Rb. Gelderland, 27-10-2015, nr. AWB 14/8149
ECLI:NL:RBGEL:2015:6570
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
27-10-2015
- Zaaknummer
AWB 14/8149
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2015:6570, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 27‑10‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2016:750, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2015/24.5
NTFR 2015/3058 met annotatie van mr. M. de Jonge
Uitspraak 27‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Het begrip hoofdzakelijk in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet Vpb heeft betrekking op hoeveelheid verrichte arbeid.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/8149
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 27 oktober 2015
in de zaak tussen
Stichting [X] , te [Z] , eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amersfoort, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.26.0112) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 93.169. Tevens is bij beschikking € 363 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2014 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 18 november 2014, ontvangen door de rechtbank op 20 november 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2015. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [A] , voorzitter van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [B] .
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres drijft blijkens haar statuten een kringloopwinkel waar spullen, goederen en artikelen worden heengebracht die tegen een zeer geringe vergoeding worden verkocht. Dit met het oog op het tegengaan van verspilling en de recycling van diverse gebruikte en niet gebruikte goederen.
2. In het kader van het drijven van de kringloopwinkel heeft eiseres tevens werkervaringsplaatsen, stageplaatsen, re-integratieplaatsen en dagbestedingsplaatsen. Zij stimuleert en financiert verder ook duurzame en maatschappelijke activiteiten in de omgeving van [Z] en biedt scholing en begeleiding aan werknemers en vrijwilligers aan. Eiseres is voor het jaar 2012 niet aangemerkt als Algemeen Nut Beogende Instelling (hierna: ANBI). Zij heeft echter gevraagd om met terugwerkende kracht alsnog voor 2012 te worden aangemerkt als ANBI, maar verweerder heeft dit geweigerd. Haar bezwaarschrift daartegen is bij uitspraak van 8 april 2015 afgewezen.
3. In het jaar 2012 heeft eiseres 11 betaalde krachten en 34 vrijwilligers. De betaalde krachten hebben 13.896 uur gewerkt en de vrijwilligers 8.410 uur.
4. Eiseres heeft in het jaar 2012 een winst behaald van € 93.169. Daarbij is inbegrepen een bedrag aan rentebaten van € 13.118. De totale personeelskosten bedroegen € 257.094, waarvan € 12.791 is betaald aan de vrijwilligers.
5. Bij de aangifte Vpb 2012 is een bedrag van € 79.300 als fictieve personeelskosten in aftrek gebracht. Verweerder heeft deze aftrek geweigerd. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Geschil
6. In geschil is het antwoord op de vraag of het onder 5. vermelde bedrag van € 79.300 op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb) bij het bepalen van de winst van eiseres in aftrek kan worden gebracht. Verder is in geschil of de rentebaten onderdeel uitmaken van de belastbare winst.
7. Aangaande de aftrek van fictieve personeelskosten staat in de uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2014, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“Gemachtigde is van mening dat de winst van belanghebbende hoofdzakelijk wordt behaald door vrijwilligers en dat belanghebbende recht heeft op de aftrek fictieve kosten vrijwilligers. Gemachtigde redeneert als volgt. Als de vrijwilligers betaald zouden hebben gekregen zou er nog een bedrag van € 79.300,- (9,44 x 8400 uur) van de winst afgaan en slechts € 13.869,- bedragen. Deze € 79.300 bedraagt 85% van de totale winst (€ 93.169), zodat de winst voor meer dan 70% wordt behaald met behulp van vrijwilligers.
