Einde inhoudsopgave
Richtsnoeren 2022/C 80/01 staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2022
19
Geldend
Geldend vanaf 18-02-2022
- Redactionele toelichting
De datum van afkondiging en inwerkingtreding is de datum van het Publicatieblad.
- Bronpublicatie:
18-02-2022, PbEU 2022, C 80 (uitgifte: 18-02-2022, regelingnummer: 2022/C 80/01)
- Inwerkingtreding
18-02-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-02-2022, PbEU 2022, C 80 (uitgifte: 18-02-2022, regelingnummer: 2022/C 80/01)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
Staatssteun (V)
Energierecht / Algemeen
Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt verstaan onder:
- 1)
‘ad-hocsteun’: steun die niet op grond van een steunregeling wordt toegekend;
- 2)
‘steunintensiteit’: het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten. Alle cijfers die worden gebruikt, zijn de cijfers vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Indien steun in een andere vorm dan een subsidie wordt verleend, is het steunbedrag het bruto-subsidie-equivalent van de steun. Steun die in meerdere tranches wordt betaald, moet worden gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning ervan. Het rentetarief dat voor discontering en voor de berekening van het steunbedrag van een zachte lening (1) moet worden gehanteerd, moet het referentiepercentage zijn dat op het tijdstip van toekenning van toepassing is. De steunintensiteit wordt per begunstigde berekend;
- 3)
- 4)
‘balancering’ voor elektriciteit: balancering in de zin van artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad (2);
- 5)
‘balanceringsverantwoordelijke’: een balanceringsverantwoordelijke in de zin van artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) 2019/943;
- 6)
‘biodiversiteit’: biodiversiteit in de zin van artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (3);
- 7)
‘biobrandstoffen’: biobrandstoffen in de zin van artikel 2, punt 33, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4);
- 8)
‘biogas’: biogas in de zin van artikel 2, punt 28, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 9)
‘vloeibare biomassa’: vloeibare biomassa in de zin van artikel 2, punt 32, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 10)
‘biomassa’: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong in de zin van artikel 2, punt 24, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 11)
‘biomassabrandstoffen’: biomassabrandstoffen in de zin van artikel 2, punt 27, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 12)
‘capaciteitsmechanisme’: capaciteitsmechanisme in de zin van artikel 2, punt 22, van Verordening (EU) 2019/943;
- 13)
‘CO2-afvang en -opslag’ (CCS): een set van technologieën die het mogelijk maken om door industriële installaties en tijdens processen uitgestoten kooldioxide (CO2) af te vangen, of rechtstreeks uit de omgevingslucht af te vangen, naar een opslaglocatie te transporteren en in geschikte ondergrondse geologische formaties te injecteren met het oog op permanente opslag;
- 14)
‘CO2-afvang en -gebruik’ (CCU): een set van technologieën die het mogelijk maken om door industriële installaties en tijdens processen uitgestoten CO2 af te vangen, of rechtstreeks uit de omgevingslucht af te vangen, en naar een locatie te transporteren waar CO2 wordt verbruikt of gebruikt met het oog op het volledige gebruik ervan;
- 15)
‘CO2-verwijdering’: antropogene activiteiten om CO2 uit de atmosfeer te verwijderen en duurzaam op te slaan in geologische, terrestrische of zeereservoirs, of in producten. Dit omvat bestaande en potentiële antropogene versterking van biologische of geochemische sinks en Direct Air Capture and Storage (DACS), maar sluit natuurlijke opname van niet rechtstreeks door menselijke activiteiten veroorzaakte CO2 uit;
- 16)
‘regeling met leveranciersverplichtingen’: een regeling waarin voor het leveren van goederen en diensten waarde wordt gecreëerd door deze goederen of diensten te certificeren en aan leveranciers of verbruikers een verplichting op te leggen om certificaten te kopen;
- 17)
‘schoon mobiel grondafhandelingsmaterieel’: mobiel materieel dat wordt gebruikt bij diensten ten behoeve van lucht- of zeevervoer met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies;
- 18)
‘schoon mobiel servicematerieel’: schoon mobiel terminalmaterieel en schoon mobiel grondafhandelingsmaterieel;
- 19)
