Einde inhoudsopgave
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 10.3d Scheiding bestuur en toezicht
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2017
- Bronpublicatie:
15-06-2016, Stb. 2016, 273 (uitgifte: 14-07-2016, kamerstukken: 34251)
- Inwerkingtreding
01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-08-2016, Stb. 2016, 327 (uitgifte: 14-09-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
Een hogeschool heeft een raad van toezicht.
2.
De raad van toezicht houdt, met het oog op de taken van de hogeschool, bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, toezicht op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde. De raad van toezicht is in elk geval belast met:
- a.
het benoemen, schorsen, ontslaan en vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur;
- b.
het goedkeuren van het bestuurs- en beheersreglement;
- c.
het goedkeuren van de begroting, de jaarrekening, het bestuursverslag, het instellingsplan;
- d.
indien van toepassing, het goedkeuren van de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 8.1;
- e.
het toezien op de naleving door het college van bestuur van wettelijke verplichtingen en de omgang met de branchecode, bedoeld in artikel 2.9;
- f.
het toezien op de rechtmatige verwerving en op de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de hogeschool verkregen op grond van de artikelen 2.5 en 2.6;
- g.
het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de raad;
- h.
het toezien op de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg overeenkomstig artikel 1.18, en
- i.
het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met h, in het bestuursverslag van de hogeschool.
3.
Het college van bestuur voorziet de raad van toezicht van een functioneel onafhankelijke administratieve ondersteuning. De raad van toezicht heeft instemmingsrecht ten aanzien van de benoeming en het ontslag van de secretaris van de raad.
4.
De samenstelling, taken en bevoegdheden van de raad van toezicht zijn zodanig dat de raad een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen. De leden van de raad van toezicht hebben geen directe belangen bij de hogeschool. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak. De benoeming van de leden van de raad geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Een van de leden wordt benoemd op voordracht van de medezeggenschapsraad, dan wel de ondernemingsraad en het orgaan dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 10.16a, derde lid, tweede volzin, is ingesteld. De voordracht bevat ten minste twee namen.
5.
De raad van toezicht pleegt ten minste twee keer per jaar overleg met de medezeggenschapsraad dan wel de ondernemingsraad en het orgaan binnen de instelling dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 10.16a, derde lid, tweede volzin, is ingesteld.
6.
Indien dat naar het oordeel van het college van bestuur wenselijk is op grond van de levensbeschouwelijke aard van de hogeschool, kan de hogeschool in afwijking van het eerste lid een functionele scheiding tussen het bestuur en het toezicht aanbrengen.
7.
Indien de hogeschool een functionele scheiding aanbrengt, zijn het tweede tot en met vijfde lid van overeenkomstige toepassing. In de statuten wordt vermeld op welke wijze de functionele scheiding wordt gewaarborgd. Het college van bestuur vermeldt jaarlijks in het bestuursverslag, bedoeld in artikel 2.9, de redenen voor eventuele afwijking.