Standpunt Inspecteur
Ik ben van mening dat belanghebbende geen recht heeft op de aftrek fictieve kosten vrijwilligers op grond van artikel 9 lid 1 letter h Wet Vpb, omdat de winst van belanghebbende naar mijn mening niet hoofdzakelijk wordt behaald met behulp van vrijwilligers. Hierbij ga ik uit van het volgende. Het totaal aantal gewerkte uren bedraagt 22306 (13896 betaalde krachten + 8410 vrijwilligers). In mijn berekening wordt 37,7% van de uren door vrijwilligers gemaakt en dus ook 37,7% van de winst door vrijwilligers behaald en wordt niet voldaan aan het hoofdzakelijkheidscriterium zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 letter h Wet Vpb, zodat belanghebbende geen recht heeft op aftrek fictieve kosten vrijwilligers.”
8. Ten aanzien van de belastbaarheid van de rentebaten stelt eiseres dat zij enkel belastingplichtig is indien en voor zover zij een onderneming drijft, dat de rentebaten zijn verkregen uit beleggingen en dat beleggingsactiviteiten geen onderneming vormen. Eiseres voert aan dat zij naast de exploitatie van de kringloopwinkel nog andere doelstellingen heeft en dat de resultaten behaald met deze andere doelstellingen geen ondernemingswinst opleveren.
Beoordeling van het geschil
9. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres een lichaam is dat een sociaal belang behartigt. Verder is niet meer in geschil dat het hoofdzakelijkheidscriterium van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet Vpb niet geldt voor ANBI’s, maar alleen voor een lichaam dat een sociaal belang behartigt.
Aftrek fictieve personeelskosten
10. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet Vpb bepaalt het volgende:
“Bij het bepalen van de winst komen mede in aftrek: bij een algemeen nut beogende instelling en bij een lichaam dat een sociaal belang behartigt en de winst hoofdzakelijk behaalt met behulp van arbeid die door natuurlijke personen om niet of naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economische verkeer gebruikelijk is, wordt verricht (vrijwilligers): de kosten die met betrekking tot vrijwilligers aftrekbaar zouden zijn indien hun beloning plaats zou vinden op basis van het minimumloon, verminderd met de werkelijke kosten.”
11. In de Memorie van Toelichting behorende bij het Belastingplan 2002 II, Economische infrastructuur, Kamerstukken II, vergaderjaar 2001-2002, 28034, nr. 3, pagina 5-6 en 24, is, voor zover thans van belang, over deze bepaling het volgende opgemerkt, (betreft de voorheen bestaande, maar op dit punt gelijkluidende tekst):
“2.5 «Goed-doelinstellingen» en fondswervende instellingen
(...)
Instellingen die een algemeen maatschappelijk belang behartigen en waarbij het streven naar winst ontbreekt of van bijkomstige betekenis is, kunnen onder voorwaarden vrijgesteld zijn van vennootschapsbelasting. Voorgesteld wordt die vrijstelling voortaan ook te laten gelden voor instellingen welke geen algemeen maatschappelijk belang behartigen maar waarbij de behartiging van een sociaal belang op de voorgrond staat en de winst hoofdzakelijk wordt behaald met behulp van arbeid van vrijwilligers. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan amateursportclubs.
(…)
Artikel IV, onderdeel D (artikel 9 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)
(…)
In het nieuwe onderdeel j van artikel 9, eerste lid, is een bepaling opgenomen op grond waarvan fictieve kosten voor de werkzaamheden van vrijwilligers in aftrek kunnen worden gebracht. Deze bepaling geldt voor lichamen waarbij een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat. Daarbij moet «algemeen maatschappelijk belang» op dezelfde wijze worden uitgelegd als voor artikel 6. De bepaling is ook van toepassing op lichamen waarbij een sociaal belang op de voorgrond staat en die hun inkomsten hoofdzakelijk behalen met de activiteiten van vrijwilligers die minder dan 70% van het gebruikelijke loon verdienen.
De fictieve kosten moeten worden gebaseerd op het minimumloon. Voor de bepaling van het aantal gewerkte uren moet worden aangesloten bij het aantal uren dat voortvloeit uit een efficiënte bedrijfsvoering. Het verschil tussen de op basis daarvan berekende kosten en de werkelijke kosten kan in aftrek worden gebracht.”
