Einde inhoudsopgave
Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies
Artikel 1.4 Berekening loonkosten en eigen arbeid
Geldend
Geldend vanaf 30-11-2018. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 02-08-2018
- Bronpublicatie:
28-11-2018, Stcrt. 2018, 67625 (uitgifte: 29-11-2018, regelingnummer: WJZ/18241341)
- Inwerkingtreding
30-11-2018, terugwerkend tot: 02-08-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-11-2018, Stcrt. 2018, 67625 (uitgifte: 29-11-2018, regelingnummer: WJZ/18241341)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
Loonkosten worden berekend:
- a.
door het aantal aan het project of de investering bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:
- 1°
een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld;
- 2°
een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een volledige werkweek wordt gedeeld;
- 3°
een door de minister goedgekeurde integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;
- 4°
een door de Europese Commissie goedgekeurde methodiek voor soortgelijke projecten en subsidieontvangers als bedoeld in artikel 67, vijfde lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013; of
- 5°
een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten en vervolgens gedeeld door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek of een volledige werkweek;
- b.
door de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen b tot en met d, te vermenigvuldigen met 20%, voor zover deze kosten geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het drempelbedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel a, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PbEU 2014, L 94); of
- c.
voor personen die in deeltijd aan de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit hebben gewerkt door het bruto loon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend, te vermenigvuldigen met het vaste percentage van de tijd dat zij per maand aan de activiteit hebben gewerkt.
2.
De kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid als bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel e, van verordening 1303/2013 ten behoeve van het project of de investering worden, indien een berekening overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 39.
3.
In afwijking van het tweede lid wordt in geval van subsidies op grond van verordening 508/2014, een vast uurtarief van € 36 berekend.
4.
Indien subsidie wordt verleend in de vorm, bedoeld in artikel 67, eerste lid, onder c, van verordening 1303/2013, is dit artikel niet van toepassing.
5.
Indien wordt gekozen voor de integrale kostensystematiek, zijn artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies, van overeenkomstige toepassing.