‘schoon mobiel terminalmaterieel’: mobiel materieel dat wordt gebruikt voor het laden, lossen en overslaan van goederen en wissellaadbakken (ILU's), en voor het verplaatsen van vracht binnen een terminalzone, met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies of, indien er geen alternatieven voor CO2-vrije directe (uitlaat)emissies zijn, met aanzienlijk lagere directe CO2-(uitlaat)emissies dan conventioneel terminalmaterieel;
- 20)
‘schoon voertuig’:
- a)
met betrekking tot twee- en driewielige voertuigen en vierwielers:
- i)
een onder Verordening (EU) nr. 168/2013 vallend voertuig zonder CO2-uitlaatemissies, berekend overeenkomstig de vereisten in artikel 24 van, en in bijlage V bij, die verordening;
- b)
met betrekking tot lichte bedrijfsvoertuigen:
- i)
een vervoermiddel van categorie M1, M2 of N1 zonder CO2-uitlaatemissies, zoals bepaald overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie (5);
- ii)
een schoon voertuig in de zin van artikel 4, punt 4, a), van Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (6);
- c)
met betrekking tot zware bedrijfsvoertuigen:
- i)
een emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig in de zin van artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2009/33/EG;
- ii)
tot en met 31 december 2025, een emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig in de zin van artikel 3, punt 12, van Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad (7);
- iii)
tot en met 31 december 2025, een schoon voertuig in de zin van artikel 4, punt 4, b), van Richtlijn 2009/33/EG dat niet onder Verordening (EU) 2019/1242 valt;
- d)
met betrekking tot binnenschepen:
- i)
een binnenschip voor passagiers- of goederenvervoer met CO2-vrije directe (uitlaat-/uitlaatsysteem)emissies;
- ii)
een binnenschip voor passagiersvervoer dat een hybride of dualfuelmotor heeft die voor zijn normale functioneren ten minste 50 % van zijn energie haalt uit brandstof met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies of uit plug-in-power;
- iii)
een binnenschip voor goederenvervoer dat directe CO2-(uitlaat)emissies per tonkilometer (g CO2/tkm) heeft die, berekend (of, in het geval van nieuwe vaartuigen, geraamd) met de Energy Efficiency Operational Indicator (EEOI) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), 50 % lager liggen dan de gemiddelde referentiewaarde voor CO2-emissies zoals vastgelegd voor zware bedrijfsvoertuigen (subgroep voertuigen 5-LH) overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2019/1242.
Bij de beoordeling of een vaartuig als een schoon voertuig kan worden aangemerkt, houdt de Commissie rekening met de ontwikkelingen in de betrokken sector, onder meer door zich te baseren op de technische screeningcriteria op grond waarvan een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit die wezenlijk bijdraagt tot de klimaatmitigatie, zoals uiteengezet in de desbetreffende gedelegeerde handeling uit hoofde van Verordening (EU) 2020/852;
- e)
met betrekking tot zeeschepen:
- i)
een zee- en kustvaartuig voor passagiers- of goederenvervoer, voor nautische of andere dienstverlening met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies, of
- ii)
een zee- en kustvaartuig voor passagiers- of goederenvervoer, voor nautische of andere dienstverlening dat een hybride of dualfuelmotor heeft die voor zijn normale functioneren ten minste 25 % van zijn energie haalt uit brandstof met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies of uit plug-in-power, of dat een Energy Efficiency Design Index (EEDI) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) heeft bereikt die 10 % lager ligt dan de op 1 april 2022 van toepassing zijnde EEDI-vereisten, en dat in staat is te functioneren op brandstoffen met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies of op brandstoffen uit hernieuwbare energiebronnen, of
- iii)
een zee- en kustvaarttuig voor goederenvervoer dat uitsluitend wordt ingezet om kust- en kortevaartdiensten uit te voeren die bedoeld zijn om voor momenteel over de weg vervoerde goederen de modal shift naar vervoer over zee mogelijk te maken en met directe CO2-(uitlaat)emissies, berekend met de EEDI, die 50 % lager liggen dan de gemiddelde referentiewaarde voor CO2-emissies zoals vastgelegd voor zware bedrijfsvoertuigen (subgroep voertuigen 5-LH) overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2019/1242.
Bij de beoordeling of een vaartuig als een schoon voertuig kan worden aangemerkt, houdt de Commissie rekening met de ontwikkelingen in de betrokken sector, onder meer door zich te baseren op de technische screeningcriteria op grond waarvan een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit die wezenlijk bijdraagt tot de klimaatmitigatie, zoals uiteengezet in de desbetreffende gedelegeerde handeling uit hoofde van Verordening (EU) 2020/852;
- f)
met betrekking tot rollend spoorwegmaterieel:
- i)
rollend materieel met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies;
- ii)
rollend materieel met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies wanneer dit wordt ingezet op een spoorlijn met de vereiste infrastructuur en een conventionele motor gebruikt indien dergelijke infrastructuur niet beschikbaar is (bimodaal);
- g)
met betrekking tot luchtvaartuigen:
- i)
een luchtvaartuig met CO2-vrije directe (uitlaat)emissies;
- ii)
een luchtvaartuig met aanzienlijk betere milieuprestaties dan een luchtvaartuig met hetzelfde startgewicht dat overeenkomt met een algemeen op de markt verkrijgbaar alternatief;
- 21)
‘warmtekrachtkoppeling’ (wkk): warmtekrachtkoppeling in de zin van artikel 2, punt 30, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (8);
- 22)
‘verontreinigd terrein’: een locatie waarvan met zekerheid is vastgesteld dat er ten gevolge van menselijk toedoen materialen of stoffen in zodanige concentraties aanwezig zijn, dat zij een ernstig risico voor de volksgezondheid of het milieu vormen, rekening houdende met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik van het terrein, de zeebodem of de rivieren;
- 23)
‘demonstratieproject’: een demonstratieproject in de zin van artikel 2, punt 24, van Verordening (EU) 2019/943;
- 24)
‘digitalisering’: de introductie van technologieën die zijn gebaseerd op elektronische apparaten en/of systemen die het mogelijk maken de functionaliteit van producten te vergroten, onlinediensten te ontwikkelen, processen te moderniseren of te migreren naar bedrijfsmodellen die gebaseerd zijn op de uitschakeling van de tussenhandel bij de productie van goederen en het verrichten van diensten, hetgeen uiteindelijk een transformerend effect zal opleveren;
- 25)
‘verwijdering’: verwijdering in de zin van artikel 3, punt 19, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (9);
- 26)
‘distributiesysteembeheerder’ (DSB): distributiesysteembeheerder in de zin van artikel 2, punt 29, van Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad (10);
- 27)
‘stadsverwarming’ of ‘stadskoeling’: stadsverwarming of stadskoeling in de zin van artikel 2, punt 19, van Richtlijn (EU) 2010/31 van het Europees Parlement en de Raad (11);
- 28)
‘stadsverwarmings- en/of stadskoelingssystemen’: installaties voor de opwekking van warmte en/of koude en het warmteopslag- en warmtedistributienetwerk, bestaande uit zowel primaire transmissienetwerken als secundaire pijpleidingnetwerken voor de levering van warmte of koude aan consumenten. Wanneer hier sprake is van ‘stadsverwarming’, moet dit worden begrepen als stadsverwarmings- en/of stadskoelingssystemen, al naargelang de netwerken samen of apart warmte of koude leveren;
- 29)
‘eco-innovatie’: alle vormen van innovatieve activiteiten, met inbegrip van nieuwe productieprocessen, nieuwe producten of diensten, en nieuwe beheer- en bedrijfsvoeringsmethoden, die leiden tot of gericht zijn op een aanzienlijke verbetering van de milieubescherming en een aanzienlijke vermindering van de milieueffecten van verontreiniging. Voor de toepassing van deze definitie worden niet als innovatie beschouwd:
- a)
activiteiten die slechts tot mineure wijzigingen of verbeteringen leiden op het gebied van milieubescherming;
- b)
een verhoging van de productie- of dienstverleningscapaciteit door de toevoeging van productiesystemen of logistieke systemen die sterk gelijken op die welke reeds in gebruik zijn;
- c)
veranderingen in de bedrijfsvoering, in de organisatie op de werkvloer of in de externe betrekkingen die sterk gelijken op organisatiemethoden die in de onderneming reeds in gebruik zijn;
- d)
veranderingen in de managementstrategie;
- e)
fusies en acquisities;
- f)
het niet meer gebruiken van een procedé;
- g)
eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen;
- h)
veranderingen die louter het gevolg zijn van prijswijzigingen voor productiefactoren, aanpassingen op maat, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen;
- i)
het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;
- 30)
‘ecosysteem’: ecosysteem in de zin van artikel 2, punt 13, van Verordening (EU) 2020/852;
- 31)
‘energie-efficiëntie’: energie-efficiëntie in de zin van artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2012/27/EU;
- 32)
‘energieopslag’: energieopslag in het elektriciteitssysteem in de zin van artikel 2, punt 59, van Richtlijn (EU) 2019/944;
- 33)
‘energieopslagfaciliteit’: een energieopslagfaciliteit in het elektriciteitssysteem in de zin van artikel 2, punt 60, van Richtlijn (EU) 2019/944;
- 34)
‘efficiënte stadsverwarming en -koeling’: efficiënte stadsverwarming en -koeling in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad;
- 35)
‘energie uit hernieuwbare bronnen’: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen in de zin van artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook met conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor ‘achter de meter’ aangesloten accumulatiesystemen (geïnstalleerd samen met of als uitbreiding van de hernieuwbare installatie), maar niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;
- 36)
‘energie-infrastructuur’ (12): elke fysieke uitrusting of faciliteit die gelegen is binnen de Unie of die de Unie verbindt met één of meer derde landen, en die onder de volgende categorieën valt:
- a)
wat betreft elektriciteit:
- i)
transmissie- en distributiesystemen, waarbij onder ‘transmissie’ wordt verstaan het transport van elektriciteit zowel onshore als offshore langs het extra-hoogspannings- en hoogspanningsstelsel van systemen, met het oog op de belevering van eindafnemers of distributiemaatschappijen, de levering zelf niet inbegrepen, terwijl onder ‘distributie’ wordt verstaan het transport van elektriciteit zowel onshore als offshore langs hoog-, midden- en laagspanningsdistributiesystemen met het oog op de belevering aan afnemers, de levering zelf niet inbegrepen;
- ii)
alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn om de in punt i) genoemde systemen op een veilige, betrouwbare en efficiënte wijze te laten functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitoring- en toezichtsystemen op alle spanningsniveaus en onderstations;
- iii)
‘volledig geïntegreerde netwerkcomponenten’: volledig geïntegreerde netwerkcomponenten in de zin van artikel 2, punt 51, van Richtlijn (EU) 2019/944;
- iv)
slimme elektriciteitsnetten, d.w.z. systemen en componenten die informatie- en communicatietechnologie integreren, via operationele digitale platforms, toezichtsystemen en sensortechnologieën, zowel op transmissie- als op distributieniveau, gericht op een veiliger, efficiënter en intelligenter elektriciteitstransmissie- en distributienetwerk, verhoogde capaciteit om nieuwe vormen van opwekking, opslag en verbruik te integreren en nieuwe bedrijfsmodellen en marktstructuren te vergemakkelijken;
- v)
offshore elektriciteitsnetten, d.w.z. alle uitrusting of installaties van infrastructuur voor elektriciteitstransmissie of -distributie, in de zin van punt i), met dubbele functionaliteit: interconnectie en transmissie of distributie van de van offshoreproductielocaties afkomstige offshore hernieuwbare elektriciteit naar twee of meer landen. Dit omvat ook slimme netwerken en alle aangrenzende offshore-uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie, met inbegrip van beschermings-, monitoring- en toezichtsystemen, en noodzakelijke onderstations indien deze ook zorgen voor technologie-interoperabiliteit, onder meer interfacecompatibiliteit tussen verschillende technologieën;
- b)
met betrekking tot gas (aardgas, biogas — met inbegrip van biomethaan — en/of hernieuwbaar gas van niet-biologische oorsprong):
- i)
transmissie- en distributiepijpleidingen voor het transport van gas die deel uitmaken van een netwerk, met uitsluiting van hogedrukpijpleidingen die worden gebruikt voor de upstreamdistributie van aardgas;
- ii)
de met de in punt i) bedoelde hogedrukgaspijpleidingen verbonden ondergrondse opslagvoorzieningen;
- iii)
faciliteiten voor de ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar of gecomprimeerd gas;
- iv)
alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie van het net of om een bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, met inbegrip van compressorstations;
- v)
slimme gasnetten, d.w.z. elk van de volgende uitrusting of installaties om de integratie van hernieuwbare en koolstofarme gassen (met inbegrip van waterstof of gassen van niet-biologische oorsprong) in het netwerk mogelijk te maken en te vergemakkelijken: digitale systemen en componenten die informatie- en communicatietechnologie, toezichtsystemen en sensortechnologie integreren om de interactieve en intelligente monitoring, meting, kwaliteitscontrole en beheer van gasproductie, -transport, -distributie en -verbruik binnen een gasnetwerk mogelijk te maken. Bovendien kunnen slimme netten ook uitrusting omvatten om reverse flows vanaf het distributieniveau naar het transmissieniveau en daarmee verband houdende noodzakelijke upgrades van het bestaande netwerk mogelijk te maken;
- c)
wat betreft waterstof (13):
- i)
transmissiepijpleidingen voor het hogedruktransport van waterstof, alsmede distributiepijpleidingen voor de lokale distributie van waterstof, die op transparante en niet-discriminerende basis toegang bieden aan meerdere netwerkgebruikers;
- ii)
opslagfaciliteiten, d.w.z. faciliteiten die worden gebruikt voor de opslag van waterstof met een hoge zuiverheidsgraad, met inbegrip van het deel van een waterstofterminal dat voor opslag wordt gebruikt maar met uitsluiting van het deel dat voor productieactiviteiten wordt gebruikt, en met inbegrip van faciliteiten die uitsluitend bestemd zijn voor exploitanten van een waterstofnetwerk bij de uitoefening van hun functies. Opslagvoorzieningen voor waterstof omvatten ondergrondse opslagvoorzieningen verbonden met de in punt i) bedoelde pijpleidingen voor de hogedruktransmissie of -distributie van waterstof;
- iii)
faciliteiten voor dispatching, ontvangst, hervergassing of decompressie van vloeibaar gemaakte waterstof of in andere chemische stoffen ingebedde waterstof met als doel waterstof te injecteren in het voor gas dan wel specifiek voor waterstof bestemde netwerk;
- iv)
terminals, d.w.z. installaties die worden gebruikt voor de omzetting van vloeibaar waterstof in gasvormig waterstof voor injectie in het waterstofnetwerk. Terminals omvatten ondersteunende uitrusting en tijdelijke opslag die nodig zijn voor het omzettingsproces en de daaropvolgende injectie in het waterstofnetwerk, maar omvatten geen delen van de waterstofterminal die voor opslag worden gebruikt;
- v)
interconnectoren, d.w.z. een waterstofnetwerk (of een deel daarvan) dat een grens tussen lidstaten, of tussen een lidstaat en een derde land, overschrijdt of overspant tot aan het grondgebied van de lidstaten of de territoriale zee van die lidstaat;
- vi)
alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie van het waterstofnet of om bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, met inbegrip van compressorstations;
- d)
wat betreft koolstofdioxide (CO2) (14):
- i)
pijpleidingen niet zijnde upstream-pijpleidingnetwerken gebruikt voor het transport van CO2 uit meer dan één bron, d.w.z. industriële installaties (waaronder elektriciteitscentrales) die CO2-gas produceren bij verbranding of andere chemische reacties waarbij koolstofverbindingen van al dan niet fossiele aard betrokken zijn, met het oog op de permanente geologische opslag van CO2 overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) of voor het gebruik van CO2 als feedstock of om de opbrengst van biologische processen te verhogen;
- ii)
faciliteiten voor het vloeibaar maken en opslaan van CO2 met het oog op het transport of de opslag ervan;
- iii)
infrastructuur binnen een geologische formatie die wordt gebruikt voor de permanente geologische opslag van CO2 overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/31/EG en de daarmee samenhangende bovengrondse faciliteiten en injectiefaciliteiten;
- iv)
alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn om het systeem in kwestie behoorlijk, veilig en efficiënt te laten functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitoring- en toezichtsystemen. Dit kunnen speciale mobiele activa voor het transport en de opslag van kooldioxide zijn, mits die mobiele activa voldoen aan de definitie van een schoon voertuig;
- e)
infrastructuur gebruikt voor de transmissie of distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen van meerdere producenten/gebruikers, gebaseerd op het gebruik van hernieuwbare energie of van restwarmte van industriële toepassingen;
- f)
projecten van gemeenschappelijk belang in de zin van artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) en projecten van wederzijds belang waarnaar in artikel 171 van het Verdrag wordt verwezen;
- g)
andere categorieën infrastructuur, waarbij het gaat om infrastructuur waarmee producenten en gebruikers van hernieuwbare of koolstofvrije energie fysiek of draadloos kunnen worden verbonden vanaf meerdere entry- en exitpunten en die openstaan voor toegang door derden die niet behoren tot de ondernemingen die eigenaar zijn van de infrastructuur of deze beheren;
- 37)
‘energieprestatie’: energieprestatie van een gebouw in de zin van artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2010/31/EU;
- 38)
‘energiebesparingen’: energiebesparingen in de zin van artikel 2, punt 5, van Richtlijn (EU) 2012/27;
- 39)
‘milieubescherming’: elke maatregel of activiteit die is gericht op beperking of preventie van verontreiniging, negatieve milieueffecten of andere aantastingen van de natuurlijke omgeving (met inbegrip van lucht, water en bodem), ecosystemen of natuurlijke hulpbronnen door menselijk toedoen — onder meer met het oog op klimaatmitigatie — op beperking van het risico op dergelijke aantastingen, op bescherming en herstel van de biodiversiteit dan wel op aanmoediging van een rationeler gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en andere technieken om broeikasgasemissies en andere verontreinigende stoffen te reduceren, alsmede om over te stappen naar circulaire economische modellen om het gebruik van grondstoffen te reduceren en efficiëntiewinsten te verhogen. Dit begrip omvat ook maatregelen om het adaptieve vermogen te versterken en de kwetsbaarheid voor klimaateffecten zoveel mogelijk te beperken;
- 40)
‘milieubelasting of -heffing’: een belasting of heffing die wordt toegepast op een bijzondere heffingsgrondslag of op producten of diensten die een duidelijk negatief milieueffect hebben, of die bepaalde activiteiten, goederen of diensten wil belasten zodat de milieukosten in de prijs ervan kunnen worden opgenomen of producenten en verbruikers kunnen worden toegeleid naar activiteiten die milieuvriendelijker zijn;
- 41)
‘evaluatieplan’: een document dat een of meer steunregelingen bestrijkt en ten minste de volgende elementen bevat:
- a)
de te evalueren doelstellingen;
- b)
de evaluatievragen;
- c)
de resultaatindicatoren;
- d)
de geplande methode voor de uitvoering van de evaluatie;
- e)
de vereisten inzake gegevensverzameling;
- f)
het voorgestelde tijdschema voor de evaluatie met inbegrip van de datum van indiening van de tussentijdse en de definitieve evaluatieverslagen;
- g)
de beschrijving van de onafhankelijke instantie die de evaluatie zal uitvoeren of de criteria die zullen worden gebruikt voor de selectie ervan, en de nadere bepalingen om de evaluatie openbaar te maken;
- 42)
‘regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid’: regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid in de zin van artikel 2, punt 21, van Richtlijn 2008/98/EG;
- 43)
‘productiebedrijf’: een onderneming die voor commerciële doeleinden elektrische energie produceert;
- 44)
‘broeikasgas’: elk gas dat bijdraagt tot het broeikaseffect door infrarode straling te absorberen, met inbegrip van kooldioxide, methaan, distikstofoxide en gefluoreerde gassen zoals fluorkoolwaterstoffen;
- 45)
‘hoogrenderende warmtekrachtkoppeling’: hoogrenderende warmtekrachtkoppeling in de zin van artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU;
- 46)
‘exploitant van een waterstofnetwerk’: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die instaat voor het transport van waterstof in een waterstofnetwerk en die in een bepaald gebied verantwoordelijk is voor de exploitatie, het onderhoud en zo nodig de ontwikkeling van het waterstofnetwerk alsook, indien van toepassing, de interconnecties ervan met andere waterstofnetwerken, en die ervoor moet zorgen dat het systeem op lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar het transport van waterstof;
- 47)
‘onbalans’: onbalans in de zin van artikel 2, punt 8, van Verordening (EU) 2017/2195 van de Commissie;
- 48)
‘onbalansverrekening’: onbalansverrekening in de zin van artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2017/2195;
- 49)
‘onbalansverrekeningsperiode’: de onbalansverrekeningsperiode in de zin van artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) 2019/943;
- 50)
‘individuele steun’: ad-hocsteun en aan te melden steunverleningen op grond van een steunregeling;
- 51)
‘afschakelregeling’: een maatregel ten behoeve van de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening die een stabiele frequentie op het elektriciteitssysteem moet garanderen of die kortetermijnproblemen met de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening moet tegengaan, onder meer door belasting af te schakelen;
- 52)
‘micro-onderneming’: een onderneming die voldoet aan de voorwaarden voor micro-ondernemingen in de aanbeveling van de Commissie betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (17);
- 53)
‘nature-based solution’: een oplossing die is geïnspireerd op en wordt ondersteund door de natuur, kosteneffectief is, tegelijk milieu-, sociale en economische voordelen oplevert en veerkracht helpt opbouwen, en die meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in steden, landschappen en zeelandschappen brengt, door middel van plaatselijk aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen;
- 54)
‘netwerkcongestiemaatregel’: een maatregel ten behoeve van de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening die moet compenseren voor een tekort in het netwerk voor elektriciteitstransmissie of -distributie;
- 55)
‘verontreinigende stof’: verontreinigende stof in de zin van artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2020/852;
- 56)
‘vervuiler’: vervuiler in de zin van de bijlage, punt 3, bij Aanbeveling 75/436/Euratom, EGKS, EEG van de Raad (18);
- 57)
‘verontreiniging’: verontreiniging in de zin van artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (19);
- 58)
‘het beginsel “de vervuiler betaalt”’: het beginsel dat de kosten van het bestrijden van verontreiniging moeten worden gedragen door de vervuiler die de verontreiniging heeft veroorzaakt;
- 59)
‘voorbereiding voor hergebruik’: voorbereiding voor hergebruik in de zin van artikel 3, punt 16, van Richtlijn 2008/98/EG;
- 60)
‘oplaadinfrastructuur’: vaste of mobiele infrastructuur waarmee schone voertuigen of schoon mobiel servicematerieel van elektriciteit wordt voorzien;
- 61)
‘nuttige toepassing’: nuttige toepassing in de zin van artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2008/98/EG;
- 62)
‘recycling’: recycling in de zin van artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG;
- 63)
‘referentieproject’: een voorbeeldproject dat representatief is voor het gemiddelde project in een categorie van voor een steunregeling in aanmerking komende begunstigden;
- 64)
‘tankinfrastructuur’: vaste of mobiele infrastructuur voor de levering van waterstof, aardgas in gasvorm (gecomprimeerd aardgas (CNG)) of in vloeibare vorm (vloeibaar aardgas (LNG)), biogas en biobrandstoffen, met inbegrip van geavanceerde biobrandstoffen, of synthetische brandstoffen geproduceerd op basis van hernieuwbare of koolstofarme energie;
- 65)
‘rehabilitatie’: milieubeheersmaatregelen om op aangetaste locaties een niveau van ecosysteemfunctioneren terug te brengen, met als doel hernieuwde en doorlopende verrichting van ecosysteemdiensten — in plaats van de biodiversiteit en integriteit van een bepaald natuurlijk of semi-natuurlijk referentie-ecosysteem;
- 66)
‘sanering’: milieubeheersmaatregelen, zoals de verwijdering of detoxificatie van contaminanten of overtollige voedingsstoffen uit bodem en water, met als doel bronnen van aantasting te verwijderen;
- 67)
‘hernieuwbare elektriciteit’: elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de zin van artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 68)
‘hernieuwbare-energiegemeenschap’: hernieuwbare-energiegemeenschap in de zin van artikel 2, punt 16, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 69)
‘hernieuwbare energie’: energie uit hernieuwbare bronnen of hernieuwbare energie in de zin van artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 70)
‘hernieuwbare waterstof’: waterstof geproduceerd uit hernieuwbare energie overeenkomstig de in Richtlijn (EU) 2018/2001 uiteengezette methoden voor hernieuwbare vloeibare en gasvormige vervoersbrandstoffen van niet-biologische oorsprong;
- 71)
‘hernieuwbare vloeibare en gasvormige vervoersbrandstoffen van niet-biologische oorsprong’: hernieuwbare vloeibare en gasvormige vervoersbrandstoffen van niet-biologische oorsprong in de zin van artikel 2, punt 36, van Richtlijn (EU) 2018/2001;
- 72)
‘toereikendheid van de elektriciteitsvoorziening’ (resource adequacy): het volume productievermogen dat toereikend wordt geacht om op elk moment te voldoen aan de vraag in een biedzone, gebaseerd op een conventionele statistische indicator gehanteerd door organisaties die door de Unie-instellingen worden erkend als organisaties die een essentiële rol vervullen bij de totstandbrenging van een interne elektriciteitsmarkt, bijvoorbeeld het European Network of Transmission System Operators for Electricity (‘ENTSO-E’);
- 73)
‘hulpbronnenefficiëntie’: verminderen van de hoeveelheid input die noodzakelijk is om een eenheid output te produceren, of het vervangen van primaire input door secundaire input;
- 74)
‘herstel’: het proces waarbij het herstel van een ecosysteem wordt ondersteund als een middel om de biodiversiteit in stand te houden en de veerkracht van een ecosysteem, met name tegen klimaatverandering, te vergroten. Het herstel van ecosystemen omvat maatregelen om de toestand van een ecosysteem te verbeteren en een ecosysteem waar die toestand was verloren gegaan, opnieuw te creëren of te herstellen en om de veerkracht van een ecosysteem en de aanpassing ervan aan de klimaatverandering te verbeteren;
- 75)
‘hergebruik’: hergebruik in de zin van artikel 3, punt 13, van Richtlijn 2008/98/EG, met inbegrip van elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn opnieuw worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarvoor zij waren ontworpen;
- 76)
‘kleine onderneming’: een onderneming die voldoet aan de voorwaarden voor kleine ondernemingen in de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen;
- 77)
‘kleine en middelgrote onderneming’ (kmo): onderneming die voldoet aan de voorwaarden in de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen;
- 78)
‘kleine midcaponderneming’: een onderneming niet zijnde een kmo, met niet meer dan 499 werknemers, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (20), en waarvan de jaaromzet 100 miljoen EUR niet overschrijdt of het jaarlijkse balanstotaal 86 miljoen EUR niet overschrijdt. Meerdere entiteiten zullen als één onderneming worden beschouwd wanneer aan een van de voorwaarden van artikel 3, lid 3, van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 is voldaan;
- 79)
‘slim opladen’: een laadbeurt waarbij de intensiteit van de aan de batterij geleverde elektriciteit in realtime wordt aangepast op basis van via elektronische communicatie ontvangen informatie;
- 80)
‘gereedheid voor slimme toepassingen’ (smart readiness): het vermogen van gebouwen of gebouwunits om hun functioneren aan te passen aan de behoeften van de gebruiker, met inbegrip van het optimaliseren van de energie-efficiëntie en de algemene prestaties, en het aanpassen van het functioneren in respons op signalen van het net;
- 81)
‘standaardbalanceringstaken’: niet-discriminerende technologieneutrale balanceringstaken waarvan producenten overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2019/943 niet kunnen worden vrijgesteld;
- 82)
‘aanvang van de werkzaamheden’: de eerste vaste toezegging (bv. om uitrusting te bestellen of van start te gaan met bouwwerkzaamheden) die een investering onomkeerbaar maakt. De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden, zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies, worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd. Bij overnames is de ‘aanvang van de werkzaamheden’ het tijdstip van de verwerving van de activa die rechtstreeks met de overgenomen vestiging verband houden;
- 83)
‘strategische reserve’: een capaciteitsmechanisme waarbij elektriciteitscapaciteit (zoals productie, opslag of vraagrespons) buiten de elektriciteitsmarkt wordt gehouden en dispatching alleen in specifieke omstandigheden plaatsvindt;
- 84)
‘Total Cost of Ownership’: de totale kosten voor de aanschaf en het bezit van een vervoermiddel over zijn hele levensduur, met inbegrip van de kosten voor de aanschaf of leasing van het vervoermiddel, brandstofkosten, kosten voor onderhoud en reparatie, verzekeringskosten, financieringskosten en belastingen;
- 85)
‘transmissiesysteembeheerder’ (TSB): transmissiesysteembeheerder in de zin van artikel 2, punt 35, van Richtlijn (EU) 2019/944;
- 86)
‘voertuig’:
- a)
een wegvoertuig van categorie M1, M2, N1, M3, N2, N3 of L;
- b)
een binnenschip of een zee- en kustvaarttuig voor passagiers- of goederenvervoer;
- c)
rollend materieel;
- d)
een luchtvaartuig;
- 87)
‘verwerking’: verwerking in de zin van artikel 3, punt 14, van Richtlijn 2008/98/EG;
- 88)
‘Unieminimumbelastingniveau’: het in de Uniewetgeving vastgestelde minimumbelastingniveau; voor energieproducten en elektriciteit betekent dit het in bijlage I bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad (21) vastgestelde minimumbelastingniveau;
- 89)
‘Unienorm’:
- a)
een bindende Unienorm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, met uitsluiting van op Unieniveau vastgestelde normen of streefdoelen die bindend zijn voor lidstaten, maar niet voor individuele ondernemingen;
- b)
de verplichting om gebruik te maken van de beste beschikbare technieken (BBT), zoals gedefinieerd in Richtlijn 2010/75/EU, en om ervoor te zorgen dat de emissieniveaus niet hoger liggen dan die welke bij toepassing van de BBT zouden worden bereikt; wanneer de met de BBT (22) samenhangende emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU of op grond van andere toepasselijke richtlijnen zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden voor de toepassing van deze richtsnoeren; wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waarvoor de BBT voor de betrokken onderneming het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;
- 90)
‘afval’: afval in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;
- 91)
‘afvalwarmte’: afvalwarmte in de zin van artikel 2, punt 9, van Richtlijn (EU) 2018/2001.
Voetnoten
Een lening met een rentevoet onder de marktrente.
Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 54).
Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 175 van 7.7.2017, blz. 1).
Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5).
Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 202).
Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
Projecten die zijn gebouwd voor één of een kleine groep vooraf geïdentificeerde gebruikers en op hun behoeften zijn toegesneden (‘specifieke infrastructuur’), gelden niet als energie-infrastructuur.
Alle activa genoemd in de punten i) tot en met vi) met betrekking tot waterstof kunnen nieuwgebouwde activa, activa die zijn omgebouwd van aardgas naar waterstof (‘herbestemd’) of een combinatie van beide zijn. Activa genoemd in de punten i) tot en met vi) met betrekking tot waterstof waarvoor derdentoegang geldt, gelden als energie-infrastructuur.
Activa genoemd in de punten i) tot en met iv) met betrekking tot koolstofdioxide waarvoor derdentoegang geldt, gelden als energie-infrastructuur.
Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).
Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).
Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
Aanbeveling van de Raad van 3 maart 1975 betreffende de toekenning der kosten en het optreden van de overheid op milieugebied (PB L 194 van 25.7.1975, blz. 1).
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).
Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).
Dit kan geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's), geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) of geassocieerde milieuprestatieniveaus (BBT-GMPN's) omvatten.