd, kan niet meer normaal worden gefunctioneerd. Gerichte spierspanning of bewust contact met de omgeving is niet meer mogelijk. Vanuit reflexen die via de hersenstam verlopen, zijn huilen (of geluiden die daarop lijken) en zuigreflexen nog wel mogelijk. Afhankelijk van de mate van bewustzijnsverlies zijn enkele oogbewegingen en terugtrekreacties op pijnprikkels nog mogelijk.
Er lijkt in geval sprake geweest van impact als oorzaak van de kneuzing in de kleine hersenen en de schade aan de zenuwuitlopers in de grote hersenen. De benodigde krachten moeten die van een val tot 150 centimeter hoogte duidelijk hebben overstegen. De krachten lijken daarmee vergelijkbaar te moeten zijn geweest met een val van twee of meer
verdiepingen hoogte.
De hersenen zijn week geworden na het opgelopen trauma, en is een passend gevolg van hersenweefselversterf. Alle hersenen worden na het overlijden week. Hersenen die al bij leven ernstig beschadigd zijn (met name bij hersenweefselversterf), zullen sneller week worden.
Kan, en zo ja in hoeverre, er een verband bestaan tussen de omvang van
het bij [slachtoffer] aangetroffen hersenletsel en de reeds bekende diagnose deletie 22q11-syndroom (voor zover door ondergetekende juist aangeduid), Tetralogie van Fallot en de problemen rondom de longen en de saturatie? In hoeverre is een relatie tussen die factoren uit te sluiten?
Een relatie kan worden uitgesloten omdat het hersenletsel traumatisch van aard is (dat wil zeggen: het gevolg van een forse krachtsinwerking). Deze constatering is mogelijk na het neuropathologisch onderzoek, waarbij sprake bleek van een kneuzing in de kleine hersenen en van uitgebreide schade aan de zenuwuitlopers in de grote hersenen. De syndromale aandoening van [slachtoffer] staat hier niet mee in verband.
8.
Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapportage; beantwoording aanvullende vragen naar aanleiding van medisch forensisch onderzoek over het overlijden van een minderjarige opgemaakt op 24 januari 2018 door W.A. Karst, forensisch arts KNMG, pagina 1063, 1066:
Het zeer ernstig beschadigde brein waarmee niet normaal gefunctioneerd kan worden, ondersteund door de neuropathologische beoordeling van in elk geval ook vers bloed onder het harde hersenvlies, en de als vers beoordeelde onderhuidse bloeduitstortingen, wijzen op het ontstaan van het letsel juist voor een moment dat [slachtoffer] problemen kreeg met bewustzijnsdalingen, ademhalingsproblemen en trekkingen.
Er was de dagen voorafgaande aan de opname op 20 februari 2016 geen sprake van ernstig hersenletsel bij [slachtoffer] . Er werd verklaard over vermoeidheid en minder goed eten, maar [slachtoffer] had op basis van de beschreven gedragingen onmiskenbaar een normaal functionerend brein. De plots ontstane klinische noodsituatie op 20 februari 2016 past bij de nadien neuropathologisch vastgestelde ernstige schade aan de hersenen, waarbij door de gehele hersenen ("diffuus") sprake was van afgescheurde zenuwuitlopers en van recente kneuzing van het hersenweefsel in de kleine hersenen. Deze bevindingen kunnen niet anders dan het gevolg zijn van forse krachtsinwerkingen. Het normale functionerende brein voorafgaande aan de opname op 20 februari 2016 kan niet op dat moment dusdanig beschadigd zijn geweest, dat de hersenen al week waren. Solitair bezien kan niet uitgesloten worden dat de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (langs de hersenen) met minder dan gebruikelijke krachten kan ontstaan als sprake is van een vochtcollectie als gevolg van een eerdere bloeduitstorting onder het harde hersenvlies. Maar dat geldt niet voor de ernstige
schade in de hersenen, en voor de uitgebreide netvliesbloedingen.