12. De rechtbank is van oordeel dat artikel 9, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet Vpb zo gelezen moet worden dat de term “hoofdzakelijk” betrekking heeft op de woorden “met behulp van arbeid” (door vrijwilligers). De rechtbank baseert haar oordeel op een grammaticale uitleg van dit wetsartikel en op de daaraan ten grondslag liggende wetsgeschiedenis. Nu met de term “hoofdzakelijk” wordt bedoeld tenminste 70%, betekent dit dat tenminste 70% van de binnen de organisatie van eiseres verrichte arbeid verricht moet zijn door vrijwilligers. Verweerder heeft de aftrek daarom terecht geweigerd. Voor de uitleg van eiseres, resulterend in de hiervoor onder 7. weergegeven berekening biedt de wettekst, noch de wetsgeschiedenis aanknopingspunten.
Belastbaarheid rentebaten
13. Artikel 2 van de Wet Vpb (tekst 2012) bepaalt:
“1. Als binnenlandse belastingplichtigen zijn aan de belasting onderworpen de in Nederland gevestigde:
a. naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, open commanditaire vennootschappen en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
b. coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag;
c. onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of bank optreden;
d. verenigingen en stichtingen die op de voet van de Woningwet bij koninklijk besluit zijn toegelaten als instellingen die in het belang van de volkshuisvesting werkzaam zijn;
e. hiervoor niet genoemde verenigingen en stichtingen alsmede andere dan publiekrechtelijke rechtspersonen, indien en voor zover zij een onderneming drijven;
(…)
5. De lichamen, vermeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, worden geacht hun onderneming te drijven met behulp van hun gehele vermogen.”
14. In de (in het jaar 2003) gewijzigde statuten is over de doelstellingen van eiseres het volgende vermeld:
“ARTIKEL 2 De Stichting heeft ten doel:
a. Het tegengaan van verspilling; het helpen recyclen van allerhande gebruikte en niet gebruikte goederen.
Het oprichten en/of in stand houden van een organisatie en van ruimte(n), waar mensen hun (goede) spullen, goederen en artikelen naartoe kunnen brengen en anderen deze tegen zeer geringe vergoeding kunnen meenemen.
Uitdrukkelijk wordt bij deze bepaald, dat een en ander niet uit enig winstoogmerk wordt gedaan;
b. het stimuleren en coördineren en het doen uitvoeren van activiteiten, onder gebruikmaking van de daartoe geëigende middelen, die het sub a. gestelde kunnen bevorderen;
c. de stichting tracht dit doel te bereiken door het aanwenden van alle wettige middelen, welke naar het oordeel van het bestuur, tot het bereiken van haar doel kunnen strekken;
d. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
e. het laten scheppen van betaalde en onbetaalde werkgelegenheid binnen het sub a. beschreven kader
f. het oprichten van, deelnemen in en/of verlenen van diensten aan organisaties en/of rechtspersonen met een doel welke soortgelijk of aanverwant is aan het doel van de stichting;”
15. De rechtbank stelt vast dat de in artikel 2 onder a. van de statuten geformuleerde doelstelling van eiseres het exploiteren van een kringloopwinkel is en dat de in artikel 2 onder b. tot en met f. geformuleerde overige doelstellingen dienstbaar zijn aan de exploitatie van de kringloopwinkel. Niet in geschil is dat eiseres hiermee een onderneming drijft. De rechtbank stelt tevens vast dat eiseres geen andere doelstellingen heeft dan deze. De rechtbank is daarom van oordeel dat het vermogen van eiseres aan niets anders kan worden toegerekend dan aan haar onderneming (vergelijk Hoge Raad 10 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2676). De rentebaten vallen dan in de belastbare winst.
16. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
17. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking belastingrente ongegrond te worden verklaard.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. G.H.W. Bodt en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kranenbarg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 27 oktober 2015 | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |