Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/4.2.1
4.2.1 Voorgestelde reparaties
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS583981:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk Studiegroep vennootschapsbelasting in internationaal perspectief (commissie-Van Rooy), Verbreding en verlichting, ’s-Gravenhage, 2001, blz. 31 en tevens MvT, TK, 2000-2001, 27 466, blz. 41-42.
In eerste instantie bij Nota navnv, TK, 1999-2000, 26 727, als art. 3.2.1.1a Wet IB 2001 voorgesteld. Later is dit artikel vernummerd tot art. 3.3 Wet IB 2001.
In gelijke zin, advies Raad van State, TK, 2000-2001, 27 466A, blz. 17.
Een dergelijke discussie verwacht ik (helaas) echter niet op korte termijn. De staatssecretaris merkte namelijk dienaangaande op: ‘Een algehele herbeschouwing van het onderscheid tussen eigen en vreemd vermogen past alleen binnen een brede discussie over de vennootschapsbelasting. (...) Ik sluit niet uit dat dit onderwerp in de toekomst nog onderwerp van studie zal zijn, maar op dit moment bestaan hiertoe geen concrete beleidsvoornemens. Hiervoor is ook geen concrete aanleiding’. Nader Rapport Raad van State, BP 2002-II, TK 2001-2002, 28 034B. Vergelijk ook Blokland., T.; Aspecten van hybride financiering, FED 2001/658.
In Nader Rapport, TK, 2000-2001, 27 466A, blz. 17-18 gaf de staatssecretaris overigens expliciet aan dat er sprake was van eigen vermogen.
Bij de invoering van de Wet IB 2001 – waardoor ook vermogenswinsten van particulieren worden belast – was de wetgever mede gelet op BNB 1998/208 en BNB 1999/ 176 bevreesd, dat de tendens van het ontwikkelen van producten op het grensvlak van eigen vermogen en vreemd vermogen zou worden versterkt.1 In eerste instantie wilde de wetgever dit ongewenste effect bestrijden in de inkomstenbelasting, door de invoering van (het inmiddels aangepaste) art. 3.3 Wet IB 2001.2 Op grond van het voorgestelde eerste lid, onderdeel b van dit artikel, zouden voordelen uit hoofde van bepaalde geldleningen worden belast tegen het progressieve tarief van box 1 als winst uit onderneming. Het betrof leningen die onder zodanige voorwaarden zijn aangegaan, dat zij in feite functioneren als eigen vermogen van een onderneming of een lichaam, evenals leningen waarvan de vergoeding grotendeels winstafhankelijk is. Deze door de wetgever voorgestelde bepaling leidde echter tot veel onbegrip bij de particuliere beleggers, het bedrijfsleven, de wetenschap en de Raad van State. Onder de Wet IB 2001 worden namelijk alle vormen van inkomsten uit vermogen voor particuliere beleggers in beginsel op forfaitaire wijze belast in box 3, ongeacht of er voor de betalende vennootschap een aftrekpost tegenoverstaat of niet. Door hybride leningen te belasten in box 1 zou een weinig logisch en weinig consistent stelsel ontstaan.3, 4
Na de kritiek op het voorgestelde art. 3.3, Wet IB 2001 stelde de staatssecretaris een reparatie voor in de vennootschapsbelasting. Het betrof de invoering van een nieuwe bepaling, art. 10, lid 1, onderdeel d. De suggestie van de Raad van State om dit artikel uit de Veegwet te lichten en in een breder kader aanhangig te maken, werd door de wetgever niet overgenomen. Op grond van deze voorgestelde bepaling zou de vergoeding op leningen die materieel het karakter hebben van eigen vermogen worden uitgesloten van aftrek. Lid 2 van voormeld artikel bepaalde vervolgens onder welke voorwaarden een geldlening materieel het karakter heeft van eigen vermogen. Dit karakter werd vastgesteld door de lening te toetsen aan een drietal criteria, te weten: – de winstafhankelijkheid van de vergoeding;
de looptijd van de lening; en
de positie van de crediteuren ten opzichte van andere crediteuren (achterstelling).
Indien werd voldaan aan ten minste twee van de drie criteria, was er op grond van art. 10, lid 1 juncto lid 2 fiscaalrechtelijk sprake van eigen vermogen.5